GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

(XVII)

Wij willen juist volledige aandacht hiervoor vragen, dat de arbeider in loondienst rentmeester Gods is, die verantwoordelijk is tegenover God Zijn Schepper ten aanzien van de arbeidskracht, hem verleend, en de besteding van den arbeidstijd hem in dit leven gegeven, om daarmee op de plaats door God hem besteld, Zijn Schepper te dienen.

Wij kunnen dan ook alleen maar hopen, dat onze Christelijke arbeiders, voor zoover zij door de voormannen in hun organisaties uit verleden en heden op dit punt verkeerd werden voorgelicht, als zouden zij , , maar" arbeiders zijn, wier persoonhjkheid in hun. arbeider-zijn niet tot erkenning en tot haar recht zou kunnen komen, zoolang zij geen deel hebben aan het rentmeesterschap van hun werkgever, gelijk b.v. dr van Muiswinkel hun wil bijbrengen, en voor welke misdeelden in de' maatschappij het noodig zou zijn, gelijk de heer Ruppert het deed, expres te vermelden, dat Christus ook de arbeiders tot Zijn kinderen verhief (arti.lfel over Arbeidsinvloed, dagblad „Trouw" van 2 Nov. 1948), zich van dat onnoodig hun opgedrongen minderwaardigheidscomplex met Gods Woord in de hand zullen vrijworstelen, en in plaats van zich te verlagen tot bedelaars' om een deeltje van het rentmeesterschap van den ondernemer met allen nadruk zullen gaan opkomen voor de erkenning en het behoud van hun eigen, hun door God geschonken en als zoodanig onvervreemdbare rentmeesterschap. Zoo voeren wij het pleit voor een hoofdstuk, dat naar wij hopen geschreven zal worden voor en door hen in hun dagelijksch getuigenis zoowel als door hun levenspraktijk van allen dag: De arbeider als rentmeester Gods.

Wanneer ik dat in gedachte breng en houd, en ik zie dan den stoker staan op de plaat voor de vuren op een oude vrachtboot, met zijn gezicht zwart als een roetmop, bezweet en bestoven van kolengruis, dan is hij mij —-rentmeester Gods.

Zie ik den nageljongen of den man van de z.g. sUjmploeg in het dok, dan zie ik — den rentmeester Gods.

Kom ik den corveeër' in de fabriek tegen, dan ontmoet ik — den rentmeester Gods.

De jongste bediende op kantoor, die de potlooden aanpunt en allerhande karweitjes verricht, hij is — beginnende rentmeester Gods.

Wanneer wij zoo de bonte, rijk gevarieerde stoet van bootwerkers, metselaars, timmerlieden, metaalbewerkers, winkelbedienden en kantoormannen, werkers met en zonder boordje, in wat voor beroep of bedrijf gij maar wilt, van den geringsten daglooner tot den grootsten ondernemer, aan ons oog zien voorbijtrekken, het zijn allen — rentmeesters Gods. En bij dit ailes willen wij ons nu herinneren dat daarin openbaar wordt niet alleen de veelheid in de eenheid, maar ook de eenheid in de veelheid. Zoo moet ook hier van toepassing verklaard worden dat woord uit 1 Cor. 12 : 23: En die ons dunken de minst geeerde leden' des lichaams te zijn, denzelven doen wij overvloediger eere aan en onze onsierlijke leden hebben overvloediger versiering". Immers: God heeft het lichaam alzoo samengevoegd, gevende overvloediger eere aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft, opdat geen tweedracht in het lichaam zij, maar de leden voor elkander gelijke zorg zouden dragen.

In deze Schriftwoorden ontvangen wij van God ook duidelijke aanwijzingen hoe wij onze christelijke sociale actie hebben in te richten. Naar deze woorden dient zij te worden gereguleerd.

Dr Emil Brunner schrijft in zijn „Das Gebot und die Ordnungen" (4e druk, Zwingli Verlag, Zurich) op blz. 378/9: „Der heute allgemein festgestellte Schwund der Arbeitsfreudekommt nicht bloss davon her, dass der Einzelne sein Leben in der Arbeit nicht mehr als göttlichen Beruf aus Gottes Hand nimmt; sondem es ist umgekehrt dieses Annehmen des Berufs aus Gottes Hand dem Einzelnen oft fast unmöglich gemacht durch die tatsachlichen Arbeitsverhaltnisse".

(Het tegenwoordig algemeen geconstateerde verdwijnen van de arbeidsvreugde komt niet alleen daarvan, dat de enkeling zijn leven in den arbeid niet meer als goddelijk beroep uit Gods hand neemt; maar omgekeerd is dikwijls dit aannemen van het beroep uit Gods hand bijna onmogelijk gemaakt door de werkelijke arbeidsverhoudingen.)

Wij beschouwen deze woorden in hun algemeenheid zonder nadere adstructie als overdreven, en blijven van oordeel, dat de arbeidsverhoudingen pimmer een beletsel kunnen zijn om ons werk als goddelijk beroep te blijven zien, en uit Grods hand te aanvaarden, om zich als Gods rentmeester te blijven beschouwen. Want deze zaken en posities liggen vast, niet in het oordeel

-van menschen of in omstandigheden, maar in God onaen Opdrachtgever.

Maar toch willen vsöj ons hoeden voor eenzijdigheid in ons oordeel. En daarom dient gezegd te worden, dat in de vorige week geciteerde Schriftwoorden uit 1 Cor. 12 : 24 en 25 niet alleen een wijze les en bindende richtlijnen liggen opgesloten voor de arbeiders in loondienst, maar ook voor de ondernemers. Ook zij, ja juist zij, hebben aan dit woord gehoor te geven, en hun arbeiders zóó in Schriftuurlijk licht te zien als medearbeiders in den dienst van God, als menschen, die een eigen taak van rentmeesterschap hebben te vervullen. Wanneer er dan ook geijverd wordt door de arbeiders en him organisaties voor goede sociale verhoudingen, dan is dit streven ia het algemeen op zijn plaats en gerechtvaardig'd, want de arbeider is rentmeester Gods. Wanneer men b.v. in plaats van vieze hokken zindelijke wasch-en kleedhokken verlangt in bedrijven van eenigen omvang, een goede, hygiënische inrichting der bedrijven, behoorlijke schaftlokalen en dergelijke meer, dan is daarin niets verkeerds of overdrevens, en moet zulk een streven worden ondersteund en gunstig worden beantwoord, want de arbeider is rentmeester Gods.

Zoo zou er meer te noemen zijn op het gebied der sociale verzorging der arbeiders. Bij dit alles willen - wij als leidend beginsel eraan herinneren dat de Schrift in Psalm 8 : 6 van den tot arbeid geroepen mensoh zegt, dat God „hem een weinig minder heeft gemaakt dan de engelen". Prof. dr A. Noordtzij vertaalt de beide laatste woorden zelfs in zijn Korte Verklaring (blz. 43) met de woorden: en goddelijk wezen. Prof. dr F. W. Grosheide in ziJn Korte Verklaring van Hebr. 2:7, de tekst waarin de woorden van Psahn 8 worden aangehaald, vat de woorden uit den Hebreeuwschen tekst op als: emelwezens (blz. 27), wat dus ook op een hoogen staat wijst. De mensch een weinig minder dan de engelen door God gemaakt, — dit woord van God bepaalt het niveau, waarop ook de man met het geringste werk, de nederigste daglooner, moet worden beschouwd en gerespecteerd, voor zoover hij zichzelf door zondig en onmenscheüjk levensgedrag niet tot ver beneden dit niveau verlaagt. Wij mogen hem niet verder vernederen dan God ook hem in deze zooeven geciteerde woorden Zelf heeft vernederd, wanneer wij namelijk met prof. dr F. W. Grosheide mogen besluiten, dat deze woorden inderdaad aan vernedering doen denken, blijkens het verband waarin zij voorkomen, (Korte Verklaring, blz. 27.)

Zoozeer wij er aan vasthouden moeten, dat de arbeider in loondienst, en de ondernemer, hun eigen onderscheiden taak en roeping van God ontvangen hebben als rentmeester, en in dezen van een gedeeld rentmeesterschap als zijnde revolutie in de ordeningen Gods voor het leven niet willen weten, zoozeer zijn wij ook ervan overtuigd, dat dit rentmeesterschap voor den ondernemer beteekent, dat God hem verantwoordelijk stelt voor de verhoudingen, waaronder de arbeiders, die God hem tot vervulling van zijn roeping en taak ter beschikking stelde, hun werk moeten verrichten. De apostel Jacobus *'oept in het 5e hoofdstuk van zijn zendbrief het wee uit over de rijken van wie in zijn dagen gezegd moest worden: Zie, het loon, dat door u is ingehouden van de arbeiders, die uwe landen gemaaid hebben, schreeuwt, en het geroep van hen, die uwen oogst hebben binnengehaald, is doorgedrongen tot de ooren van den Heere Zebaoth. (Jacobus 5:4). En de apostel Paulus schrijft aan Timotheus: Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en (al) hunne hoop gevestigd te houden niet op onzekeren rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wèl te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam, waardoor zij zich een vasten grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen. (1 Tim. 6 : 17 t/m 19, deze en voorgaande SchriftaanhaUng in de nieuwe vertaling van het Ned. Bijbelgenootschap).

In deze Schriftwoorden krijg^t ook de ondernemer van Gods wege van zijn plicht een klaar bericht. Wanneer hij in zijn geheel eigen functie als ondernemer en als rentmeester van den Eigendom Gods daarbij op God vertrouwt en Zijn wetten onderhoudt, vindt ook hij daarin groeten loon, als dienstknecht van zijn Heer.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's