GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hernieuwd Apollinarisme?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hernieuwd Apollinarisme?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VII.

Evenals de vorige week kunnen wij ook thans weer beginnen met de weergave van een stuk uit oen brief.

Thans echter heeft onze briefschrijver op voortreffelijke manier onze opvatting zeer kort omschreven en samengevat. Wij zouden haast zoggen: korter kan het niet.

De briefschrijver, een hooggeacht predikantlezer van ons blad, wiens naam onder de publicisten niet onvermaard is, schreef ons d. d. 24 November het volgende:

„Van Apollinai-isme heb ik U niet verdacht, maar toch kon ik vanuit de Ai-istotelische constructie niet klaar komen met het hoogere kenvermogen van Christus. Nu ik die geheel loslaat en uitga van de door U aangegeven constructie: natuur en persoon wordt Uw bedoeling mij al meer duidelijk èn bij ons èn bij Christus. De eenheid tusschen Antliropologie en Christologie zie ik in 't kort dan zoo.

„In de Anthropologie ontstaat de mensche-Ujke natuur volledig (naar de oude opvatting: lichaam, lager en liooger zieleleven) door tradutie; en onze persoonlijkheid door creatie; zoodat U èn traducianist èn creatianist bent; en tevens dychotomist on geen trichotomist. Daaruit volgt tevens, dat volgens U de erfehjkheidsleer zich over heel de mensehelijke natuur (lichaam, lager en hooger zieleleven) uitstrekt.

„In de Chris tologie is de geheele mensehelijke natuur volledig (lichaam, lager en hooger zieleleven) uit Maria; en zijn persoonlijkheid een Goddelijke. Bij ons de persoonlijkheid door creatie en bij Christus uit Zijn Godlieid.

„Het vraagstuk interesseert mij al meer. Ook omdat de mechanische verklaring der erfelijkheidsverschijnselen door de organische vervangen wordt."

Inderdaad, zoo is het. i) De eenheid tussdien Anthropologie en Christo­

logie werd, naar wij meenen, bij de opvatting lichaam-ziel als tweeheid (Udiaam gegenereerd, ziel geschapen) niet gevonden.

Immers, men blijft altijd staan voor deze vraag: Indien het „ik", de eigenlijke persoon van den mensen, behoort lol de menscheüjke natuur, had dan Christus wel een volledige mensehelijke natuur, indien hij geen menschelijk „ik" liad?

Het is onmogelijk deze vraag zonder kunstgreep toestemmend te beantwoorden.

Indien het waar is, dat de mensehelijke natuur ook de persoon des menschen omsluit, dan had Christus, die geen mensehelijke persoon had, niet een volledige mensehelijke natuur.

Nu is het ons wel bekend dat men door allerlei redeneeringen gepoogd heeft zich aan de klem van die argumenten te onttrekken. Maar het slot van deze redeneeringen was altijd, dat de persoon eigenlijk niets was. Het kwam altijd hierop neer,

dat men de persoon moest reduceereu tot iets onwezenlijks. Dat is ook wel te begrijpen. Immers, is de persoon (bij de opvatting lichaam-ziel) iets wezenlijks, dan ontbreekt er . bij Christus iets wezenlijks aan de mensclielijke natuur.

Merkwaardig is nu echter, dat de Gereformeerde dogmatici in hel hoofdstuk over Christus zich veel beslister uitspraken over het wezen van de persoon, dan in het hoofdstuk over den mensch. Vandaar dat Bavinck in den Locus de Christo kon zeggen: „Persoon is het subject van een redelijke natuur". „Persoon is het in en voor zich zelf zijnde, dat de eigenaar, bezitter en heer is van de natuur, "

Hoe is het nu mogelijk te veronderstellen, dat iets, dat in en voor zich zelf is, en dal eigenaar, bezitter en heer is van iets anders, niet iets zou zijn, dat reëel en wezenlijk bestaat?

Maar hel is wel opvallend, dat deze uitspraak van Bavinck niet voorkomt in het hoofdstuk over den mensch. Wij meenen echter dat hel dringend noodzakelijk is de eenheid tusschen de leer omtrent den mensch en de leer omti-ent Christus te handhaven.

Weliswaar heeft men van Gereformeerde zijde bij de Anthropologic als volgt betoogd: „Het is noodig, dat we datgene wat gezegd wordt omtrent Christus uitschakelen, want Christus was wel een mensch als wij, maar geen gewoon mensch. Hij was een buitengewoon mensch. Hij was zonder zonde, maar ook: Hij is anders geboren dan wij en bestaat als mensch op een andei-e wijze. Zijn menschclijlie natuur was met de goddelijke verbonden. Al wat van Hem als mensch geldt, geldt nog niet van ons".

Ik aanvaard deze uitspraak niet, wanneer er de consequentie uit zou worden getrokken, dat wij nu in de Christologie een Anthropologie zouden moeten huldigen, die in de eigenlijke Anthropologie niet geldig is.

Altijd heeft de kerk geleerd: Christus had een volledige mensclielijke natuur. Het is nu merkwaardig dat men in de Anthropologie de stelling verdedigd vindt, dat men omtrent deze mensche-Ujke natuur van Christus toch eigenlijk zoo weinig weet. Het is typisch, dat men in de Anthropologie betoogt: Denk er om, Christus was geen gewoon mensch. Hel is opvallend dat men op die plaats zegt: „Zelfs al zouden wij bij Christus een zekere driedeeling moeten aannemen, dan zou dat nog niet inhouden, dat die driedeeling ook op ons zou moeten worden toegepast".

Maar in den Locus de Christo wordt stijf en strak volgehouden, dat Hij in alle dingen geweest is gelijk als wij, uitgenomen de zonde. Daarin ligt een niet onbelangrijke en eveneens niet onbedenkelijke inconsequentie.

En deze inconsequentie wordt gemaakt omdat men nu eenmaal aan een schema: „lichaam-ziel" wil vasthouden; en omdat men de geheele menschelijke natuur in deze tweeheid lichaam-ziel wil doen opgaan. Slechts met een exegese van de Schrift, die in strijd is met hetgeen onze Gereformeerde commentatoren als juiste exegese aangeven, is zulk een betoog te handlaaven.

Waarom handhaaft men toch een Anthropologic, die slechts steun vindt in de Schrift, wanneer men die Schrift exegeüseert tegen de Gereformeerde exegese in? Het doet vreemd aan dat de Gereformeerde dogmatiek stijf en strak beweert in den Locus over den mensch, dat de mensch bestaat uit ziel en lichaam, terwijl Prof. Grosheide in zijn Commentaar op den eersten brief aan Corinthe uitdrukkelijk zegt: „Onze tegenstelling van ziel en lichaam, waarbij we onder ziel, de persoonlijkheitl, ons geheele geestelijk bestaan en ook nog wel het leven, en onder lichaam al het stoffelijke van ons beslaan samenvatten, kent Faulus niet".

Prof. Grosheide laat er dan op volgen: „Het ik, de persoonlijkheid noemt Raulus pneuma".

Maar lelkens weer ziet men de Gereformeerde dogmatici in de Anthropologie zich in allerlei bochten wringen om het bewijs te leveren, dat toch heusch de tweedeeling lichaam-ziel schriftuurlijk is. Zelfs ziet men er in dat geval niet tegen op om te zeggen, dat men af moet zien van pogingen, om de Christologie met de Anthropologie in overeenstemming te brengen.

Wij deelen die meening niet. Wij gelooven nimmer dat de Schrift van ons eischt, dat wij in den Locus de Christo dingen moeten aannemen omtrent de verhouding van menschelijke persoon en menschelijke natuur, die wij in den Locus de Homine volgens diezelfde Schrift niet mogen gelooven.

Dit lijkt ons zoo vanzelfsprekend, dat het ons verbaast, dat er menschen zijn die anders kunnen poneeren.

Trouwens, het is onjuist om te zeggen, dat wij van uit Christus onze zielkunde of onze Anthropologie zouden willen opstellen. Men moet dat anders zien.

In den Locus de Christo werkt men met zekere begrippen die betrekking hebben op het wezen van den mensch en op de menschelijke structuur. Niemand kan ontkennen dat er aan de leer omtrent Christus een zekere leer omtrent den mensch ten grondslag ligt. Wanneer men bij het bespreken van de vragen omtrent de Christologie begrippen invoert als „menschelijke natuur", „menschehjke persoon" e. d., dan zijn die begrippen niet ontleend aan hetgeen men van Christus weet, maar deze begrippen zijn er vóór de behandeling van de Christologie. Deze begrippen had men vóór men begon te spreken over Christus. Zij zijn niet in de Christologie gemakshalve geponeerd; maar vanuit de beschouwingswijze waarop deze begrippen duiden verklaart men achteraf, voor zoover mogelijk, datgene, wat de toestand bij Ciiristus was. / I I 1

Nu mag men achteraf niet zeggen: „Ja maar, deze begrippen zijn ontleend aan de leer omtrent Christus". Integendeel, de leer omtrent Christus was slechts mogelijk, doordien men omtrent den mensch en de organisatie van de menschelijke persoonlijkheid zekere begrippen had. Het algemeene toch is niet ontleend aan het bijzondere, maar hel bijzondere aan het algemeene.

Men kan de Cliristologie dan ook alleen opstellen met bepaalde AnthrojK> logische beschouwingen. En nu ponecren wij de stelling, dat men veelszins in den Locus de Christo een andere Anthropologie huldigl, dan in den Locus de Homine. En dat mag niet.

Bij de dezerzijds verdedigde opvatting is er een eenheid tusschen Christologie en Anthropologie, welke eenheid wij moeten eischen ten eerste op grond van het feit, dat de openbaring Gods in de Schrift één is; en ten tweede op grond van de formeele postulaten van het menschelijk tdenken.

Wij hopen nu verschillende punten, die nog bespreking behoeven, als afzonderlijke onderwerpen te behandelen.

Wij meenen thans in ieder geval te mogen constatoeren, ten eerste dat de dezerzijds verdedigde opvatting zakelijk met Apollinarisrae niets gemeen heeft; 2) ten tweede dat zij de leer omtrent de persoonsorganisatie van den mensch zóó ziet, dat er geen disharmonie is tusschen Christologie en Anttu"opologie.

Dan nog een opmerking buiten het verband. Door Ds Steen werd en wordt misschien nog gepoogd te bewijzen dat dezerzijds inderdaad zinnen zijn neergeschreven, zij het dan ook vijf a zes jaar geleden, die zouden kunnen wijzen in de richting van een ApoUinaristische opvatting. Het schijnt ons vrij evident te zijn, dat deze zinnen dan geëxegetiseerd moeten worden in hel hcht van andere zinnen, die vroeger of later over dezelfde materie door ons zijn geschreven.

Ds Steen oordeelt echter dat intusschen de gewraakte zinnen blijven staan. Hij zegt, zoolang ze niet zijn herroepen, blijven ze gelden. Het lijkt mij vreemd, dat men ©en betoog zoo atomistisch zou mcgen behandelen. Mijn opvatting is een eenheid. Zooals bij iedere opvatting, dient men de uiteenzetting als totaliteit te zien. Maar ik wil Ds Steen meer voldoening geven dan die, waartoe ik meen op m. i. redelijke gronden verplicht te zijn. Wanneer hij zich aan een enkele uitdrukking stoot, en hij oordeelt die uitdrukking niet te kunnen lezen in het licht van hel verband, welnu dan: laat Ds Steen het dan beschouwen alsof die uitdrukking door de uitvoerige uiteenzetting hier gegeven, ware teruggenomen. Wanneer iemand de eenheid van een betoog niet ziet, bUjft er niets anders over, dan dat men uit de veelheid der zinnen een selectie maakt waarbij men dan zegt: Mijn broeder, deze zinnen zou ik, als ze op zichzelf stonden en als zij geen verband hadden, niet hebben gezegd.


1) Behalve dan deze kleine opmerking, dat ik van „persoon" zou vrillen spreken, waar mijn correspondent „persoonlijkheid" zegt. Onder persoonlijk h e i d versta ik den geheelen samenhang.

2) Het ligt in ons voornemen, door eenige citaten te besprelüen uit de werken van Ap. zelf, dit nog nader te adstrueeren. Maar daarvoor leent ons blad zich uiteraard niet. Immers we zullen ons dan moeten houden aan den Griekschen tekst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Hernieuwd Apollinarisme?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1934

De Reformatie | 8 Pagina's