GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

'RAVO'S EN FLANEURS' KATHOLIEKE JOURNALISTIEK TOT 1920

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie zou beter de overgang kunnen vormen van het protestantse drieluik van hedenochtend naar het katholieke middaggedeelte, dan de persoon van Joachim George le Sage ten Broek, de domineeszoon die - zoals hij het zelf eens omschreef - in 1806 op dertigjarige leeftijd 'van het Protesteren tegen de Catholijke Apostolische Kerk (...) afzag en (...) een hartelijk belijder werd van de leer der Apostelen, zooals dezelve onvervalscht door de Catholijke Apostolische Kerk (...) aan alle eeuwen is overgeleverd'? 1 Gedreven door bekeringsijver ging Le Sage in talloze brochuurtjes, pamfletten en tijdschriften de katholieke zaak vurig verdedigen. Bij zijn dood in 1847 werd Le Sage ten Broek door De Tijd reeds de nestor der katholieke pers genoemd. Pater Allard noemde hem de vader van de katholieke pers en M. van Meerdervoort (pseudoniem van J.H. Matla) gaf zijn relaas van de katholieke dag-en nieuwsbladen de titel mee Het bolwerk van den blinden pionier, waarin aan Le Sage, die in 1830 zijn gezichtsvermogen volledig had verloren en voortaan 'op het gevoel langs een latje in een vierkant raam' 2 moest schrijven, de pioniersrol is toebedeeld. Deze voortrekkersrol van de katholieke periodieke pers nam op 18 mei 1818 een aanvang met de uitgave van het eerste nummer van De Godsdienstvriend. Er waren in de voorgaande decennia al drie tijdschriften van katholieke huize verschenen - de Kerkelijke bibliotheek voomamefyk voor de Roomsch-Cathofyken in Nederland (1792-1796), het Kerkelijk Leesblad (1800-1802) en de Mengelingen voor Roomsch-Catholijken (1807-1809) - maar deze waren geen lang leven beschoren. De Godsdienstvriend ontwikkelde zich tot het eerste katholieke tijdschrift met levensvatbaarheid en bleef tot 1869 bestaan. En daarmee werd het jaar 1818 tot een beginpunt in de geschiedschrijving van de katholieke pers. De Nederlandsche Katholieke Journalisten-Vereeniging, de NKJV, herdacht ook in 1918 het eeuwfeest van de roomse pers. Van een grootse herdenking werd door het bestuur afgezien. De tijden werden daartoe niet gunstig geacht, 'zoowel door den oorlogstoestand als door het samenvallen met de algemeene verkiezingen, welke een papieren zondvloed doen verwachten'. 3 Wel werd de leden dringend in overweging

gegeven het hoofdartikel van hun bladen op de 18e mei aan het eeuwfeest te wijden. Dat deze 18e mei op Pinksterzaterdag viel, vormde een gelukkige omstandigheid. Was Le Sage ten Broek, zo schreef het bestuur van de NKJV, immers niet 'een dergenen, aan wien door de genade zijner bekeering, verkregen door de bijzondere voorlichting van den H. Geest, God toonde, dat Hij het werk van Christus op aarde (...) bevestigde, hetgeen wij op het Hoogfeest van Pinksteren herdenken? ' 4

De biografie van Le Sage ten Broek werd geschreven door G. Gorris SJ in twee delen van te zamen maar liefst 872 pagina's. Ook voor Judocus Smits, de eerste hoofdredacteur van De Tijd beschikken we over een monografische studie, de dissertatie van de hand van J.W.M. Peijnenburg, die als stelling vijf aan zijn proefschrift toevoegde, dat de onenigheid tussen Le Sage ten Broek en Smits veroorzaakt werd door de angst van eerstgenoemde in zijn strijd voor de rechten van de Nederlandse katholieken door Smits verdrongen te worden. 3 Voor een aantal prominente figuren uit de katholieke beweging, die naast hun aktiviteiten op politiek of sociaal gebied ook als redacteur van een blad werkzaam zijn geweest, beschikken we over biografieën: van Gerard Brom over Alphons Ariëns, van Witlox over Schaepman, van Colsen over Poels, van Gribling over Nolens en Aalberse.® Door R. van der Hoek wordt gewerkt aan een proefschrift over Leopold Haffmans, de redacteur van het Venloosch Weekblad. Daarnaast zijn er artikelen verschenen over de eerste redacteuren van De Maasbode, over Hyacinth Hermans van dezelfde krant en over Ouwerling van De Zuid-Willemsvaart. 7 In studies over de katholieke pers, zoals van M. van Meerdervoort en van J. Hemels, in feestnummers en gedenkboeken van kranten, in lokale pershistorische studies en in algemene werken over de katholieken in de negentiende eeuw zijn na-

tuurlijk ook de nodige gegevens te vinden over het journalistieke werk.8

Maar ... ondanks alles wat geschreven is, blijft het beeld van de katholieke journalist uit de negentiende eeuw waziger en schimmiger dan we ons zouden wensen. Zo kennen we bijvoorbeeld wel enkele redacteuren van De Noord-Brabander bij naam, - Hein de Wijs, mr. Jacobus Gerris, Jan Wap, Judocus Smits, J. van der Linde, Joannes Vrancken - , maar op wie doelde de uitgeefster van dit blad, de weduwe De Rooij, toen zij op 2 juli 1853 in de krant schreef, dat zij met steeds toenemende bekommering had toegezien, hoezeer het blad van zijn vroegere erebaan was afgeweken en een richting had aangenomen, 'die eiken opregten inwoner onzer Provincie en ieder' waren Katholiek in het vaderland minder bevallig moest toeschijnen'. Daarom, zo had ze besloten, legde zij de redactie in handen van een persoon, die 'onafhankelijk van karakter en maatschappelijke betrekking, de algemeene welvaart van Nederland, in het bijzonder het welzijn van Noordbrabant en vooral dat der Katholieken beoogt en zonder belemmering kan verdedigen'. 9 Was dit Joannes Vrancken? En in welke jaren en in welke hoedanigheid was jonkheer Jos de la Court bij diezelfde Noord-Brabander werkzaam? Zelfs voor wat betreft de beginperiode van De Maasbode blijft onzeker, wanneer bijvoorbeeld J.W. Thompson hoofdredacteur werd. Dat hij deze functie niet van meet af aan vervulde, zoals Witlox in de geschiedschrijving van de krant stelde, is inmiddels wel duidelijk. Maar wanneer was het dan wel, dat Thompson monseigneur J. Bos opvolgde? In 1885, zoals Rogier en Scheffer beweren of pas in 1889, zoals J. Nieuwenhuis aanneemt, ach baserend op de benoeming in dat jaar van een bisschoppelijk adviseur aan De Maasbode? 10 Vooral in de geschiedschrijving van de lokale bladen blijven er veel vraagtekens staan voor wat betreft het reilen en zeilen van de redacteuren. Van bijvoorbeeld de Nieuwe Schiedamsche Courant, het derde katholieke dagblad na De Tijd en De Gelderlander, is weliswaar bekend, dat bij de oprichting M J. Vincent redacteur was, maar was hij de enige en tot wanneer? Jan Michiel Bomans was medewerker voor de parlementaire kroniek en de dominicaan GA. Meijer schreef in de krant onder het pseudoniem 'Schielander', maar in welke jaren en functies was NJ.M. Dresch aan de Schiedamse krant verbonden? De Katholie-

ke Illustratie drukte in 1905 een fotootje van hem af met als onderschrift: 'redacteur en directeur van de NV Nieuwe Schiedamsche courant', maar vooralsnog weten we niet meer dan dat. 11 En in welk blad schreef aan het eind van de vorige eeuw kapelaan H.B. Bodifée uit Eist, sympathisant van Schaepmans politieke opvattingen? Meerdervoort sprak in 1936 over 'een inmiddels opgeheven Betuwsche Courant', waarin Bodifée zou hebben geschreven 12 , maar van een blad onder deze titel is niets bekend. Het zou mogelijk De Over-Betuwe kunnen zijn, kopblad van De Gelderlander, maar omdat van De Over-Betuwe zegge en schrijve vier nummers bewaard zijn gebleven, valt dit niet met zekerheid te achterhalen. Wie heeft er gezorgd voor het in 1887 begonnen Amersfoortse katholieke blad De Eembode, voordat JJ. Thien in 1910 hoofdredacteur werd? Was Max van Poll, die aan zoveel verschillende kranten verbonden is geweest, alleen maar in 1911 hoofdredacteur van de Drutense Maasen Waler, of heeft hij het redacteurschap van dit blad gecombineerd met zijn journalistieke werk voor De Geldersche Koerier, waarvan hij van 1911 tot en met 1915 directeur en hoofdredacteur was?

Er zijn in elk geval twee redenen, die ertoe bijdragen dat we met zoveel vragen over de journalisten, die in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw actief waren, blijven zitten. Allereerst is er het gebrek aan bronnenmateriaal: gebrek aan uitgevers-en redactie-archieven, lacunes in de leggers. Als een uitgeverij of drukkerij is opgeheven, is de kans klein om nog archiefmateriaal te achterhalen. Zelfs als een bedrijf, dat voor de uitgave van een krant heeft gezorgd, nog wel bestaat, zijn veelal de documenten en de kennis omtrent de in het verleden uitgegeven bladen verdwenen. In het begin van deze eeuw moet er te Roosendaal bij L. Hontelé en Zonen gedurende enkele jaren een krant zijn verschenen onder de titel De Roosendaler, waarvan in het Nederlands Pers Museum één nummer is bewaard gebleven. De familie Hontelé is nog steeds werkzaam in het drukkersbedrijf, maar er bleek niets meer bewaard te zijn van hun vroegere uitgave De Roosendaler. Sterker nog, het bestaan van dit blad was hun geheel onbekend. Tijdens mijn werkzaamheden voor de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken, de BKNP, heb ik de afgelopen jaren moeten merken hoeveel lacunes er zijn in de bewaard gebleven leggers. 13 Voor de negentiende-en evenzeer voor de twintigste-eeuwse kranten ontbreken nogal wat jaargangen of

moeten we ons tevreden stellen met een verzameling van losse nummers.

Zo is De Eembode op het Gemeentearchief te Amersfoort pas aanwezig vanaf de vierde jaargang. Van Het Nieuwe Dagblad, kopblad van De Maasbode voor Rotterdam, zijn voor de periode 1908-1939 in totaal slechts zes afleveringen bewaard in het Nederlands Pers Museum. Voor de vooroorlogse periode van De Westerbode, het katholieke nieuwsblad voor het Westland, is helemaal niets terug te vinden. En ook van De Grensbode, nieuws-en advertentieblad voor oostelijk Gelderland, ontbreekt elk spoor. Soms ontbreekt er een enkele aflevering, maar dat kern voor de geschiedenis van de krant juist een belangrijk nummer zijn. Zo missen we van De Nieuwe Uselbode helaas juist de eerste twee nummers uit 1872 en ook de aflevering van 3 juli 1897, hetgeen mogelijk een jubileumnummer is geweest bij gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de krant. Deze nummers ontbreken in de leggers, die bij uitgeverij Waanders worden bewaard, welk bedrijf in de geschiedschrijving van haar zaak trouwens ten onrechte doet voorkomen, alsof zij het blad zouden hebben uitgegeven. In Breda ontbreken juist de afleveringen uit 1863, op het moment dat het Weekblad voor Oosterhout en omstreken werd omgezet in de Nieuwe Bredasche en Oosterhoutsche Courant. En waarom zijn nu uitgerekend de afleveringen van Het Huisgezin van eind januari 1881 verloren gegaan, die volgen op het overlijden van redacteur JA. Vesters, omgekomen op 18 januari in een hevige sneeuwstorm tijdens een reportage die hij maakte van de dijkdoorbraak in Nieuwkuik? De Katholieke Illustratie, voor welk blad hij ook schreef, berichtte: 'Zoo kwam de brave man ellendig om in den namiddag van dinsdag [18 januari]; zijn lijk werd den volgenden dag, ver van den weg, temidden van sneeuw en ijs gevonden.' 14

Dat de leemtes het pershistorisch onderzoek bemoeilijken hoeft geen uitleg. Mogelijk is het niet overbodig erop te wijzen, dat een nauwgezette bibliografische beschrijving van een krant - onmisbaar onderdeel van elk pershistorisch onderzoek - moeilijk valt te realiseren via raadpleging op microfiches of microfilms. Toch is de microfichering vaak bittere noodzaak. De toegenomen belangstelling voor de krant als historische bron en de daaruit voortvloeiende veelvuldige raadpleging der leggers betekent immers een zware aanslag op de broosheid van het krantepapier. In de grijze massa der fiches springen echter wijzigingen in de titelkop, aanwezigheid van bijlages en extra-nummers niet in het oog en dreigen onopgemerkt te blijven. Wat dat betreft konden voor de BKNP de beschrijvingswerkzaamheden vaak nog juist op tijd - toen de leggers nog beschikbaar waren - plaatsvinden.

De tweede belangrijke reden die het moeilijk maakt om het beeld van de

katholieke journalist uit de negentiende eeuw helder te krijgen, ligt in de anonimiteit waarin hij werkte. Wie thans een krant openslaat, vindt op de voorpagina of op een binnenblad de namen vermeld van niet alleen directie en hoofdredactie, maar eveneens van redacteuren, medewerkers, correspondenten, fotografen en vormgevers. Tot aan de Tweede Wereldoorlog ontbreekt deze informatie. Pas tijdens de Duitse bezetting werd verplicht gesteld de namen van de redacteuren in de krant af te drukken. Een enkele vooroorlogse krant vermeldde al wel directeur en hoofdredacteur in de titelkop, maar merendeels werden geen namen genoemd. Redactiewisselingen werden niet vermeld of op anonieme wijze, zoals bijvoorbeeld het Maastrichtse blad Le Courrier de la Meuse dat deed in 1872: 'La nouvelle rédaction arbore franchement 1'étendard catholique.'" De Afaarbode-redacteur Hyacinth Hermans bracht op de Eerste Nederlandsche Katholiekendag, gehouden in het gebouw Kunsten en Wetenschappen te Utrecht op 24 september 1919, de anonimiteit van de journalist als volgt ter sprake:

Een rijk leven, vol oorspronkelijke gedachten gaat voor den journalist vaak naam-en roemloos voorbij, zoowel gedurende het leven als na den dood. Zoo menigeen ploetert zijn leven lang, spreekt dagelijks tot de lezers van zijn blad, maar zijn naam wordt misschien pas bekend, wanneer hij zijn oogen heeft gesloten en zijn kameraden hem aan de geopende groeve herdenken. 16

Het waren niet alleen de redacteuren die anoniem werkten, maar ook de ingezonden berichten werden zonder vermelding van de schrijver opgenomen. De Graafsche Courant stelde haar lezers in 1894 nog eens nadrukkelijk ervan op de hoogte, dat de anonimiteit van ingezonden stukken werd gewaarborgd:

Voor de toezending van ingezonden stukken, voor zoover zij ons blijken vrij te zijn van lage bedoelingen, houden wij ons aanbevolen. De desbetreffende stukken zullen door den uitgever zeiven [Joseph van Dieren] steeds worden gecopieerd, zoodat noch de medewerkers der redactie, noch de zetters, aan het schrift of anderzins den schrijver kunnen kennen. 1 " 7

Een aantal redacteuren werkte niet in de anonimiteit, maar wel in de pseudonimiteit. Het scala van de gebruikte pseudoniemen was groot: van

Fidelius tot Valuas, van Ravo tot Flaneur. Aan het eind van de negentiende eeuw gingen enkele katholieke politici ertoe over om hun hoofdartikelen in de kranten te ondertekenen. Schaepman schreef vanaf 1886 in Het Centrum, aanvankelijk nog anoniem, maar weldra onder eigen signatuur. Hierin volgde in 1889 Leopold Haffmans in het Venloosch Weekblad Schaepmans voorbeeld. Willem Nolens begon in 1897 voor de Venloosche Courant te schrijven; de eerste maanden ondertekenend met 'N', daarna met zijn volledige naam. Degenen die hun artikelen wel ondertekenden, werden blijkbaar ook verantwoordelijk gesteld voor de bijdragen van anderen. Voor Schaepman was dat mede de aanleiding om uit de redactie van Het Centrum te treden en in 1900 zijn eigen blad Chronica over staatkunde en letteren te beginnen. 18 Ook Nolens kreeg geregeld commentaar op niet door hem geschreven artikelen en in maart 1912 liet hij de lezers van de Nieuwe Venloosche Courant weten:

Het is mij noodig gebleken er nogmaals aan te herinneren dat het mijne vaste, m.i. te weinig gedeelde gewoonte is alles wat ik schrijf te onderteekenen. Derhalve moet ik alle lof of blaam, verdiend of onverdiend, over wat in de N.V.Crt. geschreven wordt, behalve wat de door mij onderteekende stukken betreft, afwijzen. En kan ik niet ingaan op critiek die daarover, gegrond of niet gegrond, wordt uitgeoefend. 1 ®

Kort daarop, in 1913, bepaalde de prosynode van het aartsbisdom Utrecht, dat de geestelijken alle artikelen, beschouwingen, beoordelingen, ingezonden stukken van welke aard ook, met uitzondering van 'eenvoudige berichten of verslagen van openbaar plaatselijken aard' voortaan altijd met hun naam moesten ondertekenen. 20 Dit gebeurde nadat de NKJV zich verzet had tegen ingezonden stukken, die alleen ondertekend

waren met 'R.K.pr.'. 21

Wat is bekend van de in anonimiteit of pseudonimiteit werkende katholieke journalisten uit de negentiende eeuw? Allereerst moet gewezen worden op de kleinschaligheid, waarin de werkzaamheden plaatsvonden.

Toen Judócus Smits met de uitgave van De Tijd in Den Bosch begon, moet hij de enige redacteur zijn geweest. Als een van de bezwaren tegen een eventuele verhuizing naar Amsterdam voerde hij immers aan, dat er dan een tweede redacteur zou moeten komen. 22 In het rapport dat de Alkmaarse kapelaan Kooij omstreeks 1916 aan bisschop Callier stuurde over de situatie van de plaatselijke pers, schrijft hij dat de gehele redactie en administratie van de katholieke plaatselijke krant, Ons blad, gedaan wordt door één persoon, 'optredend als redacteur-administrateur, bijgestaan door een verslaggever die 4 dagen per week voor het blad werkt'. 23 Naarmate een krant zich uitbreidde - van weekblad tot nieuwsblad werd, van nieuwsblad tot dagblad naarmate de abonnees en de advertenties in aantal stegen, nam ook de redactiestaf toe. In de aanvang berustte de zorg voor de inhoud van de krant echter bij één persoon. Wel zal deze 'hoofdredacteur' voor praktische zaken een beroep hebben kunnen doen op medewerkers, waarbij we in de eerste plaats moeten denken aan het knippen. Knippen was een zeer essentieel onderdeel in het tot stand brengen van een krant. In de krant moesten de lezers immers niet alleen op de hoogte worden gebracht van het plaatselijk nieuws, maar evenzeer van de provinciale en landelijke berichten en van de Romeinse en overige buitenlandse gebeurtenissen. Daartoe konden onmogelijk eigen correspondenten worden gebruikt en de vereiste berichten moesten uit andere binnen-en buitenlandse bladen worden geknipt. Een krant was dus geabonneerd op andere kranten, die soms aan de abonnees ter lezing werden aangeboden. Zo onthult een advertentie in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 8 januari 1882 de bronnen van nieuwsgaring van deze krant: 'Op den dag der uitgifte worden ter lezing aangeboden: Het Dagblad van Z-Holl. en 's-Gravenhage, de Maasbode en de Noordbrabanter. Men adresseere zich aan het bureau dezer.' Bij de uitgever van Het Nieuws van de Week in Helmond was 's middags van 12 tot 4 De Tijd te lezen. 2 * Voor het Venloosch Weekblad weten we uit de studie van R. van der Hoek en A. Gorissen, dat hier een twintigtal

Nederlandse dag-en weekbladen voor de nieuwsvoorziening zorgde. De redacteur Haffmans zorgde voor de hoofdartikelen, maar niet voor het nieuws. Hij deelde in 1869 de lezers mee, dat de redactie zelfs niet de verantwoordelijkheid daarvoor op zich nam: 'Ook wij hebben onze knipper (wel niet voor de hoofdartikelen, maar voor de nieuwstijdingen), die in het laatste oogenblik datgene wat in andere couranten voorkomt, samenflanst. De redactie weet daar niets van.' 25 Toen de redacteur van het katholieke nieuwsblad voor Zeeland, Zelandia, in 1902 uitlegde waarom het bureau van de krant werd verplaatst van Zuiddorpe naar Hulst, wees ook hij nog eens op het belang voor de nieuwsvoorziening van het lezen van andere kranten. De postverbindingen in Hulst waren veel beter en geregelder dan in Zuiddorpe. Daardoor zou er meer tijd zijn om andere kranten te lezen, en, zo voegde hij er aan toe:

(...) couranten lezen eischt tijd, veel tijd, zeer veel tijd zelfs. Hij, die uit plezier zijn dagelijksche courant leest, doet dit op zijn dooie gemak, in de luie stoel met een lange pijp bijvoorbeeld, na 't eten in een verloren uurtje. Maar voor hem, die uit plicht couranten moet lezen [de redacteur] met de oogen van een valk, waaraan het kleinste berichtje niet mag ontsnappen, daarbij moet denken, critiseeren en gevolgtrekkingen maken, wordt dat vrij wat anders. Dan is daar tijd voor noodig, kalm en zonder stoornis. 26

In 1905 bood de Katholieke Illustratie haar lezers foto's aan van een aantal katholieke dagbladredacties, door haar omschreven als de wakkere mannen, 'die dag aan dag voor ons de wereld prenten moment-actueel, wier gewiekte geest dagelijks vaart in gevleugelde pennen om 's avonds ons thuis te bestellen een orbis pictus, 'een beeld van de wereld', kant en klaar'. De Residentiebode had daartoe een foto ingestuurd, waarop de directeur-hoofdredacteur jonkheer Van Nispen tot Sevenaer wordt geflankeerd door zijn secondanten Van Vuuren, Oostdam en Smit, en waarop schaar en lijmpot zijn afgebeeld. Van Nispen tot Sevenaer had de Katholieke Illustratie geschreven: 'Aan schaar en lijmpot heeft onze photo eerlijk de plaats gegeven, die haar toekomt en ... die er zelfs op de grootste dagbladbureaux niet aan wordt onthouden.' 2 ' 7 De redactie van de Katholieke Illustratie gaf daarbij nog als commentaar, dat voor gelovige bladen behendiger met de schaar gemanoeuvreerd moest worden: 'Verbeteren, aanvullen, naar een beproefder model vèrknippen - ook daar zijn ze voor noodig, lijmpot en schaar.'

De kleinschaligheid van de negentiende-eeuwse krantebedrijfjes betekende, dat de redacteur zeker betrokken was bij het correctiewerk en soms in de drukkerij zelf de zethaak hanteerde. Adolf Jordan was in het midden van de vorige eeuw de redacteur van de Limburger Courier, toen dit blad nog in het Duits werd geredigeerd. Hij was van huis uit protestant, maar in 1848 in het klooster te Wittem tot het katholieke geloof overgegaan en enkele jaren later met de redactie van het Heerlense blad belast. Van de wijze waarop Jordan te werk ging, is de volgende beschrijving overgeleverd: 'Hij las achtereenvolgens de couranten van verschillende richting, wierp ze dan ter zijde, richtte zich uit zijn redacteurs-zetel op en nam den zettershaak ter hand om een kolommenlang hoofdartikel naar aanleiding van 't gelezene samen te stellen.

Opstellen en zetten deed hij gelijktijdig en de geoefendste zetter was hem dan niet te vlug af.' 2 ® Ook J.A. Acket, de oprichter en redacteur van De Stad Oss zette, als het nodig was, zijn hoofdartikel uit het hoofd, zoals Pauke van den Hoven, die als twaalfjarige in de drukkerij van Acket was komen werken, in het jubileumnummer van De Stad Oss uit 1934 verhaalde. 29 In de drukkerij van Herpers, waar de Nieuwe Kerkraadsche Courant van de pers kwam, heeft dr. Poels, die de hoofdartikelen voor het blad schreef, regelmatig geholpen bij de opmaak en het drukken van de krant. 30

In de levensbeschrijvingen die aan katholieke journalisten uit de hier behandelde periode zijn gewijd, is steeds sprake van ijverige, gedreven lieden die voortdurend, en ook in de nachtelijke uren, voor hun krant werkten - maar ik twijfel er niet aan, of hetzelfde geldt evenzeer voor de niet-katholieke journalisten en ongetwijfeld ook voor de hedendaagse redacteuren. Enkele voorbeelden. Dr. Jan Willem Cramer, de mederedacteur van Judocus Smits in de beginperiode van De Tijd combineerde zijn medische praktijk met zijn journalistieke werk: hij werkte voor De Tijd van 's morgens 5 tot 8 en 's avonds van 10 tot 12. 31 Over J. Vesters sr. werd in de volgende woorden geschreven: "Werken was zijn eenige uitspanning; zelfs de uren welke hij in den schoot van zijn gezin doorbracht, schenen hem in dat opzicht eene verkwisting toe, en men kon hem dan ook regelmatig tot diep in den nacht voor zijne schrijftafel vinden." 32 In Hoorn was kapelaan Johannes van Kelckhoven in het begin van deze eeuw dag en nacht in touw voor Onze Courant:

Nauwelijks liet de kerk hem 's morgens los, of na een haastig genomen ontbijt, was iederen dag zijn eerste gang naar de drukkerij van Stumpel op het Groote Noord. Daar was hij censor en corrector, daar bracht hij zijn copie, artikelen over alle mogelijke onderwerpen, buitenlands en binnenlands overzicht, kamerverslagen, verslagen van vereenigingen enz. Zijn copie was altoos de vrucht van nachtelijken arbeid. Op den dag had hij geen gelegenheid om zich met schrijfwerk op te houden, dan liep zijn hoofd om. Als in de pastorie allen in diepen rust waren, begon hij te werken voor de courant (...) tot diep in den nacht. 33

Wie zijn deze katholieke journalisten, die Hyacinth Hermans in 1919 vergeleek met ridders: ze moeten alle dagen op de bres staan, op de erepost tegenover de vijand, als echo van het woord van Christus' stedehouder. 34 Onder degenen die in de negentiende eeuw de inhoud van de katholieke kranten verzorgden, kunnen we drie 'beroepsgroepen' onderscheiden: de uitgevers, de politici en de geestelijken. Deze drie groeperingen staan voor de door elkaar heen verweven motieven die hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de katholieke pers: commerciële, politieke en apologetische belangen.

R. van der Meulen schreef in 1885 een op de praktijk gericht handboek, onder de titel De courant. Samenstelling en beheer van groote en kleine nieuwsbladen. In de paragraaf over de hoofdredacteur, in hoofdstuk n, 'De redactie en haar werkzaamheden', stelt hij dat het aanbeveling verdient, dat uitgever, eigenaar en hoofdredacteur één en dezelfde persoon zijn, want - ik citeer - 'waar tevens een uitgever of eigenaar als superieur heerscht, daar is het met 't rijk van den hoofdredacteur gedaan. Hij heeft dan slechts den titel zonder de macht en is eigenlijk een soort van bureau-directeur, iemand die de courant samenstelt'. 35

Deze gecombineerde functie uitgever-hoofdredacteur komen we bij de atholieke kranten uit de negentiende eeuw en ook in het begin van de wintigste eeuw geregeld tegen. Al was het maar, omdat ik graag een erhaal zou schrijven of op zijn minst lezen over de katholieke uitgevers n de negentiende en twintigste eeuw, noem ik hier de namen van JA. cket met De Stad Oss, A.F.G. van Dieren met de Graafsche Courant, os. Russel in Maastricht met L'Ami des Intéréts Limbourgeois en L'Ami u Limbourg, Antoon Tielen in Waalwijk met De Echo van het Zuiden,

AJ.M. Vervoort met de Eindhovensche Courant, FJ.H. Banning in Groenio met De Geldersche bode, A.W.P. Angenent in Den Helder met de Heldersche Post, W. Küppers met de Nieuwe Haarlemsche Courant, Antoine Arts met de Nieuwe Tilburgsche Courant, PA. Vermeulen met de Steenbergsche Courant, en Chr. Verhaak in Sas van Gent met de Zeeuwsche Koerier. In de twintigste eeuw zijn er een aantal krante-ondernemingen die een naamloos vennootschap als eigendomsvorm hebben, waar de functie van directeur der NV is gecombineerd met die van hoofdredacteur: de Geldersche Koerier (Max van Poll), Limburgsch Dagblad (opnieuw Max van Poll), Nieuwe Venlosche Courant (Th.C. Vianen), De Residentiebode (jhr. Van Nispen tot Sevenaer en vervolgens S. Bruijsten), Nieuwsblad van het Zuiden (W.H. Oltheten) en Nieuwe Zeeuwsche Courant (J.W. Vienings, opgevolgd door Nic. J. Karhof). In deze gevallen is de macht van de directeur-hoofdredacteur enigszins beperkter, door het toezicht uitgeoefend door de commissarissen.

Bij de factoren die hebben meegespeeld in de toename van aantallen kranten en hun abonnees wordt ook steeds verwezen naar de uitbreiding van het kiesrecht. Kiezers moesten benaderd worden en de pers was daartoe een uitstekend middel. Katholieke politici hebben dan ook een belangrijke rol gespeeld bij het oprichten en in stand houden van katholieke bladen. Schaepman schreef, nadat hij bij De Tijd was vertrokken, vanaf 1883 in Het Centrum. Zijn politieke tegenstander in de Tweede Kamer mr. B.M. Bahlmann was president-commissaris van De Maasbode.

Ook op lokaal niveau speelden politieke overwegingen vanzelfsprekend een rol in de perswereld. De omstandigheid dat in Nederland tot 1917 een districtenstelsel bestond, heeft mede bijgedragen in een bloeiende lokale pers. Heel duidelijk was dat in het district Venlo, waar het Kamerlid Haffmans sinds 1863 over het Venloosch Weekblad beschikte om zijn politieke opvattingen te uiten, en waar zijn tegenstander Jean Clercx zes jaar later de Venloosche Courant oprichtte en redigeerde. Van enkele katholieke bladen is bekend dat hun oprichting allereerst diende om de katholieke partij te steunen. Zo richtte het Tweede-Kamerlid J.P.Th. van Nunen in 1889 Het District Zevenbergen op, omdat, zo werd in het eerste nummer van 2 januari 1889 uiteengezet, er geen katholieke krant speciaal voor het kiesdistrict Zevenbergen bestond. Het blad hoopte nuttig werkzaam te zijn in het belang der katholieke partij. In hetzelfde jaar begon ook De Westfries te verschijnen, 'Katholiek weekblad voor het district Enkhuizen en omstreken'. In Hoorn begon in 1905 de drukker H. Strompel met het oog op de aanstaande verkiezingen de uitgave van Onze Courant om de katholieke partij te steunen. De katholieke bladen die niet expliciet uit politieke overwegingen waren gestart, steunden bij verkiezingen natuurlijk wel steeds de katholieke kandidaten. Zo was de Nieuwe Schiedamsche Courant, opgericht in 1878, aanvankelijk niet uitgesproken katholiek, maar volgens de geuite wens in het eerste

nummer, gericht op 'het algemeen Gemeentebelang en de bizondere belangen onzer lezers'. In juni 1881 werden de lezers echter opgeroepen bij de aanstaande verkiezingen de kandidaten van de Katholieke Vereenigingen De Grondwet te Rotterdam en Schiedam te steunen.

Naast uitgevers en politici zijn veel geestelijken als hoofdredacteur, redacteur of medewerker bij een krant actief geweest. Le Sage ten Broek had in 1837 over zijn werk als katholiek journalist geschreven aan monseigneur Antonucci, de vice-superior van de Hollandse missie, en daarbij benadrukt, dat redactiewerk van een 'journal' moeilijk door een geestelijke kon worden verricht. Immers, zo schreef Le Sage:

La rédaction d'un journal emmène tant de desagrement, tant de contrarietes, tant de sacrifices, tant de dangers même, surtout dans un Pays, comme le nötre, qu'il est impossible d'avoir toujours 1'ame aussi recueillie, aussi calme, qu'exigent les fonctions Pastorales et surtout la charge d'ames. 36

Hij voegde daar nog een berispende opmerking aan toe voor de 'jeunes Prêtres Hollandais', behept met 'la malheureuse manie d'imiter le stile, 1'ortographie etc. des Protestants, en faisant usage de plusieurs mots nouveaux*. De brief van Le Sage was vermoedelijk vooral ingegeven uit vrees voor concurrentie van een nieuw tijdschrift, dat de Haagse boekverkoper Ten Hagen van plan uit te geven, een 'Journal Réligieux, Historique et Litteraire pour des Catholiques Romains, composé par quelques Ecclesiastiques'. Hoe dan ook, tot ver in de negentiende eeuw bleven de bisschoppen nog weinig geporteerd voor een grote betrokkenheid van geestelijken bij de uitgave van kranten. Zo werd in 1868 in Alkmaar het initiatief genomen tot de uitgave van een katholiek weekblad, De Nieuwe Noord-Hollander. Bij de oprichting van het blad waren behalve de arts en historicus WJ.F. Nuijens, die hoofdredacteur werd, twee geestelijken betrokken: pastoor J.L.A. Nabbeveld uit Langedijk en kapelaan JA.G. Volkers uit Alkmaar. Aanvankelijk had mgr. G.P. Wilmer, de bisschop van Haarlem, ingestemd met hun betrokkenheid, omdat zij toezicht zouden kunnen houden 'over de orthodoxie en Godsdienstige stukken en wat met de Kath. Leer in verband staat'. 37 Toen hem echter de confidentiële circulaire werd toegestuurd waarin de katholiek-conservatieve opvattingen van het nieuwe blad werden ontvouwd en waarin Nabbeveld en Volkers als medewerkers van de redactie werden gepresen-

teerd, kregen de twee geestelijken van hem te horen: 'Dit bevalt mij niet. (...) Het is niet mogelijk dat UWEd zich zoo in de politiek inlate van de Redactie zonder daardoor aan Uwe priesterlijke pligten nadeel te doen.' Daaraan voegt de bisschop toe, dat voorkomen moet worden, dat het blad als 'zuiver clericaal' zal worden beschouwd: 'Hierdoor kan het blad niet winnen. Zelfs aan de reeds met zooveel regt goed gevestigde Tijd doet dat denkbeeld [van een clericaal blad te zijn] kwaad (...). Ik vrees alzoo dat wanneer het blad als van U uitgaande wordt aangezien het den katholieken zaak niet veel heels zal aanbrengen.' 38

Naarmate de pers aan invloed won en ook de katholieken gingen lezen, bevatten de vastenbrieven niet langer slechts waarschuwingen tegen de lectuur van slechte, verderfelijke bladen en boeken, maar ook oproepen tot het lezen en ondersteunen van katholieke kranten. Bovendien namen pastoors en kapelaans de pen ter hand. De priester Judocus Smits was hen voorgegaan als oprichter en eerste hoofdredacteur van De Tijd. Aan dit Amsterdamse blad bleef na de dood van Smits steeds een geestelijke in de hoofdredactie (Schaepman, Klönne, Eygenraam, Geurts, Zwijsen) tot aan de benoeming van Alphons Laudy in 1913. Bij De Maasbode bleven geestelijken het hoofdredacteurschap bekleden tot na de Tweede Wereldoorlog: mgr. Bos, rector Thompson, N. van Reijsen, mgr. Witlox, de dominicaan Tesser. Een uitzondering vormt hier het regnum van J.W.

Thompson, de vader van de rector. Overal in het land waren geestelijken betrokken bij redactiewerk van lokale kranten. De pastoors van Zwolle, Kampen en IJsselmuiden zorgden voor de uitgave van de Nieuwe IJselbode. Mgr. H.L. Spoorman begon in Vlissingen met Zelandia. In Roermond waren het achtereenvolgens de priesters Lom, Notermans, Vrancken, Geurts, Brounts en Van der Marck die de hoofdredactie vormden van de Maas-en Roerbode en de Nieuwe Koerier, tot in 1921 de leek J. Thomassen als hoofdredacteur werd benoemd. Kapelaan Van Kelckhoven schreef in Hoorn, kapelaan Kokkelkoren in Dordrecht, kapelaan Bodifée in Eist in die nog steeds raadselachtige Beüiwsche Courant, kapelaan Verberne in de Haarlemmermeer, pastoor Honig in Weesp, pastoor Thissen in Heerlen, pastoor Kesters in Hulst, mgr. Nolens in Venlo, mgr. Poels in Kerkrade, pater Titus Brandsma in Oss etc. etc. Rectoren, d.w.z. geestelijken die de zorg hadden over een kapel van een klooster of onderwijsinrichting, en die dus weinig pastoraal werk hoefden te verrichten, waren met name goed inzetbaar voor redactiewerk. Judocus Smits was rector van het St. Piusgesticht te Amsterdam. Abbé Brouwers, overgekomen uit Rolduc naar de hoofdstad om mederedacteur van Smits te worden, werd rector van Huize St. Bernardus. 39 En mgr. Schaepman zond de

Utrechtse kapelaan Petrus Braam als rector van het Liefdegesticht naar Zwolle 'om met de lichte zorgen van het zusterhuis de grootere en zooveel meer verantwoordelijke van het redacteurschap eener courant [= de Nieuwe Uselbode] op zich te nemen'. 40

Naast deze drie 'beroepsgroepen' van schrijvende uitgevers, politici en geestelijken treedt aan het eind van de negentiende eeuw de beroepsjournalist aan, die vaak vanuit het onderwijs in de journalistiek terecht komt. Veelal is de katholieke journalist eerst enige tijd onderwijzer geweest of blijft hij die functie combineren met het redacteurschap van een blad. Ik noem hier enkelen: Hendrik Ouwerling, redacteur van de Zuid-Willemsvaart, J.J. Claassen, die tot 1884 redacteur was van het Hulsterblad; J.W. Prins, hoofdredacteur van De Gelderlander, JA. Vesters, die voordat hij bij Het Huisgezin kwam, hoofdonderwijzer was geweest in Riethoven, J.R. van der Lans, redacteur van Het Huisgezin en later hoofdredacteur van De Gelderlander, J.W. Thompson, de hoofdredacteur van De Maasbode. Voor anderen, zoals Willem Schippers en Jac. van Term geldt dat hun vader in het onderwijs werkzaam was.

In 1902 werd de Nederlandsche Katholieke Journalisten-Vereeniging opgericht in de wachtkamer van het stationsgebouw van Boxtel. De katholieke journalisten waren voortaan verenigd in hun eigen organisatie, waarbinnen zij opkwamen voor hun belangen, zoals een betere salarisregeling en een beroepsopleiding. Journalist werd tot een welomschreven beroep. En menigeen het zich erover uit wat het wel en niet is. A. Arts jr. had zich op de Vierde Katholiekendag in Den Bosch op zondag 27 september 1903 al heftig verzet tegen de opvatting van het grote publiek, dat meent 'dat voor de journalistiek ieder geschikt is, zelfs al kan hij ook niets anders, en dat ieder de bevoegdheid bezit over de journalistiek te oordeelen en een staf te breken, ook al is men nog te dom om couranten te vouwen'. Arts wees op 'de langduurige leer-en oefentijd, de veelzijdige en breede ondervinding, de groote ontwikkeling en de altijd voortdurende en nooit ophoudende studie, die voor goede en bekwame dagbladredacteuren noodig zijn. Daarom hebben journalisten recht op een ruime betaling, een betaling, welke overeenkomstig is met de hooge verantwoordelijkheid van leider der menschen te zijn'. 41 Voor

Hyacinth Hermans was journalistiek niet uitsluitend een wetenschap, maar ook in niet geringe mate een kunst: 'De kunst moet zijn, dat onze Katholieke pers in de toekomst, laat ik 't maar huiselijk zeggen, ook en prettig en populair wordt, interessant ook voor andersdenkende lezers.

(...) Wij moeten van de krant geen preekstoel maken, al is zij ook een kansel van beteekenis.' Pater Kruitwagen schreef in De Katholiek in 1924

over de noodzaak om tot een roomse journalistenopleiding te komen en hij zette uiteen hetgeen daar zou moeten worden gedoceerd: 'Van alles iets, en van niets alles.' Vanzelfsprekend was voor hem, dat humor en geestigheid en vooral ook een 'door-eq-door-Roomsch' optimisme als gouden draden door het onderwijs moeten heenlopen. Het verhaal van het tot stand komen van deze katholieke journalistenopleiding is in 1972 reeds door Joan Hemels beschreven. 42

Dat ik in de titel van mijn lezing twee pseudoniemen van katholieke journalisten opnam, die van 'Ravo', gebruikt door FA. van den Heuvel, redacteur van De Morgenpost en van het Eindhovensch Dagblad, en die van 'Flaneur', gekozen door dr. Antoon C.B. Arts van de Nieuwe Tilburgsche Courant, werd mij ingegeven, omdat 'ravo' - voor mij althansassociaties oproept met een stekelig, kritisch, slim, misschien sluw persoon, terwijl 'flaneur' eerder doet denken aan een goedwillende, onderdanige figuur. Daarmee staan deze twee pseudoniemen niet alleen voor de twee met name genoemde redacteuren, maar voor de tweeslachtige positie van de katholieke journalisten: als journalist strevend naar onafhankelijkheid, als katholiek tot gehoorzaamheid verplicht.


1. Geciteerd naar G. Gorris SJ, Le Sage ten Broek en de eerste faze van de emancipatie der katholieken (2 delen, Amsterdam 1947-1949) 57.

2. Vgl. Gorris, dl 2, 4.

3. Mededeelingen van de Nederi Kath. Journalisten- Vereeniging, 1918, nr. 13 (12 april).

4. Idem, nr. 14 (14 mei 1918).

5. J.W.M. Peijnenburg, Judocus Smits en zijn Tijd, Amsterdam 1976.

6. G. Brom, Alphons Ariëns, Amsterdam 1949-1951, 2 dln. J. Witlox, Schaepman als staatsman, Amsterdam, 1955-1960, 3 dln. J. Colsen CM, Poels, Roermond/Maaseik, 1955.

J.P. Gribling, Willem Hubert Nolens 1860-1913. Uit het leven van een priester-staatsman, Assen 1978. J.P. Gribling, P.J.M Aalberse 1871-1948, Utrecht 1961.

7. Jan Nieuwenhuis, 'De Maasbode: van weekblad tot anderdaagse krant' en 'De Maasbode: van anderdaagse krant tot dagblad (1869-1885)', in: Rotterdams jaarboekje, 8ste reeks, 2 (1974), 184-195 en 4 (1976), 124-145. Jan Nieuwenhuis, 'Hyacinth Hermans OP. Een halve eeuw journalistiek in Rotterdam', in: idem, 7de reeks, 1963, 164-168. J.P.M. van Oorschot, 'H.N. Ouwerling 1861-1932', in: Brabantia, 28 (1979), 5-11, 60-67, 148-155.

8. M. van Meerdervoort, Het bolwerk van den blinden pionier, Hilversum 1936. Voor het werk van Joan Hemels zie ondermeer zijn belangrijke studie De emancipatie van een dagblad. Geschiedenis van de Volkskrant, Baam 1981, alwaar ook verder opgave van zijn pershistorische publicaties.

9. De Noord-Brabander, 2 juli 1853.

10. HJ. Scheffer, In vorm gegoten. Het Rotterdamsch Nieuwsblad in de negentiende eeuw ('s-Gravenhage 1981 a ), 121; Nieuwenhuis, 'De Maasbode', 143.

11. Katholieke Illustratie, 39 (1905), nr. 24.

12. Meerdervoort, Bolwerk, 44.

13. Voor de Bibliografie van Katholieke Nederlandse Periodieken, zie: Otto S. Lankhorst, 'Verborgen geschiedenis. Over het samenstellen van een bibliografie van katholieke Nederlandse periodieken', in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 18 (1988), 15-36.

14. Katholieke Illustratie, 14 (1880/81), nr. 23.

15. Le Courtier de !a Meuse, 1872, nr. 152 (30juni/1 juli).

16. De Maasbode, 25 sept. 1919, ochtendblad.

17. Graafsche Courant, 15 sept. 1894, 'Gratis bijvoegsel'.

18. Schaepman schreef in het eerste nummer van Chronica over staatkunde en letteren van IS september 1900: 'Het blijkt mij niet alleen wenschelijk maar noodig voor mijn persoonlijke meeningen een geheel persoonlijk orgaan in het leven te roepen. Ik heb namelijk de ondervinding opgedaan, dat men niet kan ontkomen aan het gevaar van met het blad, waarin men van tijd tot tijd zijn meening openbaart, vereenzelvigd te worden. Het baat niet of men daartegen door onderteekening van zijn stukken tracht te waken.'

19. Geciteerd naar Ragdy van der Hoek, Adri Gorissen, De Venlose Krant 125 jaar in Noord-Limburg (Venlo 1987), 80.

20. 'Prosynodo dioecesana anni 1913', in; Collectio epistolarum pastoralium (...) archidioecesis Ultrajectensis, deel 3:1895-1913(Utrecht 1914), 156.

21. A.L.G.M. van Oorschot, 'Vijftig jaar katholieke joumalistenorganisatie', in: De Journalist, 3 (1952), nrs. 3, 6, 7 en 8/9, resp. 15-17, 15-17, 18-19 en 23, hier nr. 3, 16.

22. Peijnenburg, Judocus Smits, 111.

23. W. Kooij, 'De Katholieken te Alkmaar en de pers (± 1916), in: Archief van het RK bisdom Haarlem na 1853, (voortaan Arch. bisdom Haarlem), bewaard in het Rijksarchief Haarlem, nr. 1382-13.

24. Het Nieuws van de Week, 6 (1885), nr. 39 (10 jan.), 3.

25. Van der Hoek, Gorissen, Venlose Kant, 38.

26. Zelandia, 1902, nr. 103 (17 dec.).

27. 'Katholieke dagbladredacties', in: Katholieke Illustratie, 39 (1905), nr. 12.

28. Limburger koerier, 47 (1892), nr. 192 (22 nov.).

29. De Stad Oss, jubileumnummer 2 febr. 1934, 3.

30. J. Colsen CM, Poels (Roermond/Maaseik 1955), 477.

31. Peijnenburg, Judocus Smits, 112.

32. Katholieke lUustratie, 14 (1880/81), nr. 23.

33. Onze Courant, 19 april 1930, geciteerd naar J.M.M. Lenders, 'De papieren kapelaan. Katholiek Hoorn (1905-1911)', in: Broeders sluit u aan, 199-246, hier 228.

34. De Maasbode, 25 sept. 1919, ochtendblad.

35. R. van der Meulen, De courant Samenstelling en beheer van groote en kleine nieuwsbladen (Leiden [1885]), 22.

36. Brief J.G. Le Sage ten Broek aan mgr. A. Antonuci, 30-12-1837, in: Arch. bisdom Haarlem, nr. 1383-24, map 'De Godsdienstvriend'.

37. Brief mgr. G.P. Wilmer aan J.A.G. Volkers (11 maart 1868), in: Arch. bisdom Haarlem, nr. 1382-la.

38. Ibidem.

39. Peijnenburg, Judocus Smits, 120.

40. Katholieke Illustratie, 49 (1914/15), nr. 17 (30 jan. 1915).

41. De Tijd, 1903, nr. 17055 (29 sept.).

42. Joan Hemels, De journalistieke eierdans. Over vakopleiding en massacommunicatie, Assen 1972, met name: 38-52 = hoofdstuk 3, 'De katholieke peis en het opleidingsvraagstuk tot 1930'. Zie ook: Joep Naber, 'Op weg naar een vakbekwame journalistiek. De katholieke journalistenopleiding tot 1940', in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 18 (1988), 113-128.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

DNK | 88 Pagina's

'RAVO'S EN FLANEURS'  KATHOLIEKE JOURNALISTIEK TOT 1920

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

DNK | 88 Pagina's