GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

NATIONALE EENHEID EN REGINSELEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NATIONALE EENHEID EN REGINSELEN.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Hoezeer men nu tot onhoudbare stellingen komt wanneer men wil zeggen, dat cultuureenbeid vanzelf ook meebrengt, dat men alles te samen doet, moge blijken uit hetgeen Prof. van der L'eeuw in zijn artikel, dat we een vorig maal ten .deele bespraken, verder zegt.

Letterlijk (we nemen, als gezegd het geheele artikel over) schrijft hij het volgende:

„Ik was onlangs op een concert van een volkszangschool: meer dan vijfhonderd kinde-ren zongen voortreffelijk gedisciplineerd en muzikaal alleraardigste versjes. Maar op het programma ontbraken ten eenenmale religieuze en vaderlandsche liederen. Zou men die gaan zingen, dan zou immers het gemeentelijk subsidie gevaar loopen. De „christelijke" kinderen ontbraken 'dan ook onder de vijfhonderd bijna geheel. Terwijl de overigen ziöh vermeiden in de natuur, de natuur en nog' eems die natuur. Die is het dan ook inderdaad alleen 'nog maar die ons verbindt: een psahn kunnen wij niet, zooals de Engelschen, in gemengd gezelschap zingen, het Wilhelmus is niet „neutraal", maar de natuur, die heeft goddank nog de liefde van het geheele volk. Dat is te zeggen: in liedvorm. Want als het gaat om practisch natuurgenot, dan trekken de christelijke padvinders en de gewone padvinders, en de A. J. C. en de Reisvereeniging, en de Christelijke Reisvereeniging, en de Selecte Reisvereeniging in gescheiden gelederen op', sommigen op Zondag, anderen juist niet op Zondag, en zoo voorts.

„Wij hebben eigenlijk vier volken in administratief verband: het roomsche, het „christelijke", het socialistische en de rest. De rest, dat zijn degenen, die óf te lauw zijn om zich religieus of politiek warm te maken, óf meenen, dat zij vóór alles Nederlanders zijn. Maar het gekke van Tiet geval is, dat het bestaan van de laatste categorie door de andere eenvoudig wordt geloochend: ze zijn „liberaal". Alles wat algemeen is, is goed, zoolang het de administratie raakt en „neutraal" is. Maar zoodra het iets meer wil, is het liberaal. Wij doen hoe langer hoe meer alles in eigen kring af. En wie zich, uit beginselloosheid of uit beginselvastheid, aan de grenzen van die kringen niet stoort, die is hberaal."

Waarneer we deze uiting van prof. v. d. L. gaan bezien, moeten we erkennen, dat er iets van waarheid in ligt. Het is wel droevig, wanneer een deel van het volk geen vaderlandsohe liederen meer kan zingen.

Terloops merken we op, dat we zelfs wel eens hebben gemerkt, dat er enkele christelijke scholen zijn, waar men er niet zoo heel erg op gesteld iSj naar het schijnt, om vaderlandsche liederen te leeren aan de kinderen. Maar deze opmerking is terloops. Gelukkig ontbraken bij de volkszangschool de christelijke kinderen onder de 500. Het blijkt, dat er toch altijd nog veel ouders zijn, die hun kinderen wat beters willen leeren dan het verheerlijken van de natuur en nog eens de natuur.

Maar wanneer we nu gaan bezien, wat Dr v. d. LL zegt, dan vragen we ons toch werkelijk af, wat de zin is van zulk geschrijf. We Tcunnen het zoo even geciteerde stuk van zijn artikel samenvatten in twee zinnen. De eerst© zin 'is: „Waarom moeten we ons nu altijd splitsen? " En de tweede zin is: j, Het is onrechtvaardig om te meenen dat menschen, die vóór alles Nederlanders willen wezen, liberaal zijn".

In .de eerste plaats de eerste zin. Ik zou eefns heel simpel willen vragen, wanneer prof. v. d. Li. kinderen heeft, die hij op reis laat gaan, is het hem dan gansch onverschillig of de kinderen reizen onder leiding van een positief christelijk man of onder leiding van een co'mimunist? Als prof. V. d. L. op reis gaat, is het hem dan gansch onverschillig, indien er in zijn gezelschap vloekers en spotters zijn? Ik weet van te voren, dat Dr v. d. L. zal zeggen: „'Neen, dat is mij gansch 'niet onverschillig". Maar dan spreekt het toch ook wel vanzelf, dat christenen, wanneer zij samen op reis kunnen gaan, liever de zekerheid hebben, dat zij bij hun reisgezelschap niet telkens menschen hebben, waardoor zij in hun heiligste gevoelens worden gekwetst.

Bovendien — wat is dit eigenlijk een onbillijke redeneering.

Is het niet vanzelfsprekend, dat juist bij een organische levensopvatting de verschillende gemeeoischappelijke levensuitingen zooveel mogelijk levensuitingen zijn van gelijkgezinden?

Het is niet waar, dat christenen in eigen gelederen optrekken als het gaat om practisch natuurgenot. Dit is tenslotte, als men het zoo zegt, een scheeve voorstelling. Boven op een bergtop kunnen ook christenen practisch natuurgenot wel degelijk smaken op één bank met een commtmist of ©en Mohammedaan. l^: 'SBfM

Niet ten opzichte van het natuurgétóst behoeft de scheiding te komen. Maar de scheiding móét komen ten opzichte van het gedrag van die andere. Want als straks boven op dien bergtop de christen in aanbidding is, en de godloochenaar zijn bewondering in een vloek uit, dan is èr de scheiding, niet door het natuurgenot, maar door de geestelijke instelling van die twee.

En nu de tweede gedachte.

Dat we vier volken hebben in administratief verband, is klare onzin. We danken er 'God voor, dat er gelukkig nog tallooze andere handen zijn, die Roomschen en Christenen, socialisten en de rest, samen binden. Daar is de band' van de taal, van de litteratuur, de kunst, velerlei volkszeden, ènz.

Maar het merkwaardige is, dat die rest altijd allures heeft van zeldzame arrogantie. Omdat die rest uitgaat van .een beginsel, dat veelal meest negatief, maar soms ook wel eens wat positief is, 'doch in ieder geval anders is dan dat van de andere, meent die rest reeds het recht te hebben voor zich het type van algemeenheid op te eischen.

Dan is die rest boos wanneer men zegt, dat die rest liberaal is.

Er is een tijd geweest waarin juist de neutraliteit werd aangediend als hét liberale principe. Daar zijn tientallen van jaren geweest, waarin men als één van de meest kenmerkende eigenschappen van het liberalisme aangaf, dat men n i e-mand aanstoot wilde geven, dat men een goed Nederlander wilde zijn, dat men het kon stellen buiten de religie, en buiten allerlei dingen, en dat men daarom juist neutraal, en dus zóó echt liberaal was. Is het nu wonder, dat men menschen, die met dezelfde oude pretentie komen, oolc in onze dagen liberaal noemt?

Laat Dr v. d. L. ons nu eens verklaren, hoe zij „vóór alles Nederlander" kunnen zijn.

Beteekent dat bijvoorbeeld, dat als het er op aankomt, men zijn christendom loslaat, om een soort nederlanderschap boven christendom verheven, te belijden?

Beteekent dat, dat het nederlanderschap dieper zii: ^"3an het Christen-zijn?

Maar wat voor christendom is dat d'alr toch?

Hoe past in dit stelsel het God-liefhébben-bövenalles?

Of is dit een God liefhebben in de binnenkamer, maar dan echt met het „godsdienst is privaatzaak".

Maar eilieve, wat is dat anders dan liberalisme? raseöht

Ik zou wel eens willen, dat Dr v. d. E. ons au eens duidelijk maakte, hoe dat kan: zich uit b'eginselvastheid aan 'de grenzen van de verschillende bestaande wéreldbeschouwingskringen niet storen.

Dat moet dus een soort beginsel zijn, dat ontleend is aan de nationaliteit. Maar begrij'pt prof. v. "d. D. dan niet, dat men bij zulk een beginsel het zwijgen moet opleggen aan allen, die eventueel de anderen zouden kunnen ergeren?

En begrijpt Dr v. d. E. dan niet, dat op die wijze alleen maar het woord gevoerd mag worden door de menschen, die zichzelf de beginsel-vasten noemen en de nationalen? Is dit wel iets aa'ders dan de knechting, die het overgroote deel van Nederland tientallen jaren van het liberalisme heeft beleefd ?

Zoodra men de nationale eenheid wil ten koste van het leven, dat, boven het aardsche leven Uitgaat, moet men dat hoogere leven verdruJkken en verdringen, en moet men de practijk volgen van het oude liberalisme.

En ik wil het met het meeste genoegen herhalen, wie dergelijke theorieën verkondigt, komt tot een hberalisme, dat in wezen het type vertoont van het ouderwetsche, hooghartige: „laat dan de minderheden maar verdrukt worden". Maar dan met dien verstande, dat men ook met het meeste genoegen de meerderheid tot minderheid dtegradieert. Want, laat men toch niet denken, dat het vele geschreeuw, dat men van de zijde van de A.V.R'.O. aanheft, bewijst, dat de meerderheid van het Nedetlandsche volk aan haar zijde staat. En de radiokwestie was toch aanleiding tot Dr v. d. LL's artikel.

Laten we in ieder geval als christenen begrijpen., dat we eerst christenen zïjii, en dan vaderlander. Maai-juist omdat we christenen' zijn, hebben we altijd nog, zij het dan ook met ootmoed, toch de ' pretentie, dat bet christendom' de beste leerschool is voor de vaderlandsliefde.

In het volgende gedeelte van zijn axtik'ol gaat prof. van ''der Leeuw spreken over de historie. Hij doet dat met deze - woorden:

„De geschiedenis, die glorierijke, verbindt ons minider dan iets anders: wij, 'kinderen tier Hervorming, beginnen haar met onzen strijd tegen Spanje; de roomsehen verlangen achter Willem de Zwijger naar de Middeleeuwen terug en komen, bij wat wij geneigd zijn ons eigenlijk volksbestaan te achten, ó! te vroeg, óf te laat; de socialisten hebben het land aan vorsten en 'zeehelden, en zouden het liefst de gesohiedenis beginnen in den franschen tijd. De liberalen en de christelijken zouden het met elkander eens kunnen zijn, in zooverre zij het nationale en het nieuwe begin van de Reformatie met elkaar gemeen hebben; maar die waan duurt kort: de „christenen" verzekeren de liberalen al spoedig, dat zij liberaal zijn, en dus met al hun idealen iets anders bedoelen, dan de christenen".

'Ook hier weer hebben we ernstige bezwaren tegen hetgeen Dr v. d. L'. zegt.

In de eerste plaats, omdat er niets van waar is, dat de kinderen der Hervorming Se "geschiedenis beginnen met den strijd tegen Spanje. We gelooven wel degelijk, dat èn ons volk, èn onze kerk een geschiedenis heeft ook vóór de HervormirLg. Wie organisch de historie opvat, knipt niet willekeurig ©en stuk weg van datgene wat God heeft gemaakt.

Maar dan verder.

Merkwaardig is de zin, dat de waan ' van de nationale eenheid kort duurt, want de christenen verzekeren de liberalen al spoedig, dat zij „liberaal" zijn en dus met hun idealen iets anders bedoelen dan de christenen. Ik zou in gemoede willen vragen: wat is dat nu toch voor al te populair en al te doorzichtig geschrijf?

Verzekeren soms de liberalen niet aan de christenen, dat zij zelf andere idealen hebben dan de christenen? Verzekeren soms ook de liberalen niet aan de christenen, dat die christenen er niets van weten? Is er niet zoo iets als de geschiedenis van den schoolstrijd in ons land? En hebben we toen niet gemerkt hoe echt, de liberalen den moed hadden om tegen de christenen te zeggen, dat zij er niets van wisten?

Of zijn de liberalen misschien zoo veranderd, dat zij nu eindelijk zien, dat de christenen zoo ongeveer dezelfde idealen hebben als zij?

Ik wilde wel, dat ernstige menschen, die in emistige kranten schrijven, dergelijke, makkelijke uitspraken, die er slechts op gericht kunnen zijn, om min of meer suggestief te werken, in de pen hielden. Als Dr van der L. een oogenblik nadenkt, .zal hij moeten toegeven, dat wat hij hier zegt, toch al tè oppervlakkig is.

En nu zal hij mij misschien tegenwerpen, dat hij zelf zegt, dat de dingen zoo móésten komen. Hij zegt dit in het slot van zijn artikel. Maar intusschen heeft ; een uitspraak als deze, haar werking verricht. Het zijn de „christenen", die in protestantsch Nederland de eenheid verbreken. En natuurlijk hebben dan de twee vereenigingen met gelijke initialen, N.C.R.V. (de Nederlandsche Christelijke RadiO'-Vereeniging en de Nederlandsche Christelijke Reis-Vereeniging) het vooral gedaan. Kan prof. V. d. LI. zich niet indenken, dat er toch menschen zijn, die God danken voor het bestaan van die vereenigingen?

Zeker, Dr v. d. L. poogt aan het slot te zeggen, dat al die dingen zijn te begrijpen, want dat zij jioio moesten komen. Hij besluit zijn artikel als volgt:

„Nu willen wij over dit alles niet uit de hoogte oordeelen en ook niet ons er over opwinden. Wij willen niet zoo maar de schuld op Kuyper werpen ol op de Roomschen. Wij willen trachten genoeg historisch besef te ontwikkelen om in te zien, dat deze dingen zoo moesten komen. Maax wij vragen ons toch wei met verbijstering af: waar gaan wij naar toe? Hoe moet het met onze nederlandsche beschaving, met ons nederlandsche volk, wanneer wij in de toekomst alleen nog maar een gemeenschappelijken brievenbesteller en ontvanger der belastingen hebben. De leveranciers zijn allang naar confessie of anderzins verdeeld. Wij kennen elkander persoonlijk vaak nauwelijks meer. Wat weten gij en ik, lezer, van roomsche kringen? en wat weten zij van ons? wat begrijpt de „christelijke" wereld van het — vermoedelijk liberale — leven op een avond in Scala? en wat verstaat een telg van een sedert generaties ontchristelijkt geslacht van het werk van een 'dominee?

„Wij zitten in het moeras, en wanneer de wal het schip niet keert, kunnen wij van onze cultuur niet veel meer verwachten. Wij lezen nu elkandeis kranten en boeken al niet. Straks doen wij alles op ons eigen houtje en hebben geen vaderland meer. Wij kunnen dan een gedicht maken op het Hollandsch landschap."

We nemen dankbaar nota van het feit, dat prof. V. d. Li. zegt, dat hij' niet uit de hoogte wil oordeelen. Jammer alleen, dat er in 'het voorgaande reeds zooveel oordeelen-uit-ide-hoogte staan. Jammer ook, dat er toch altijd nog niet het besef is, dat de verbreking onzex nationale eenheid in de eerste plaats na de Reformatie te vrijten is aan het opkomend ongeloof. En als deze dingen zoo komen moesten, dan moesten zij zoo 'komen, omdat er kwam een afval van onzen God en Zijn WoOrd. •

En wanneer men vraagt: „wat begrijpt de ohristenwereld van het — vermoedelijk liberale — leven op een avond in Scala", dan zeggen .we: „hopelijk niets". Omdat het „leven op een avondje in Scala" begrijpen, beteekent gemeenschap hebben met de wereld. En onze Heiland sprak het reeds uit, dat we wel in de wereld zijn, maar niet van de wereld. En hoewel we tot onze smart moeten belijden, dat de zonde woont in 'eiken Christen, willen we toch anderzijds de gedachte vasthouden, dat we om Gods wille zullen trachten te wandelen als schapen te midden der wolven.

Mag ik in gemoede nu een vraag doen aan prof. van der Leeuw?

Indien hij kinderen heeft, zou hij er dan prijs op stellen, dat zij het „leven op een avondje in Scala" zoo goed begrepen?

Moet daarin de eenheid der cultuur uitkomen, dat we gemeenschappelijk zondigen?

Zou Dr van der Leeuw niet liever eerst de menschen uit Scala in de kerk brengen? Zijn kerk is toch vermoedelijk de kerk, waar ook de menschen uit Scala hooren. Prof. v. d. L. heeft immers toch voor zijn kerk de pretentie, dat zij de „volkskerk" is?

En wat dan té denken van het pathetisch slot?

Ook hier is weer het verkeerde begrip van ; ciultuur, waarover we in een vorig artikel reeds spraken. Maar als prof. v. d. L. zegt: ' we lezen hu eikaars kranten en boeken al niet meer, dan willen we wel aannemen, dat da; t zoo hij prof. v. d. Lien zijn kring is. Inderdaad zijn er sommige symptomen, die doen veronderstellen, dat dat voor eenige kringen geldt.

Maar gelukkig zijn er ook nog kringen, christelijke kringen, waarin men zioh geroepen acht om ook te verstaan 'datgene, wat in andere kringen wordt gepubliceerd.

Wanneer echter „het vaderland" daarin bestaat, dat we een vaderlandsche eenheid zoeken, een eenheid, die eischt het loslaten van de heilige eischen, die onze God in Zijn Woord ons stelt, .welnu, dan zullen we het vaderland verloochenen.

Het vaderland daar boven is meer en beter dan liet vaderland hier beneden.

Maar we danken God ervoor, da: t in de "historie het vaderland meer te danken heeft aan Calvinisten, die, hoe „bekrompen" zij dan ook waren, goed en bloed veil hadden voor het vaderland, dan aan de geestelijke voorvaders van de liberalen, die dansend om den vrijheidsboom de Franschen binnenhaalden.

Misschien zijn de gedichten op het Hollandsche landschap zeer in trek bij hen^ die houden van algemeene omroepvereenigingen en algemeene cultuur; waarover moet het algemeene anders ook praten ?

Maar gelukkig, het christelijke Nederland heeft ook nog zijn zangen, waarin God verheerlijkt wordt en waarin van verlossing wordt gezongen. Christelijk Nederland heeft ook nog zijn cultuurbezit in de Nederlandsche zangen van een Bilderdijk en een Da Costa, ja in de kunst van een Rembrandt, die zeker „christen", en toch ook Nederlander was.

Christelijk Nederland schaart zich achter onze Vorstin — dit is zeker wèl nationaal — zooals zij de ootmoedige belijdenis op haar lippen nam: „Christ avant tout". Dit woord van onze Vorstin geeft tenslotte het beste licht op het vraagstuk van de nationale eenheid en die beginselen. En waar we dan gescheiden moeten optrekken, daar mag dat alleen in dat teeken.

In dat teeken moet het heel dikwijls. Moet h^t helaas. Maar moet het. !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

NATIONALE EENHEID EN REGINSELEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's