GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bestrijding gehandhaafd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bestrijding gehandhaafd

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

De heer Amelink, zijn critiek op ons artikel in het Jubileumnummer vervolgende, beticht ons van onwaarheid bij onze bewering, dat, wanneer men, ook bij het C.N.V., rept van Christelijke beginselen, men volstaat met een summiere verwijzing naar die beginselen, zonder, zooals wij schreven, door noodzakelijk, critisch en diepgaand onderzoek den ged^tailleerden inventaris van die christelijke beginselen op zijn werkelijke waarde en op zijn reëel en onbetwistbaar begrepen-zijn in Gods Woord als eenige norm en waardemeter ook voor het waarUjk christelijk karakter van die beginselen te gaan onderzoeken.

Hij wil die onwaarheid bewijzen door een citaat uit het boekje „Uw belijdenis _ beleven", welk citaat wij hierbij laten volgen:

„God de Heere heeft Zijn ordinantiën gegeven voor elk levensgebied, voor eiken levenskring. Het principieel verschil tusschen voorstanders van Christelijke en voorstanders van niet-Christelijke vakbeweging ligt niet hierin, dat beide eigenlijk hetzelfde willen, maar dat dan bij de Christelijke vakbeweging het geestelijke voorop gaat; maar het verschil ligt daarin, dat wij de oplossing deor maatschappelijke vragen wUlen trachten te verkrijgen door toepassing van de beginselen van Gods Woord in het maatschappelijk leven; dat wij dus de maatscliappelijke vragen willen bezien bij het licht van dat Woord, erkennende, dat In ons menschen geen Ucht Is dan alleen door Gods genade, terwijl tegenstan­ ders der Christelijke vakbeweging meenen, bij het behartigen der stoffelijke belangen Gods Woord en het licht van dat Woord niet noodig te hebBen. Men meent daar wel bulten te kunnen; men oordeelt, dat Gfods Woord ons te dien opzichte niets te zeggen heeft".

De heer Amelink schrijft dan: „het is dus niet waar, dat het C.N.V. het gelaten heeft bij een summiere verwijzing naar de Ch'ristelijke beginselen". Na kennisneming van dit citaat kan ik niet anders doen dan constateeren, dat in betrekking tot dat door mij noodzakelijk geoordeelde onderzoek van dien gedetailleerden inventaris van Christelijke beginselen, de zaak met voorgaande woorden nog even summier gebleven is als ze voordien was. Men spreekt van de beginselen van Gods Woord. Vraag: welke zijn die b e-ginselen? Men spreekt, van een onderzoek bij het licht van Gods Woord ? Vraag: wat is dit licht van Gods Woord? De Barthiaansche voorlichter in het C.N.V. zal van dit licht spreken als van een plotseling inslaanden bliksem; zijn Gereformeerde collega zal moeten spreken van een doorloopend schijnend licht, dat ons levenspad bestraalt, van een licht, dat er is en dat ik moet zoeken. De bliksem kan men niet zoeken, die verschijnt onverwacht. Wanneer wij den vinger legden op dat al maar reppen van christelijke beginselen en daarbij maar niet in het algemeen daartegen bezwaar maakten, doch concreet met deze toespitsing

„men heft de leus der christelijke naastenliefde en van de waarde van den mensch en van diens vermeende rechten aan", dan bedoelden wij daarmede dit: laat men nu eens uit Gods Woord aantoonen, dat God in Zijn Woord van ons eischt, dat de arbeider in het bezit moet komen van een medezeggenschap, die een medebeslissingsrecht inhoudt, omdat dit een eisch. dus e€n eisch van Gods Woord is, om christelijke naastenliefde te bewijzen. Van onzen kant willen wij wel eens op iets anders de aandacht vestigen en dan wel hierop, dat als de Apostel Paulus in Romeinen 13 die door den Heiland ook reeds gegeven samenvatting in hoofdsom van de wet geeft: Gij zult-den naaste liefhebben gelijk uzelven, daaraan vlak voorafgaand dit woord staat: , , Zoo geeft dan een iegelijk, wat gij schuldig zijt, schatting wien gij de schatting, tol wien gij den tol, vreeze wien gij de vreeze, eere wien gij de eere schuldig zijt. Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld". Wanneer wij dan ook opkomen voor de handhaving der ordinantie Gods, dat de rentmeester over het goed Gods niet gehinderd worde in de uitoefening van zijn ambtstaak tegenover God en menschen, dan steunt dit ook op dit woord. Zich voegen onder het gezag van den ondernemer moet ook zijn: betooning van christelijke naastenliefde, vervulling van de wet.

Wanneer wij de geschriften van het C.N.V. doorlezen, treft het ons telkens, dat men den mond vol heeft over de christelijke, maatschappelijke beginselen, alsof dat vaststaande begrippen zouden zijn, die ons houvast geven in het leven. Doch wanneer ik op de praktijk let, betwijfel ik dat ten zeerste: Wanneer ik den heer Ruppert in zijn brochure „Vakbeweging en Christelijke roeping" op blz. 24 hoor pretendeeren, dat , , de Christelijke vakbeweging een Christelijke organisatie wil zijn, die haar optreden op het gebied van het bedrijfsleven wil laten beheerschen door de Christelijke, maatschappelijke beginselen" en ik lees in dezelfde alinea, aan deze woorden voorafgaand het volgende: „De Christelijke vakbeweging is geen kerk. Zelfs rijst de vraag, of zij een organisatie van Christenen is. Wij weten het niet", dan kan ik geen waarde hechten aan de betuiging van een beweging, bestaande uit zulk een onbepaalde, gemêleerde massa van Christenen en mogelijke niet-Christenen, dat zij haar leven wil laten beheerschen door de Christelijke, maatschappelijke beginselen, zoowel wat dat beheerschen als wat die beginselen zelf betreft.

De heer Amelink komt vervolgens te spreken over den grondslag van het C.N.V. en zegt dan, dat het „C.N.V. dertig jaar op dien „slappen" grondslag zijn arbeid heeft verricht. Het spreekt vanzelf, dat door het Vakverbond wel eens fouten zijn gemaakt. Maar wij meenen — in alle bescheidenheid, want ook dat was genade — te mogen zeggen, dat al die jaren de bazuin van het Vakverbond geen onzeker geluid heeft laten hooren. Wij meenen te mogen zeggen, dat het zijn reformatorischen arbeid, als Christelijk-sociale organisatie, op zijn terrein heeft verricht, overeenkomstig de eischen van het Woord Gods". Mijn geachte opponent gebruikt hier twee beelden, het beeld van den grondslag en dat van de bazuin. In beeld en toepassing lijkt mij dat verwarrend te werken. Wanneer ik een poging doe om deze beide beelden samen te vatten, dan doen wij, naar het mij voorkomt, den schrijver geen onrecht, wanneer wij hem dit hooren zeggen: Wij hadden die dertig jaar lang wel een vrij slappe en gammele bazuin, maar wij hebben er toch maar al dien tijd goed en zuiver op mogen blazen. Vooropgesteld, dat wij geen meester zijn in muziekkennis, ook al raken onze vingers wel eens de toetsen, zooveel kan toch wel verantwoord gezegd worden in dit opzicht, dat hier twee mogelijkheden liggen: Men kan een gammele bazuin hebben, en wellicht toch goed en zuiver geluid eruit voorttooveren, maar dat hangt dan af van de vaardigheid en muzikaliteit van den blazer. Men kan ook een technisch prima apparaat hebben en daaruit een schel, valsch of zwak geluid voortbrengen, ook dat is dan een gevolg van het geknoei en de onmuzikaliteit van den blazer. De zaak wordt dus beheerscht door: kennis en thema, met technische vaardigheid, welke laatste hier overigens buiten beschouwing kan blijven. Wanneer wij nu dit beeld gaan transponeeren op de werkelijkheid, die wij in deze zaak voor oogen hebben, het C.N.V. en zijn boodschap, dan meenen wij te mogen vragen: gij spreekt ons van Uw zuiver bazuingeluid, van Uw boodschap, doch zeg ons, wie zijn toch de blazers, de leden van Uw organisatie, waarvan ge zelf zegt te betwijfelen, of het een organisatie van Christenen is? En hoe staat het met hun kennis van het thema? Welk is toch dat thema, maar' niet zoo wat onzeker voorgeneuried, maar behoorlijk in muziekschrift op blad gezet. Welke is de concrete boodschap, met redenen omkleed, die zij moeten doorgeven? Moeten we niet verwachten, dat het een cacophonie van klanken zal worden, met een verloren gaan van de harmonie der tonen, wanneer al die meer dan 100.000 blazers van U, begrepen onder den verzamelnaam „protestantsch-christelijk", aan het blazen gaan? Wat voor een bazuingeluid zal dat worden b.v. bij die blazers, die des Zondags het scheidsrechterfluitje beblazen op het voetbalveld — wij spreken over concrete zaken — en die gij vervolgens Uw bazuin in de hand drukt met de opdracht tot blazen, ' tot het blazen van het zuivere geluid? Op deze wijze verkrijgt men niets anders dan een soort christeUjke jazzband met de meest verwarde geluiden. Wanneer gij nu vervolgens zegt, al die dertig jaren gaf de bazuin geen onzeker geluid, ^dan achten wij met name op dit punt reeds het geluid zeer onzeker en zeer onzuiver geworden.

In het vervolg van zijn critiek merkt de heer Amelink op, uitgaande van de juiste veronderstelling, dat wij de formulieren van eenigheid. als belijdenis der kerk, in de bepaling van den grondslag mee in rekening gebracht wUlen zien: „Maar wij hebben onlangs in een kerkelijk blad gelezen, dat een groep-van kerken, die deze drie formulieren van Eenigheid als belijdenis der kerk aanvaardt, desondanks is geworden tot valsche kerken". Verbaast de heer Amelink zich daarover? Dat dit kan en hoe dit kan, dat verklaart hem die belijdenis zelf, daar waar zij over de merkteekenen'der wa.re en valsche kerk oordeelt. Het komt aan op oefening van de reine predikatie des evangelies, het gebruik van de reine bediening der sacramenten, het gebruik van de kerkelijke tucht. Misbruik bij formeele handhaving der belijdenis is door haar niet gedekt.

Het is' verbazingwekkend, dat de heer Amelink in dit verband kan concludeeren: „Ook die belijdenis bUjkt dus geen waarborg te zijn tegen verwatering, afval en ketterij." Weet hij dan niet, dat zelfs Gods Woord ons geen waarborg is tegen verwatering, afval en ketterij ? Dat Woord zelf zegt ons, dat ondanks dat Woord die verwatering, afval en ketterij komen zullen, het is zoowel een boodschap des levens ten leven als een boodschap des doods ten doode. Wie het Woord hoort en doet is zalig, hem v/aarborgt dat Woord de zaligheid en wie dat Woord niet wil hooren en niet wU doen, hem waarborgt dat Woord de rampzaligheid. Wanneer de heer Amelink evenwel de waarde van de belijdenis in twijfel wU trekken, omdat ze geen garantie geeft tegen afval, zou hij dan ook maar niet de waarde van Gods Woord in twijfel gaan trekken, want dat Woord biedt evenmin op dit punt de door hem beoogde garantie.

P. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Bestrijding gehandhaafd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 januari 1951

De Reformatie | 8 Pagina's