GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige opmerkingen

naar aanleiding van Dr T. Verkuyl’s dissertatie V

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

naar aanleiding van Dr T. Verkuyl's dissertatie V

Ook volgens Dr Verkuyl is — gelijk wij zagen — de godsdienstvrijheid niet geheel onbegrensd. Wat niet voldoet aan het „ethische minimum" moet de Overheid verbieden. Delicten voldoen daar in ieder geval niet aan. „Als er sprake is van delicten, die onder religieuze sanctie geschieden of aangeprezen worden, dan moet de Overheid ingrijpen", zoo lezen we.

Dr V. denkt daarbij aan daden, die uit naam van een religieuze ov.ertuiging „de openbare orde aantasten, de zedelijkheid ondermijnen, de rechten van andere groepen in gevaar brengen, de volksgezondheid ruïneeren e.d.”.

„Ook hier zijn de grenzen niet gemakkelijk aanwijsbaar".

De lezer heeft misschien een oogenblik in de"n waan verkeerd, dat Dr V. — bij het opsommen van hetgeen onder delict moet worden verstaan — een tipje van het doopceel van de „Repoeblik Indonesia" lichtte. Maar dat is niet zoo. Die „repoeblik" ziet hij nog steeds — zooals blijkt uit het laatste hoofdstuk van het boek — in zonnegloed baden, op z'n hoogst met een paar overdrijvende wolkjes. Maar daar is sprake van delicten \iit naam van een revolutionaire, nationalistische overtuiging, (o.a. „aangeprezen" door christenen als Sjarifoeddin) en dan mag de Overheid alleen onderhandelen! Ingrijpen niet! Doet ze dat toch, dan komt er uit de synodale zendingskringen een van verontwaardiging trillende „Verklaring en Oproep"!

T.a.v. die religieuze delicten dan beweert Dr V., dat het geweten der niet-christelijke volken „mede-getuigt", dat zulke delicten te veroordeelen zijn. Als voorbeelden worden genoemd: het koppensnellen, het menscheneten, het verbranden van weduwen e.d. met de religie ('t gaat dus wéér niet over de „repoeblik") samenhangende delicten. Toen deze misbruiken werden afgeschaft, in Britsch-Indië bijvoorbeeld, klonken er in het begin wel protesten, „maar spoedig ondersteunde het geweten van heel het volk deze maatregelen”.

„Het was of de weerschijn van de Wet Gods (!!) in dezen maatregel het volk in de oogen scheen”.

„Zoo kan en moet de Overheid op vele gebieden (!) geweten-wekkend werk doen en door op te treden tegen delicten van dergelijken aard de ongebondenheid der menschen bedwingen en mede-arbeiden aan het wekken van meer verantwoordeUjkheidsbesef en meer zedelijkheidsbesef" (blz. 277).

We beluisteren in dit alles niet-onbekende gemeenegratie-klanken. Er zit werkelijk stof in voor een aandoenlijk verhaal.

En bovendien voor, wat men noemt, 'n s t e r k verhaal.

Men zou zoo zeggen, om met Chamberlain te spreken: wat hebben ze daar in Br.-Indië (en elders) den bus gemist!

Want, waarom toch volstaan met den enkelen weerschijn van de Wet Gods, toen dié reeds zulke verbluffende geweten-wekkende resultaten bleek te hebben bijheelh'etvolk!

Waarom niet onmiddellijk daarna 't volle licht van de Wet Gods het volk in de oogen laten schijnen? Wat had het geweten van heel het volk dan klaar wakker moeten worden

Natuurlijk zal Dr V. zich niet in zulke wilde fantasieën verliezen, maar hij zet er toch de deur royaal voor open. Dit. blijkt ook op andere plaatsen.

Bijvoorbeeld, waar hij spreekt over den „u s u s paedagogicu s", waaronder verstaan wordt: de paedagogische functie der Wet, zoodat ze tuchtmeester tot Christus wordt" (Gal. 3 : 24).

Het heet verder (blz. 274):

„De Wet heeft een ontdekkende functie. Als het zoeklicht'der Wet.op een (!) volksleven valt, op de huweüjksgewoonten, op de volksreligie (!), op de adat, dan gaan de oogen open voor zonden, die men vroeger onwetende bedreef. Dan leert men de zonden kennen over de lengte en breedte van heel het leven. Dat is de paedagogische waarde der Wet en tevens leert men zien, dat de mensch de lu-acht mist die Wet te vervullen en dat wij de vergeving der zonde en de vernieuwing van het leven door Gods kracht noodig^ hebben".

Als Dr Verkuyl gelijk zou hébben, dan hadden de remonstranten ook gelijk en de Dordtsche Vaderen het MIS met hun vasthouden o.m. aan. Rom. 8:3: Want hetgeen der Wet onmogeüjk was, dewijl zij door het vleesch krachteloos was, heeft God (tot stand gebracht)".

En de vraag rijst alweer, waarom de Overheid dan slechts met zoo'n klein beetje wet (een ethisch minimum, een uiterste van eischen) mag komen. Want stel eens, - dat een Overheid, die regeert over een volk, dat in volslagen duisternis wandelt en derhalve in onwetendheid allerlei zonden bedrijfft, den geheelen decaloog tot grondwet verhief en handhaafde.

Wat zou de ontdekkende functie dier Wet dan schoon tot uiting komen, wat een verlangen naar verlossing en schuldvergeving zou zich in dat volk openbaren! Wat zou zoo'n Overheid de komst van het Koninkrijk van Christus bevorderen! Wat een massale bekeering zouden de evangeliepredikers daar ontmoeten !

De werkelijkheid is geheel anders: De Wet door 't vleesch machteloos, zonder kracht! (Dordtsche Leerr. lïl en IV, 5).

Dit is een geheel ander aspect! Een aspect, waar Dr Verkuyl geen oog voor blijkt te 'hebben; niettemin worden z ij n aspecten er door verslonden.

Als o.m. Geesink spreekt van een „algemeen menschelijk zedelijk bewustzijn" en dit tot de n a t u u r van den mensch rekent, behoeft hiertegen nog geen bezwaar te bestaan, mits er niet méér onder verstaan wordt dan dat de mensch — in onderscheiding met andere creaturen — alles wat hij waarneemt, beoordeelt uit een oogpunt van goed en kwaad. Maar Geesink gaat verder:

De mensch weet van nature ook nog eenigszins WAT goed of kwaad is. Hij bezit een natuurlijke kennis • (verduisterd door de zonde) van den wil van God. En dit openbaart zich in het z.g. „ethische minimum", een „uiterste van eischen", waarop de mensch altijd en overal, op grond van zijn natuurlijk normbewustzijn ja en amen zal zeggen.

Houdt een Overheid dat „ethische minimum" in stand, dan zal dus, hoe heidensch het volk ook moge zijn, het geweten van dat volk daar mede-getuigenis aan geven. D.w.z. overtreding van die uiterste eischen, zal door het volk als misdaad erkend worden; het geweten van het volk zal in dien zin reageeren.

Wat dat „ethische minimum" inhoudt, daarvan krijgen we eenig idee als we letten op hetgeen Dr V. als delict wil laten verbieden (zie boven). Dit is dan het „ethische minimum" in zijn minimaalsten vorm. Het kan, bij Dr V., ook (tijdelijk) meer inhouden, namelijk als de Wet Gods wat meer beslag heeft gelegd op de volksconscientie. Dit hangt nauw samen met zijn leer van de Souvereine volksconscientie. Doch dit doet hier niet ter zake.

Het gaat er om: is er zoo'n ethisoh minimum, hoe minimaal ook, waarop het „natuurlijk normbewustzijn" altijd en overal reageert, zóó dat het geweten mede-getuigt?

HET IS ER NIET!

Het „dood in zonden en misdaden" büjft onverzwakt gehandhaafd.

Ja, we stemmen toe: de mensch, naar Gods Beeld geschapen, bezit aangeboren krachten, gaven, talenten, welke hem boven andere schepselen verheffen. De „sporen" van het geschapen-zijn-naar-Gods-Beeld ontbreken uiteraard ook den blindsten heiden niet, want ook hij behoort tot het menschelijk geslacht.

Verstand en wil treft men ook bij hem aan. Een beoordeeling van het waargenomene uit een oogpunt van goed en kwaad, oók daar. Geweten eveneens. Maar HOE?

WAT w e r k e 1 ij k goed of kwaad is, waar en valsch, recht en onrecht, dat weet de mensch niet „van nature”.

Dat leest hij ook niet in het boek der natuur, noch in dat der conscientie.

Aangezien echter elk mensch geboren wordt in een gemeenschap en van zijn wieg tot zijn graf van medemenschen afhankelijk is en op hen steunt, kortom, lid van een gemeenschap is (en daarvan niet te abstraheeren), zal zijn zedelijkheidsbesef, wil men, zijn „ethische minimum" ten nauwste .samenhangen met de normen, welke gelden in de gemeenschap, waartoe hij behoort. Doch die gemeenschap bezit die normen ook niet als een uitspruitsel van een „natuurlijke rede", van een „ingeschapen godskennis" of iets dergelijks. Vonden de grieksche en romeinsche natuurrechtsleeraars bij de hun bekende volken eer, kern van recht, welke zij beschouwden als aan de natuurlijke rede te zijn ontsproten, dan is deze laatste conclusie een voor dien tijd niet-onbegrijpeüjke vergissing: zij wisten nsimelijk niet meer, dat heel de menschheid uit de ark kwam en, nog eerder, uit het paradijs. Anders zouden velen of weinigen van hen (in ieder geval niet allen, daar uit „natuurhjke" vijandschap de waarheid met geweld wordt ten onder gehouden) het waargenomen verschijnsel uit de traditie hebben verklaard.

Men lette in dit verband op de merkwaardige overeenkomst tusschen de wetgeving van den heiden Chammoerapi, koning van Babel (tijdgenoot^ van Abraham of Abrahams vader), gecodificeerde u s a n-t i e, en de Mozaïsche wetgeving.

Men volk kan echter zoo degenereeren, dat er van die overgeleverde normen geen spoor meer aanwezig is en gansch andere normen gelden.

Verbied den Dajak, den Marindinees enz. enz. het koppensnellen, zijn geweten getuigt tegen zulk een verbod. Hij móét, uit animistische motieven, een kop snellen, bij bepaalde gelegenheden (bijv. bij de geboorte van een kind). Begaat hij dien moord niet, zijn geweten klaagt hem aan, doet hij het wèl, hij zal gerust zijn.

Of nu bij het eene volk het tot den kinderplicht behoort (bejaarde) ouders te dooden, of bij het andere de palen van de woning behooren te worden opgericht op afgehouwen meisjeshoofden, of bij het eene het menschenoffer in zwang is, of bij het andere de weduwenverbranding of het dooden van gebrekkigen enz. enz., in al die gevallen is er sprake van zede, volgens hun overtuiging goede zede. Als een Overheid een einde maakt aan die griezelige misbruiken, „getuigt" het geweten van die volken nooit „mede". En de „weerschijn van de Wet Gods" moge dien menschen nog zoo in de oogen stralen, ze zijn er stekeblind voor. Komen wij met onzen westerschen maatstaf, zij het in den vorm van een „ethisch minimum", dan is er niets in het geweten van zoo'n volk, dat daar mede-getuigenis aan geeft; ze vinden het i m m oi r e e 1 wat w ij eischen. Ook De Kat Angelino in zijn standaardwerk „Staatkundig Beleid en Bestuurszorg in N.-I." (overigens een door en door humanistisch boek) erkent dat: „Dwingen wij dus een bevolking om onze zedelijke standaarden zonder meer te volgen, dan maken wij haar niet zedeUjk, doch onzedelijk, nog.erger: „zedeloos". En iets verder: „Men staat hier dus inderdaad voor een ernstig dilemma, dat herhaaldelijk door enkelen is opgelost met den uitroep: laat de natuurkinderen koppensnellen, laat hen menschenvleesch eten, laat — waar de suttee (weduwenverbranding. G.) nog in eere mocht worden gehouden — de weduwen krissen of levend verbranden, zoolang de zeden zulke gebruiken voorschrijven, enz. enz., terwijl anderen een streng verbod en nog strengere toepassing van dat verbod eischten, om dezulken tot aanvaarding van onze begrippen van zedehjkheid te dwingen en nog anderen zich overtuigd hielden, dat met dergelijke onmenschen niets was te begfinnen" (a.w. I, blz. 348).

Ook als de Overheid delicten, zooals Dr V. noemt, straft, gaat ze, tenzij het volk nog niet op het allerdiepst gedegenereerd is, lijnrecht in tegen de volksconscientie. Ze bindt (met geweld) de gewetens aan haar normen, volkomen vreemd voor die menschen. In dat geval „hanteert ze dwang in godsdienstige aangelegenheden" en dan doet ze het omgekeerde van wat Dr V. bedoelt met „het scheppen van voorwaarden voor een vrije beslissing tegenover het evangelie" (blz. 163 en andere plaatsen).

Moeten we aannemen, geüjk Dr V. in navolging van Geesink en vele anderen doet, dat de mensch nog zooiets als een natuurlijk, zedelijk normbewustzijn bezit, dan zou de ervaring met natuurvolken leeren, dat de mensch een stukje van zijn , , natuur" kon verliezen, wat uiteraard onzin is.

Een „ethisch minimum" geüjk dat, waarmee Dr Verkuyl voor het voetlicht treedt, kunnen we gevoegelijk naar het rijk der fabelen verwijzen en dit geldt dan tegelijkertijd voor de door hem ontwikkelde leerder-souvereine-volksconscientie, als „schriftuurlijke" grondslag voor de staatkunde. Dr V. had natuurlijk wel zooiets noodig om zijn leer van de meest radicale godsdienstvrijheid te kunnen ontwikkelen, maar het één met het ander is onhoudbaar, tenminste als men n^g iets van de H. Schrift en de belijdenis wil hand­ haven.

G. GOOSSENS.

Vergadering van de Deputaten voor de Zending onder de Heidenen en Molianiniedanen van de Generale Synode te Groningen 1946, met afgevaardigden van den Kerkeraad van Zwolle op 12 Aug. 1948 te Zwolle.

1. De Voorzitter van Deputaten opent de vergadering; hij leest Openb. 21 : 23—27 en gaat voor in gebed.

2. De notulen van de vorige vergadering worden vastgesteld.

3. Besteld zullen worden 2000 collectebusjes voor de Zending tegen 35 cent per stuk.

4. Br Jasperse deelt mee, dat begin Augustus met de „Celebes" 20 noodpakketten geneesmiddelen naar Soemba zijn verzonden.

5. Overlijdensbericht is ingekomen van zr G. Veeustra-Koetsier te Meppel. Aan br Veenstra wordt bij monde van den praeses de deelneming van Deputaten in zijn zware verlies betuigd.

6. Het Landelijk Verband van Evangelisatie-Commissies vraagt gastvrijheid in het Zendlngsblad (zie vorig Kort Verslag, sub 4f). Br Troosthelde, namens het Verband ter vergadering aanwezig, licht dit verzoek toe. Deputaten zijn van meening, dat zij, gezien de opdracht der Generale Synode: een Zendlngsblad uit te geven, niet het recht hebben in het blad ruimte af te staan voor andere, dan zendingsdoeleinden.

7. Ingekomen is een tweetal brieven van kerkeraden, die bezwaar maken tegen het advies van Deputaten, dat de Schooldienst op Soemba (en event, de Med. dienst) aan een Vereeniglng worde overgedragen, terwijl de Generale Synode zich daarover nog niet uitgesproken heeft. Besloten wordt deze zaak aan de komende Generale Synode voor te leggen.

8. Enkele andere Ingekomen stukken worden voor kennisgeving aangenomen.

9. Ds Smellk leest het rapport van de Commissie, die zich had te beraden over de vraag in weUte taal op Oost-Soemba eventueel lectuur verschijnen moet. De conclusie van het rapport wordt nog niet aanvaard. De Comm. zal zich opnieuw beraden over de vraag, welke taal in heel den zendingsarbeld moet gebruikt worden en dan wel speciaal voor de lectuur-verspreldlng der Goeroes-indjil.

10. Het rapport der Deputaten, uit te brengen aan de e.k. Generale Synode, zal op een binnenkort te houden vergadering der Deputaten worden vastgesteld, nadat het tevoren door den scriba aan de Deputaten Is toegezonden.

11. Een bespreking heeft plaats met afgevaardigden van de Classis Leeuwarden over de aanvaarding van een nieuw zendingsterrein.

12. Na rondvraag, die geen bijzonderheden oplevert, gaat br Jasperse voor in dankgebed en sluit de Voorzitter de vergadering.

In opdracht van de Vergadering van Deputaten,

H. VELTMAN, 2e scriba.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Eenige opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1948

De Reformatie | 8 Pagina's