GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Repliek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Repliek.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Steen te Andijk heeft een ziestal artikelen geschreven ter beantwoording van hetgeen wij als verweer tegen zijn aanval in het „Gereformeerd Theologisch Tijdschrift" schreven. Toen de vraag, of „De Reformatie" een eventueel verweer zou willen opnemen ons bereikte, hebben wij ons daartegen niet willen verzetten. De zaak is belangrijk genoeg om repliek toe te staan en wij meenden grond te hebben om te vermoeden, dat deze repliek nieuwe gezichtspunten zou kunnen openen, omdat wij de hoop hadden, dat wij bij Ds Steen althans iets bereikt zouden hebben van datgene wat bij onderscheiden van onze lezers — zooals mij uit correspondentie bleek — het resultaat was. Het blijkt evenwel, dat dit niet het geval is geweest. Zelfs kondigt Ds Steen in deze artikelen een en andermaal aan de verschijning van een boek, dat speciaal gewijd' zal zijn aan de bestrijding van onze opvatting.

Ds Steen moet natuurlijk zelf weten wat hij doet. Maar hadden wij van te voren gekend toon en inhoud van de zes volgende artikelen, dan zouden wij ons misschien tegen de opname hebben verzet. Het is nu echter eenmaal beloofd en wij plaatsen deze artikelen dan ook deze en de vijf volgende weken. Op de meeste punten achten wij verdere bespreking overbodig en vruchteloos.

Voortdurend blijkt uit deze aittikelen, dat Ds Steen meent veel beter te weten wat onze opvatting en ons voorstel is dan wij het zelf weten en dan onze leerlingen het weten. Dan wordt discussie natuurlijk zeer moeilijk. Wij willen dan ook slechts af en toe een enkele noot bij deze artikelen plaatsen. Wij voegen deze noten aan deze artikelen toe in de overtuiging, dat zij, dije de discussie met ernst hebben gevolgd, eigenlijk wel zonder deze noten onmiddellijk gevoelen waar het wringt in het betoog van Ds Steen. Maar anderzijds gelooven wij toch ook weer, dat, wanneer wij de opmerkingen van 'Ds Steen geheel onbeantwoord lieten, daaruit geconcludeerd' zou kunnen worden, dat wij „er niet van terug hadden".

Dat wij niet meer antwoorden dan slechts leenige noten en misschien nog eens een slot- .artikel vindt zijn oorzaak in het feit, dat ons de lust vergaat om een discussie te voeren op de wijze, waarop Ds Steen dal klaarblijkelijk gaarne doet.

Wij markeeren onze noten met letters, opdat er geen verwarring ontsta tusschen de dezerzijds geplaatste noten en die welke Ds Steen zelf bij zijn artikel gaf in cijferverwijzing.

Wij geven dus nu het woord aan Ds Steen,

Veroordeelde Christologie. I.

Nu Dr Waterink zijn artikelenreeks „Hernieuwd Apollinarisme? " in dit blad beëindigd heeft, vrillen wij gaarne gebi-uik maken van de toestemming van de Redactie in enkele artikelen Prof. W. van antwoord te dienen.

Zooals de lezers weten, was door ons in het „Gerei Theol. Tijdschrift" van Dec. 1933 een artikel geplaatst „Hernieuwd Apollinarisme", in welk artikel door ons critiek werd geoefend op de Christologie van Prof. Dr Waterink. Uitdrukkelijk zeiden we in ons artikel (bl. 379): „Wij willen dus nu trachten te bewijzen, dat Prof. W. althans op de punten, waarop blijkens de aangehaalde uitspraken Apoll, door de Kerk is veroordeeld, de oude dwaling van Apoll. heeft vernieuwd". En op bl. 378 hadden we gezegd: „Nu is op de Synoden de Christologie van Apollinaris veroordeeld".

Prof. W. is daarop in „De Refonnatie" van 23 Febr. 1934 een serie artikelen begonnen.' In het eerste artikel . deelde hij mede, dat hij in deze reeks een thetische uiteenzetting van zijn opvatting wenschte te geven. Wel ontbreekt ook niet gansch het thetisch gedeelte, maar een groot deel wordt toch ingenomen door bestrijding van opvattingen van Prof. VoUenhoven van Amsterdam, terwijl na de yacantie — vanaf no, 3 van 19 Oct, 1934 — Ds Steen werd bestreden A), Wij kunnen helaas niet schrijven: het artikel van Ds Steen werd bestreden; want Prof, W, is grootendeels in algemeenheden blijven hangen, terwijl ook het persoonlijk element niet altijd van het strict zakelijk gescheiden werd, doch op de argumenten, die- Ds Steen aanvoerde, werd weinig of niet ingegaan B),

Dit hopen wij te bewijzen.

Prof. W, heeft zeer weinig uit het artikel van Ds Steen geciteerd.

Wij behoeven geen citaten te geven, daar alle lezers van „De Reformatie" de artikelenreeks van Prot. W. hebben kunnen lezen.

Voor we echter nader op wat Prof. W. schreef ingaan, moeten we enkele opmerkingen maken.

Wij zullen ons strict beperken tot wat Prof. W. thans in deze artikelen heeft geschreven. Voor verdere critiek op Prof, W, 's opvatting mogen we verwijzen naar een boek, dat binnenkort bij De Pauw te Culemborg zal verschijnen D, V, Het is thans ons plan in enkele artikelen misvattingen door Prof, W, 's reeks gewekt, weg te nemen of althans te bestrijden,

Zooals we reeds opmerkten is Prof. W. in zijn antwoord niet steeds zakelijk gebleven. Ook — het doet me leed, dat ik het verklaren moet — heeft Prof. W. een enkele maal gezinspeeld op, ja zelfs iets aangehaald uit particuliere gesprekken. Wij vertrouwen, dat Prof W. dit zelf ook betreurt.

En natuurlijk zullen wij hem daarin niet volgen.

Wel moeten soms sommige dingen scherp belijnd gezegd worden. Prof. W, moge echter in onze bestiijding een uiting van belangstelling in zijn arbeid zien. Wij schatten den arbeid van Prof. W. hoog. Hij heeft inderdaad op verdienstelijke wijze een probleem aan de orde gesteld, dat om oplossing roept.

Nu is wat Prof. W. geeft een voorslag. Wanneer wij dan ook uitspreken, dat Prof. W, in strijd komt met de Gereformeerde belijdenis, is dit niet als een verdachtmaking bedoeld. Integendeel, Wij willen gaarne uitspreken, dat naar onze overtuiging Prof, W, trouw aan de belijdenis wil zijn.

Omdat nu in dezen voorslag dingen worden uitgesproken, die tegen onze belijdenis ingaan, waarschuwen wij.

Het lijkt ons het beste, dat we Prof, W, op den voet volgen,

In het no, van 21 Febr, 1934 beweert Prof, W, , dat wij in onze bestrijding twee methodische fouten hebben begaan, In de eerste plaats zouden wij zijn uitgegaan van een apriori van Prof, W, 's opvattingen. Nu beweert Prof, W, dat wel, maar hij bewijst het niet. Ik kan natuurlijk — om te laten zien, dat ik deze methodische fout niet begaan heb — moeilijk het gansche artikel uit het „Geref, Theol, Tijdschrift" hier overnemen. Men zou kunnen zeggen: Dat is niet noodig ook, want Prof, W, beschuldigt en moet dus het bewijs leveren. En daarin schiet hij te kort.

Het is waar.

Maar wij willen Prof. W. meer geven dan waarop hij recht heeft.

Wie het artikel in het „G. T. T." leest zal direct zien, dat wij Prof. W. zelf hebhen laten spreken. Ite gang van ons betoog 'wras zoo: Na enkele inleidende opmerkingen hebben we ApoUinaris' standpunt geteekend. Wij hebben er op gewezen, dat zijn Christ& logie door de Kerk is veroordeeld.

Dan hebben we met dit Apollinarisme vergeleken de opvatting van Prof. W. We hebhen zooveel mogelijk de eigen woorden van Prof. W. gebruikt en bewijsplaats over bewijsplaats gegeven, zoodat elk lezer ons kan control eeren.

Ja, zegt Prof. W., maar U hebt in elk geval geen rekening gehouden met wat ik de latere jaren schreef, maar U steeds beroepen op m'n oudere geschriften.

Ook dit is niet juist. Als Prof. W. beweert: „dat Ds Steen wel rekening houdt met mijn oudere uitlatingen, maar niet met die van de laatste drie jaren" dan ia dat onjuist. Het is Prof, W. niet onbekend dat ik o, m. wel rekening hield met wat hij schreef in „G, T. T." van Deo. 1932 en Febr. 1933. In mijn artikel heb ik zelfs deze artikelen van Prof. W. aangehaald!

Nu heb ik inderdaad de Ie druk van Prof. W.'s boek: „De Oorsprong en het Wezen der Ziel" geciteerd, terwijl de 2e druk reeds was verschenen. Dat is dan zeker in een wetenschappelijke discussie een methode-fout? Indien dat zoo is, wel dan heb ik een goeden leermeester gehad. Want in de artikelen van Prof. W. in het „G. T. T." (naar aanleiding van welke artikelen ik mijn artikel schreef) verdedigt hij zich tegen de beschuldiging van Apollinarisme door Prof. Hoekstra van Kampen geuit. Prof. Hoekstra beriep zich op Seeberg's leerboek der Dogmengeschiedenis. Prof. Hoekstra citeerde daarin de derde druk van 1923.

Maar als dan Prof. W. antwoordt citeert hij ook Seeberg — de tweede druk! G)

Laat ik echter Prof. W. mogen gerust stellen. Er is door mü geen methodische fout gemaakt. Ik had n.l. de Ie druk van Prof. W.'s boek reeds ten deele hewerkt, toen de 2e druk verscheen. Nu heb ik de 2e druk met de Ie vergeleken en waar er geen belangrijke wijzigingen in voorkomen de bladzijdennummering der Ie druk in het aangeven der citaten behouden. De wijzigingen waren te onbelangrijk dan dat het verschil uitmaaikte.

Maar.... Ds Steen citeert toch steeds wat zes jaar geleden Prof . W. schreef in de „Gereformeerd© School"? Prof. W. durft schrijven („Rel", 23 Febr. '34): „Een van de bijkomstige redenen, waarom ik dan ook in ons blad niet breeder inga op hetgeen Ds Steen schreef, is deze, dat hij zoowel de eerste als de tweede methodische fout in zijn bestrijding maakte".

Dteze tweede methodische fout is dan, dat D's Steen zich steeds beroept op wat Prof. W. in een vroegere periode heeft geschreven.

Men moet maar durven! Want:

a. In mijn artikel in „G. T. T." heb ik medegedeeld, welke geschriften van Prof. W. ik gebruikt had. Daar worden, nadat gewezen is op den strijd tusschen Prof. Hoekstra en Waterink, waaruit dus blijkt, dat ik Prof. W.'s antwoord ook gelezen had — en uit dat antwoord citeer ik later in datzelfde artikel — genoemd de artikelen in de „Geref. School", 3e en 4e jaargang, het boek van Prof. W. en de stellingen van het Referaat door Prof, W. te Utrecht in 1930 gehouden. Ik gaf daar ook aan, dat de 2e druk van Prof. W.'s boek mij niet onbekend was.

Men ziet, dat ik zoowel uit den vroegeren als uit den tateren tijd, ja zelfs uit den allerlaatsten tijd citeerde.

Neen zegt Prof. W, , maar ge hebt in elk geval de

artikelen in de nummers 30 tot en met 35 uit den 13en jaargang van „De Reformatie" niet gebruikt. Neen, inderdaad niet! Ik zou niet weten hoe ik ze gebruiken kan. Ze beroeren ons onderwerp slechts heel zijdelings!

b. De oudste geschriften van Prof. W., die ik citeer, zijn uit April 1928, de nieuwste uit Februari 1933. Ik schreef December 1933.

Het is mij niet bekend of Prof. W. tusschen Februari en December 1933 nog iets gepubliceerd heeft over dit onderwerp. Ik meen van niet.

Nu doet het wel ietwat eigenaardig aan te hooren, dat men zich op vroegere geschriften beroept en niet op latere! D).

Daar komt nog iets bij. Wij geven gaarne toe, dat in den loop der jaren er in iemands denken ontwikkeling plaats heeft en er wijziging in zijn opvattingen kan komen. Maar indien over dit onderwerp, waarover Prof. W. een geheel nieuwe opvatting heeft gepubliceerd, Prof. W. binnen 5 jaar wezenlijke veranderingen moet aanbrengen, dan is de eerste publicatie toch wel ietwat voorbarig en lichtvaardig geweest, temeer waar de publicatie niet geschiedde in een wetenschappelijk tijdschrift of in vorm van een zuiver wetenschappelijk boekwerk, maar Prof. W. zich in een populaire uiteenzetting tot ons volk richtte.

Nu is inderdaad Prof. W. eenigszins gewijzigd onder invloed van de critiek. Zoo was eerst de voorstelling soima-psyche en pneuma. De pneuma is de geest: De scheidingslijn tusschen hooger en lager, tusschen ziel en geest was dus duidelijk aangegeven.

Vandaar dat Prof. W. ook moeite heeft met Christus' geest. Men leze b.v. „Oorsprcmg en Wezen", Ie druk, bl. 122 V.V.; 2e druk bl. 124 v.v.

Later plaatst Prof. W. ook de Geest eenigszins aan de psychische zijde der scheidslijn. Men leze „G. T. T.". Febr. 1933, bl. 450. Wij' willen daar nu niet op ingaan. Men kan er in ons weldra te verschijnen boek meer over vinden. *) iUleen deze opmerking willen we hier maken: van een wezenlijke verandering is geen sprake. Het is een w-oordverandering. En „Aus einer Wortlösung erwachst uns kein nennenswerter Vorteil" (F. Noltenius: Materie, Psyche, Geist. Leipzig 1934, bl. 68).

c). Indien Prof. W. in zijn opvatting wezenlijk (d.i. wat het wezenlijke van zijn opvatting betreft) veranderd is, moet hij dat zeggen. Vooral wanneer in een discussie men zich niet alleen op wat in later jaren geschreven werd beroept, maar ook op het vroeger geschrevene. Indien dat niet mag, moet Prof. W. zeggen welke geschriften hij' nu niet meer voor zijn rekening neemt of althans welke gedachten gewijzigd zijn. Neemt Prof. W. niets van wat hij' schreef terug, dan mag men er zich op beroepen. E).

Ja, zegt Prof. W., maar ik heb —• „De Ref." van 30 Nov. 1934 —• verklaard, dat ik bepaalde zinnen terugnam, althans dat Ds Steen het zoo mag opvatten. Mijn betoog is een eenheid. En vindt Ds Steen nu enkele zinnen, waaraan hij zich vastklemt en die hij dus eigenlijk uit het verband zou rukken — nu dan mag hij die als terug genomen beschouwen.

Prof. W. wil zoo aan Ds Steen meer voldoening geven dan waartoe hij verplicht meent te zijn.

Helaas baat ook dat niet. Niet omdat Ds Steen zoo moeilijk te bevredigen is. Maar alleen om het feit, dal Ds Steen zijn betoog niet opbouwt op enkele losse, mogelijk uit hun verband gerukte zinnen, of op ongelukkige uitdrukkingen, doch redeneert van uit het wezenlijke van de opvatting van Prof. W. — F).

A.) Ds Steen gelieve te bedenken, dat onze artikelenreeks thans nog steeds voortduurt. Alles wat wij verleden jaar en dit jaar schreven vormt een eenheid.

B.) Over het persoonlijke element laten wij onze lezers gaarne oordeelen.

C.) Merkwaardige opmerking! Zou het werkelijk mogelijk zijn, dat dit eenig zakelijk verschil maakt omtrent de beschrijving van Apollinaris' meening? Tusschen den tweeden en derden druk van Seeberg is Apollinaris niet in de gelegenheid geweest zijn moening nader te verduidelijken. Maar tusschen den eersten en tweeden druk van ons boek ligt de kritiek op den eersten druk en in verband daarmee staat een nadere omschrijving aangaande bepaalde betwiste punten in den tweeden druk. Dat is heel iets anders.

D) Ds Steen begrijpt klaarblijkelijk niet waar het om gaat. De vraag is niet of men alles mag citeeren, maar of men de oudere geschriften moet lezen in het licht van de jongere, dan wel de jongere in het licht van de oudere. Het laatste is fo'ut, het eerste is goed. Maar Ds Steen leest onze latere uitspraken in het licht van de vroegere, en aJs hij dan op een gegeven oogenblik niet heelemaal uitkomt, zegt hij: „Hier spreekt Prof. W. zichzelf tegen". Dat is de foutieve methode.

E.) Zie onder D.

F.) Neen, niet uit het wezenlijke van de opvatting van Prof. W., maar uit datgene wat Ds Steen, vasthoudende aan een schema, dat aan de opvatting van W. geheel vreemd is, ervan gelieft te maken.


1) In het vervolg dezer artikelen hopen wij er nog nader op terug te komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

Repliek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's