Van twee werelden
Rudolf van Reest: „De andere wereld". Uitg. Bosch & Keuning, Baarn.
Een productief schrijver is Rudolf van Reest ge--worden, zonder dat hem dit schaadt. Integendeel, zijn boeken winnen wat vorm en gehalte betreft. Wel blijft zijn voorkeur bepaa'd tot het leven van kleine luyden, maar dit gebied is zoo uitgebreid, er komen zooveel conf icten en problemen-in voor, dat vooralsnog er stof genoeg gevonden kan worden voor romans en verhalen, die het lezen waard zijn.
Van Reest houdt blijkbaar van Rotterdam en omgeving, daarvan zijn de oorlogsroman „De Trouw der kleine Luyden" en „Glascultuur" de getuigen. Ook zijn nieuwste werk speelt zich af in deze stad.
In de meeste Nederlandsche boeken is het zoo, als ook hier, dat het leven der personen, inner'ijk zoowel als naar buiteq^ meer de aandacht opeischt dan het milieu. Hier wordt b.v. een boottochtje gemaakt op de Maas en iets wordt er wel gezegd van deze rivier, maar men krijgt niet den indruk, dat dit Rotterdam's levensadem is. Wanneer de stad beschreven wordt, is hiermee bedoeld die andere wereld, waarin een jongen geworpen wordt, waarin hij dreigt ten onder te gaan, omdat het een wereld van zonde en bederf is. Het is weer nauwelijks het milieu: de groentenexportpakhüizen langs de Rotte, de emp'acementen van boot en trein en de andere groentenopslagplaatsen. Het is meer de zonde die beschreven wordt dan de menschen en hun sombere verblijven, zoowel hun woon-als hun werkplaatsen. Even komt het sociale conflict voor den dag bij het gevecht met de stakers, doch ook hier va't het volle licht op den patroon die als een razende vecht en zijn bangen bediende, die hierbij zwaar gewond wordt.
Eigenlijk is op twee werelden het bijvoegelijk naamwoord, de andere, te betrekken, die men zou kunnen aanduiden met hemel en hel.
Het wereldje, waarin Anton, de hoofdpersoon opgroeit, behoort naar den mensch gerekend, tot het verachte, het benepene, bekrompen kringetje van kleine burgermenschen. De vader is een tuindertje, die het niet heeft kunnen bolv/erken en nu in een achterbuurt van de groote stad een kommervol bestaan leidf, totdat hij, die in de stad niet aarden kan, wegkwijnt en s'erft. Dan is daar een broer, die zijn hu we ijk moet uitstellen, omdat hij voor het gezin den kost moet verdienen. Ook hij kan het slavenleven niet aan en inplaats van het gezin er boven op te helpen, ligt hij maandenlang met een slepende ziekte te bed. Tot dit wereldje behoort ook de oude huisvriend, een myst-ek mannetje, dat zoo graag spreekt over het geloof, maar dat de kracht tot leven eigen'ijk mist en zijn einde vindt op het water.
Het is een wereldje vol ellende, waarin schijnbaar de dood heerscht, waarin het leven spoedig geknakt wordt en langzaam verflenst. Met donkere en grijze tinten wordt het geschilderd. Doch dit b ijkt tenslotte maar de achtergrond te zijn, waar tegen de menschen helderder uitkomen. Want over hen valt een Rembrandtiek hemelsch licht. Wat leven die menschen rijk, daar ze leven uit het geloof. Hier wordt de voorsmaak van den hemel geproefd. De aardsche zorgen vallen weg, als op de Zondagavonden de huisvrienden komen buurten. De poorten van den hemel vallen open. Deze menschen, met al hun zorgen, wandelen in het licht, zij beleven een kleine verdrukking, die haast voorbijgaat.
Tot deze wereld keert Anton terug, na een korte hellevaart. Dan is voor hem deze wereld weer die andere, die hem lokt en groeten rijkdom belooft. Daar kan hij rustig sterven, omdat hierin dè hemel reeds geprojecteerd wordt. Hier leeft hij in zijn sterven.
Tegenover deze rust, dezen rijkdom in armoede verhuld, staat dan die andere wereld, waar Anton het leven dacht te vinden. Zij leek hem zoo aanlokkelijk, toen hij vriendschap opvatte voor het rijke meisje; zij leek hem bereikbaar, misschien, omdat hij mocht studeeren en de opoffering van ouders en broer hem den weg baanden tot een , betere maatschappelijke toekomst.
De dood van vader en de ziekte van zijn broer versperren hem het pad. Zelf wordt hij nu de voornaamste kostwinner, op hem komt de zwaarste last neer van het gezin.
Zoo komt hij in den groothandel, als knecht je bij een groentenexporteur. Weer grijpt de auteur naar de donkere kleuren van zijn palet. Nu echter wordt niet alleen de achtergrond donker, doch ook de menschfiguren bewegen zich er als donkere vlekken. Zij verliezen soms hun individualiteit om te worden tot personificaties van de zonde. Dikke Bet is een der lichtste figuren en daardoor misschien de meest menschelijke.
Ook in deze wereld, waarin het materiee'e bestaan de eenige werkelijkheid is, heerscht de dood. Daar sterft de verloopen ingenieur, die Verlaine in het Fransch citeerde, een hopeloozen dood. Daar teren anderen weg, omdat dit leven hun te zwaar wordt. In vele trekken komt deze wereld overeen met die van Anton's ouders; voortdurend ziet met parallellen. Alleen het licht ontbreekt; het is de zwarte schaduw van de hel, die er over valt. De schrijver hangt er een rauw beeld van op en gaat voor niets op zij, hoe vuil het ook is. Hij teekent de zonde zonder eenige verzachting. Het gaat hem echter niet om de uitbeelding der zonde als eenig doel. Deze wereld is hem het scherpste contrast met die andere "en daarom werkt hij met scherpe tegenstellingen.
Het deert hem niet, dat „de" literatuur dit tendentieus noemt en hem daarmee buiten haar domein sluit. Wie zal trouwens uitmaken, waar echte kunst begint of ophoudt, indien de schrijver doorvoelde waarheid weergeeft?
Hoe men hierover ook mag denken, het is goed dat van Reest zich gewaagd heeft op het terrein, waarvan hij zelf spreekt als helsch.
Een schrijver, die het leven uitbeelden wil, kan de zonde niet uit den weg gaan of er zijn oogen voor sluiten. Voor heel veel teergevoelige zielen is ook de Bijbel te cru in zijn teekening van de zonde. Het gaat er maar om met welk doel hij zijn weg gaat. En hier laat de schrijver ons niet in het onzekere, al'een al niet door de contraste uitbeelding der twee werelden. Hij laat scherp zien de gevaren die ons lichte'ijk omringen; hij spreekt van zonde, maar ook van genade. Met die zwarte wereld van zonde heeft God bemoeienis gehad. Nog redt Hij de Zijnen als brandhout uit het vuur.
Het nieuwe boek van Rudolf van Reest lijkt mij een. vooruitgang. Zijn stijl is losser, de dia ogen gaan vlotter, de teekening is vaak treffend, zijn personen zijn minder typen, meer zelf levende wezens, hoewel dit niet zijn sterkste kant nog is. Er komen spannende gedeelten in dezen roman voor; hij telt echter nog te veel illustratieve figuren om van een sterk doorgevoerde eenheid van handeling te kunnen spreken.
Het boek is voorts goed uitgegeven, met penteekeningen van onbekende hand ver'ucht, die niet alle even goed zijn. Het Calandsplein b.v. is mij onherkenbaar, evenals de menschen daarop mij vreemd zijn. Meer realisme zou hier niet geschaad hebben.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950
De Reformatie | 8 Pagina's