GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het rapport inzake het vraagstuk der bedrijfsorganisatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport inzake het vraagstuk der bedrijfsorganisatie

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kortgeleden verscheen het rapport inzake het vraagstuk der bedrijfsorganisatie, dat door de Commissie inzake sociaal-economische aangelegenheden werd uitgebracht aan het Centraal Comité van Antirevolutionaire Kiesvereenigingen. Dit rapport is onderteekend door de heeren: J. Schouten, mr H. Bos, Kzn, dr J. A. H. J. S. Bruins Slot, H. Daemer, mr dr J. Donner, prof. dr H. Dooyeweerd, J. Gispen ec. drs, mr K. Groen, C. v. den Heuvel, dr F. L. v. Muiswinkel, ir H. van Riessen, M. Ruppert, C. Smeenk, A. Stapelkamp, J. Wilsehut, R. Gosker. Binnenkort komt het in behandeling op een Centraal Convent, en gezien het belang der aangelegenheid heeft het Centraal Comité aan de plaatselijke Kiesvereenigingen verzocht het op een ledenvergadering te behandelen, en eventueele wenschen of opmerkingen tijdig te zijner kennis te brengen.

Zelf heb ik zulk een plaatselijke vergadering bijgewoond, en mijn bedenkingen genoemd. Omdat de kwestie echter van meer dan locale beteekenis is, en allen aangaat die de heer Schouten als „geestverwanten" aanspreekt, meen ik goed te doen ook hier enkele opmerkingen te plaatsen. Daarbij doet zich de ^moeilijkheid voor, dat iemand, die niet van nabij op de hoogte is met de huidige structuur van het bedrijfsleven onmogelijk een gedetailleerde bespreking van dit rapport kan geven. Tot een oordeel over den technischen opzet der bedrijfsorganisatie, gelijk die hier wordt aanbevolen, acht ik me dan ook niet bevoegd. Ik beperk me daarom tot eenige punten, die den principiëelen kant der zaak raken.

1. Al dadelijk acht ik het een ernstige leemte, dat in dit rapport het vraagstuk der 'bedrijfsorganisatie (B.O.) behandeld wordt, zonder dat met een woord wordt ingegaan op den gr«ooten religieuzen achtergrond van heel de kwestie. Het r e l i g i e u z e motief, waaruit heel de idee der B.O. geboren is, komt nergens ter sprake. Natuurlijk ontken ik niet, dat de commissie zelf van dien achtergrond op de hoogte is. Het vraagstuk heeft al meerdere jaren de aandacht. Eén der sprekers op de plaatselijke vergadering; no^judie me het jaartal

1934. En zelf herinner ik. me wel eens iets over „Ordening" gelezen te hebben, al vele jaren geleden.

Doch juist nu men tot een kristallisatie van die voorbesprekingen kwam, en in een rapport het resultaat der studie ging neerleggen, had dat religieuze motief ook een "^ centrale plaats moeten hebben.

Wat toch is het geval? Men is, ook sociaal-economisch, met het leven vastgeloopén. Men bespeurt ook hier de verwoestende kracht der zonde, en de destructie van het leven onder de oordeelen des Heeren. Het leven is over heel de linie tot een chaos geworden. En men zoekt naar een oplossing. En die oplossing vindt men in „o r g anisatie".

Het heele vraagstuk is dus maar niet een kwestie van „techniek" op een bepaald , , terrein", doch het staat in den grooten samenhang van een a 1 g e - m e e n e n roep om „organisatie"-als verlossing van het leven. De oorzaak van onzen eeuwigen honger en kommer zoekt men niet in de zónde, doch in een gebrek aan samenwerking. Daarom is centrale leiding de-eenige verlossing. De afzonderlijke staten letten te veel op het nationaal belang; vandaar permanent gevaar van oorlog. Er is maar één uitweg: U.N.O., orga.nisatie van vereenigde naties. Uit angst voor een mogelijken atoomoorlog gaan er al telkens stemmen op, die pleiten voor een alle volkeren overkoepelende organisatie en een wereldoverheid. En ook sociaal-economisch kan de chaos slechts overwonnen worden door organisatie.

Die term is dus vandaag niet maar een tamelijk neutraal woord, ter aanduiding van een zekere samenwerking. Doch het is een ideologische term, een leligieus woord, omdat het spreekt van een weg tot verlossing.

In den huldigen roep^om „organisatie" herleeft dus het oude motief van Genesis 11. De menschen, die in Babel hun toren bouwden waren heusch geen titanen, die van plan waren den hemel te bestormen. De angst had ze te pakken, dat ze verstrooid zouden raken over de a, arde. Daarom zeiden ze: één stad; bij elkaar blijven; „organisatie". Ze geloofden de belofte niet, noch het (scheppings-)mandaat, dat in Gen. 9 him gegeven was. Ze hadden angst voor het leven; ze zochten zelf een weg tot verlossing, en ze bepaalden zelf hun taak.

Dat is maar niet een verhaaltje uit de oude doos. rWant Johannes spreekt in Openb. 18 weer van Babel; en het is die stad weiarvan wij de contouren in de huidige „organisatie" dagelijks scherper bespeuren.

En nu gaat het ook in de vraag inzake B.O. hierom: dat de geloovigen temidden van een wereld, die zich een verlossing „organiseert" in den stijl van Babel om tenslotte te worden tot de groote hoer, die in één oogenblik geoordeeld wordt, — dat de geloovigen zich kinderen betoonen van. vader Abraham, die door God uit alle natuurlijke levensverbanden werd losh gebroken en in de wereld van Babel vreemdeling was en bleef, verwachtende de stad die fundamenten heeft.

Organisatie is vandaag zeker geen kwestie van techniek of tempo of graaid, doch het is een zasik van religie. En ik heb dus geen bezwaar, dat in onze kringen een concept inzake sociaal-economische organisatie wordt overgelegd, mits men in dat concept tegenover allen die den stijl vertoonen van Gen. 11 en Openb. 18 openlijk b e 1 ij d' e n i s doet van Gen. 12—Hebr. 11—Openb. 21. Want hier ligt de groote antithese Babel-Israël. Nu „organisatie" de naam is geworden van het antichristelijk evangelie, is hier niet maar een of ander „afgeleid beginsel" aan de orde; in geding is heel concreet de belijdenis van den naam JEZUS naar Zondag 11. Hij verlost van zonde en pas zóó van den chaos; en bij niemand anders is eenige zaligheid of welvaart te zoeken of te vinden.

Van deze centrale kwestie zwijgt het rapport. Men kan zeggen, zooals door iemand tot mij gezegd werd: „die dingen spreken voor onze menschen vanzelf". Ik wou dat het waar was. De zuigkracht der afgodische organisatie is in onze kringen veel grooter dan we vermoeden. Zoowel tegenover eigen menschen als tegenover de velen, die bezig zijn Ba, bel te bouwen, hadden deze dingen nadrukkelijk gezegd moetSh zijn. Het rapport had hier heel positief en nadrukkelijk den naam van Jezus moeten belijden.

2. Nu zou ik wellicht over deze dingen gezwegen hebben, indien het rapport over het vraagstuk zelf teel geloovig en getrouw de Schriften had nagesproken. „Welk is het algemeen gezichtspunt, waaronder van anti-revolutionair standpunt het vraagstuk der bedrijfsorganisatie moet worden gezien? " — aldus de eerste zin van het rapport. Maar dan is het toch wel een bittere teleurstelling te moeten constateeren, dat de commissie kans heeft gezien en den moed heeft gehad den B ij bel heelemaal diicht te laten. Ik zou het niet erg gevonden hebben, als men in een poging om het licht der Schrift te laten schijnen, niet volledig was geweest. Als het rapport wat stumperig was geweest in de weergave van wat de Heere in zijn Woord thans tot ons zegt, ik zou gezwegen hebben. Maar dat men niet eens een poging deed om het licht der Schriften te laten schijnen! En dat in een tijd, waarin alle Christen-zakemnenschen «n - werknemers dagelijks voor gewetensproblemen zich gesteld zien in verband met wat ze in de tegen-•woordige overheidsmaatregelen aan „organisatie" te aanschouwen krijgen!

In de paar jaren van m'n „emeritaat" heb ik vele malen meer vragen om advies gekregen dan in den tijd, dat ik actief predikant was. De één na den ander komt met de vraag: „wat moet ik als Christen nu doen? " Ze worden door de practijk der „organisatie" eenvo.udig gewurgd. Ze weten het niet meer. Doch dit rapport brengt hen geen stap verder. En doet ook geen poging om hun uit de Schriften den wil van Christus in hun concrete problemen bekend te maken. Men kan wel zeggen, wat op de vergadering ook tot mij gezegd werd: het spreekt vanzelf, dat de partij ook deze vragen wil onderzoeken bij het licht van Gods Woord. Doch mijn vraag is: waarom liet de studiecommissie den bijbel dicht?

3. Als bindend A.R. gezichtspunt (immers de vraagstelling was: welk is het algemeen gezichtspunt, waaronder van A.R. standpunt dit vraagstuk moet worden bezien? ) noemt het rapport dan „het reformatorisch beginsel van de souvereiniteit in eigen kring". Men wil tegenover de socialistische integratie-gedachte en het R.K. subsidiariteitsprincipe uitgaan „van de scheppingsordinantie Gods, die alle ding schiep naar zijn aard". Wat men daaronder verstaat? „Hij stelde voor de in wezen verschillende kringen Zijn wetten. Die kringen zijn originair zelfstandig en neven geschikt. Dat wil niet zeggen, dat ze 1 o s naast elkander zouden staan. Maatschappij en staat zijn op velerlei wijze vervlochten, niet te scheiden, maar wel degelijk te onderscheiden in hun wezenlijk verschillend karakter". En dit standpunt wordt. dan in het vervolg uitgewerkt en zoo komt men tot een eigen conceptie van de bedrijfsorganisatie. Souvereiniteit in eigen kring dus.

De term is bekend en ons allen vertrouwd sinds Kuyper's rede onder dien titel, tte gedachte van souvereiniteit-in eigen kring is bij onze menschen populair geworden, al wisten ze niet precies wat ermee bedoeld werd. Dat de terminologie tenslotte ongeliikkig en ook niet ongevaarlijk was, heeft prof. Schilder in een artikel verleden jaar wel aangetoond.

Toch mag het ons niet ontgaan, dat dit niet meer de populaire souvereiniteit in eigen kring is. Hier is^ aan het woord de theoretisch-filosofische idie e inzake die souvereiniteit. Ook al had de naam van prof. Dooyeweerd niet onder het rapport gestaan, dan had toch ieder, die een beetje van zijn filosofie afweet onmiddellijk bemerkt, dat we hier te maken hebben met dewijsbegeerte der wetsidee, zooals die door hem en prof. Vollenhoven is ontwikkeld. Dat bewijst wel de moeilijke terminologie (originair, functioneele decentralisatie etc); t|: ouwens, wie het rapport aandachtig leest heeft telkens het gevoel, dat hij van prof. Dooyeweerd college krijg^t. De wijsbegeerte der wetsidfte heeft hier een concrete toepassing gevonden, hoewel niet onvermengd. Op bepaalde punten was er blijkens het rapport verschil van meening in den boezein der commissie; en naar mijn stellige overtuiging waren dat punten waar de wijsbegeerte van prof. Dooyeweerd in botsing kwam met bepaalde visies van andere leden. Dat neemt niet weg, dat de invloed van de wijsbegeerte der wetsidee in dit rapport toch wel domineerend is.

Om misverstand te voorkomen, zeg ik direct: ik ga hier niet opponeeren tegen die filosofie, al heb ik in dit blad de redenen genoemd, die me voor enkele jaren noopten me te onttrekken aan de Vereen, voor Calv. Wijsbegeerte. Persoonlijk heb ik van het wijs-'geerig werk van VoUenhoven en Dooyeweerd veel geleerd. En ik blijf daar altijd erkentelijk voor.

Thans echter interesseert me dit andere: dat hier zonder meer een bepaal dl e~w ij sgeerige V i s i e (zij het ook onder eenige reserve) m e t het A.1R. standpunt wordt vereenzel-\' i g d. En hiertegen heb ik onoverkomelijke bezwaren.

4. Allereerst stel ik al de vraag: wanneer en door wie is deze wijsgeerige visie tot A. R. beginsel verheven? Er is mij niets bekend van een wijziging van het officiëele beginselprogram. Ik zeg niet, dat dat program me bevredigt, integendeel, 'k Geloof, dat 't hoog tijd wordt, dat dat program eens bekeken wordt. Doch op het moment verontrust het me, dat men in een zoo ingrijpende kwestie zoo* maar, zonder het A. R. volk e(rin te kennen, van het officiëele program op iets anders overstapt. Want „souvereiniteit in eigen kring" moge voor A.R. ooren een vertrouwden klank hebben, en zooiets als een „beginsel" beteekenen, de wijsgeerige idee der souvereiniteit in eigen kring a la Vollenhoven-Dooyeweerd is nooit beginsel van de partij geweest. Indien nu het rapport zoomaar die filosofische idee als uitgangspunt neemt, en straks het Centraal Comité en vervolgens de kamerfracties dienovereenkomstig gaan handelen en besluiten, is eigenlijk zonder gerucht het program van beginselen van de tafel gewerkt en door een ander beginsel vervangen. Het gaat toch wel heel ver, als zoomaar deze wijsgeerige idee wordt geproclameerd als het a 1 - gemeene gezichtspunt, waaronder van A.R. standpunt het vraagstuk der B.O. moet worden bezien.

5. De bezwaren groeien als men overweegt, dat deze filosofie voor toch minstens 95 pet. van ons A.R. volk nimmer te doorzien is. Zelf heb ik de wijsbegeerte der wetsidee nooit gemakkelijk gevonden. En er waren vele academisch gevormden, die serieus deze filosofie bestudeerden, en het heele systeem toch een ingewikkelde geschiedenis bleven vinden. Men kan trachten, gelijk ook hier het geval is geweest, de zaak te populariseeren. Doch afgezien van de bezwaren, die nu eenmaal onvermijdelijk aan elke poging tot populariseering verbonden zijn, het feit blijft dat de massa nimmer in staat is dezen theoretischen kijk te verwerken en zich grondig eigen te maken. Dat is geen bezwaar tegen het systeem; alle wetenschap blijft tenslotte voor niet-wetenschappelijk gevormden ontoegankelijk.

Doch daarom legt men, als men een bepaalde wijsbegeerte maakt tot beginsel van partijpolitiek, aan de „kleine luyden" lasten op, die ze nimmer kunnen dragen. Laat men ons volk toch houden bij het Woord Gods en de belijdenis, die allen verstaan. Doet men dit niet, dan wordt de afstand tusschen partijleiding en kiezers (die naar mijn overtuiging toch al bedenkelijk gro< ^ is) slechts te grooter. Het einde wordt, dat we tenslotte krijgen een partijleiding die erg knap is, doch een politiek-onmondige kiezersmassa. Slechts enkelen zullen het zijn, die dan de beginselen nog verstaan en belijden; er zal waarschijnlijk ook een deel komen, dat erg geleerd doet, en den mond vol heeft over „originair zelfstandig", „functioneele decentralisatie" en wat dies meer zij, doch er al geen steek meer van begrijpt; en de massa zal misschien voorloopig nog wat men noemt trouw zijn bij de stembus, doch weet niet meer waar het om gaat. Ze loopen dan misschien nog een tijdlang blindelings achter hun leiders aan, in wie ze „vertrouwen" hebben, doch de „beginselen" gaan hun veel te „hoog", ze loopen dsiarvoor ook niet meer warm, ze zijn nog veel minder in staat die uit te dragen om den vijand te wederstaan, en ze worden tenslotte een heel gemakkelijke prooi voor allerlei wind van politieke leer. Z o o d r a de partlij zich grondt op wetenschappel ij ke beginselen, gaat ze zelf g^eestelijk onmiddellijk versterven en verliest ze ook de mogelijkheid om te berejiken wie buiten zijn.

6. Onwillekeurig dringt zich hier aan ons op de parallel met het kerkelijk gebeuren van den laatsten tijd. In de Gereformeerde Kerken waagde men in 1942 het ook, een bepaalde theoretische visie ten grondslag te leggen aan zekere leeruitspraken. Men maakte een theologie tot belijdenis, die allen bond. De fatale gevolgen zijn zoo langzamerhand wel bekend. De binding aan de theologie joeg de schapen van Christus i»teen. Theoretische visies, die bindend verklaard worden, werken alleen maar verdeelend en verstrooiend. En wel heeft men naderhand in vervangingsformule etc. het punt in kwestie hopeloos verdoezeld, en hit is ook wel gelukt op die wijze onrustige schapen weer wat te kalmeeren en zoo eigen kudde bijeen te houden. Doch dit middel bleek erger dan de kwaal. Telkens wanneer ik met ssmodocratische menschen in aanraking kom, en hun de vraag stel: wat gelooft u nu eigenlijk omtrent verbond en doop? — valt het me op, dat ze het niet meer weten. En vooral: dat ze het ook niet meer begééren te weten. Het kan ze niet meer schelen. De een na den ander zegt ronduit: ik ben geen theoloog; al deze dingen moeten de knappe menschen op de synodfe maar uitmaken. Ze maken er zich niet druk om. Eigenlijk weten ze maar één ding: verbond en doop zijn vervelende kwesties, waar je „als leek" niets van begrijpt, waar aUeen maar ruzie en verdeeldheid van komt; ze zijn er beu van. De binding aan de theorie maakte de kerk niet maar kapot, doch heeft in synodocratische kringen tenslotte geleid tot een vrij algemeene dogmatische onverschilligheid. En die onverschilligheid is het ergst. Ze leven zelf niet meer bij en uit de belijdenisi; ze zijn niet meer in staat de geesten te beproeven en ze worden een weerlooze prooi voor alle mogelijke eenheidsbeweging. Het interesseert hun niet, wat ze „gelooven met het hart en belijden met den mond"; als er in vredesnaam maar geen verdeeldheid komt.

Doch het gaat met de partij denzelfden weg op, als men een filosofische visie tot beginsel verheft. Men Jaagt op die wijze het A.R. volk uiteen, en maakt tenslotte de massa politiek onverschillig. Deze methode, zou ze ingang vinden, doodt het levende politieke belijden, en levert tenslotte ons volk aan den vijand uit.

7. Voorts: het wordt almeer m'n overtuiging, dat „souvereiniteit in eigen kring", hoe diepzinnig deze idee ook wordt uitgewerkt, nooit een beginsel mag zijn en ons geen stap verder brengt. Zoolang men populair sprak van „souvereiniteit in eigen kring", wanneer men bedoelde, dat b.v. de overheid de grenzen van haar bevoegdheid te eerbiedigen had, was er nog geen gevaar. En dat de Wijsbegeerte der wetsidee een poging deed, om zoowel de verscheidenheden als de samenhangen in het geschapene zich in te denken, en theoretisch in systeem te brengen, viel slechts toe te juichen, En ik waardeer het ook, dat dit rapport stelling wil nemen tegen de tendenz van staatsalmacht, die zich overal vertoont. Doch des te noodzakelijker werd het, uitgangspunt te kiezen in de Schrift. Maar men koos positie in een wel heel wankele en aanvechtbare idee omtrent „souvereiniteit in eigen kring". Men suggereert wel zichzelf en ons, dat men aldus boog voor „de scheppingsordinanties Gods, Die alle ding schiep naar zijn aard". Doch de volgende

zin is dan: „Hij stelde voor de in wezen verschillende kringen zijn wetten". Doch hier maakt men al dadelijk een sprong van ding naar fcring. Daarvan weet de ^bijbel niets. Want in dit rapport geeft men^jwel „originair" weer met „naar zijn eigen aard", „van nature", en men doet wel alsof aldus bijbelsche gegevens in rekening worden gebracht. Doch de bijbel weet niets van deze fcringentheorie. Als Gen. 1 spreekt van „naar zijn aard", dan wordt het daar gezegd van „kruid zaadzaaiende naar zijn aard; vruchtbaar geboomte dragende vrucht naar zijn aard" (vs 11), alsmede van „het wild gedierte naar zijn aard, het vee naar zijn aard, het kruipend gedierte naar zijn. aard" (vs 25), doch daarmee is niet gezegd, dat God schiep den kring van het kruid, den kring van de vruchtboomen, aparte kringen van wild gedierte, „vee, kruipend gedierte etc. Zijn de verschillende soorten van planten en dieren „originair zelfstandige kringen", wetskringen in den trant der Calvinistische wijsbegeerte? . Indien ja, dan wordt de economische kring toch wel een ontzaglijk ingewikkel* complex van originair zelfstandige kringetjes. Ik spot heusch niet. Maar wat isi dan de eigen wet voor het economische leven? Ik geloof wel dat God planten schiep, tarwe en spinazie; en dieren, slangen en koeien; ook menschen schiep Hij. Doch Hij schiep geen sigarenfabrieken, geen autobedrijven, geen departementen; dat zijn allemaal resultaten van menschelijken arbeid, waarbij hij wel het geschapene verwerkte, doch waarbij het altijd de vraag is, of hij het deed naar den wil Gods. Het rapport onderscheidt maatschappij en staat, wat ik ook wil doen; maar ik ontken, dat het zijn twee originair zelfstandige, door God geschapen en onder eigen wet gestelde kringen. Want de mensch, die in staat en maatschappij optreedt, is toch maar één en staat altijd onder één wet. Heel die kringentheorie is als zoodanig problematisch.

8. Nog meer aanvechtbaar wordt alles als van die originair zelfstandige kringen wordt verklaard, dat ze „op velerlei wijze vervlochten" zijn. Niet alleen dat de zaak moeilijk voorstelbaar wordt. De Roomsche subsidiariteitstheorie, een systeem van concentrische cirkels, is tenslotte doorzichtig. Maar ik versta niet de theorie van zelfstandige, nevengeschikte cirkels, die onderling vervlochten zijn. Weer ontken ik niet den enormen denkarbeid, die er ligt achter E^ooyeweerd's theorie der structuurvervlechting. Doch het rapport loopt in enkele .simpele zinnetjes (staat en maatschappij zelfstandig en nevengeschikt, doch op velerlei wijze vervlochten) toch wat heel erg gemakkelijk heen over ingewikkelde piwblemen. Voor mijn besef is hier een contradiction in terminis. Wat zelfstandig is, is niet met iets anders vervlochten; vervlechting beteekent het einde der zelfstandigheid. Neven geschikte terreinen kan ik me in ons polderland wel voorstellen: weiland, sloot, weiland, sloot enz. Doch zoodra die terreinen elkaar op velerlei wijze zouden overlappen, is er m.i. van nevengeschiktheid geen sprake meer. Dit is niet langer een academische kwestie. Want het gaat hier over bedrijfsorganisatie, in het raam van een geweldige religieuze worsteling (zie boven).

9. Het rapport gaat wel simpel uit van de souvereiniteit in eigen kring, doch breekt over de problematiek der vervlechting al vrijwel onmiddellijk den nek. Het wordt nu alles hopeloos tweeslachtig. Het eene moment redeneert men vanuit de gedachte van zelfstandige, nevengeschikte kringen. Dan kan men zeggen: souvereiniteit in e i g e n kringi; de overheid houde zich buiten het bedrijfsleven en bedrijfsorganisatie. Maar even later ontdekt men weer de vervlechting, en erkent men de overheidstaak. Eén van tweeën: het bedrijfsleven is een eigen kring: dan heeft de overheid zich afzijdig te houden. Of: staat en maatschappij zijn op velerlei wijze vervlochten; maar dan heeft de overheid hier een eigen recht en taak en dan wordt het zaak precies te definiëeren, welke opdracht God aan de overheid gaf ook op het „terrein" van het bedrijfsleven. Maar omdat het rapport over de innerlijke tegenstrijdigheid der fundamenteele constructie heenhuppelde, komt het er niet meer uit. Men stelt nu voorop: de bedrijfsorganisatie moet uit het bedrijf zelf opkomend Geen overheidsbemoeiing dus. Doch al gauw klinkt het: zooveel mogelijk moeten de regelingen uit vrijwillige samenwerking tot stand komen. Met dat , .zooveel mogelijk" verlaat men het principieele spoor, want de zaak wordt nu een kwestie van practische uitvoi erbaarheid.

10. Dat valt temeer op, gezien de oppositie in het rapport tegen het R.K. subsidiariteitsprincipe. Al ., geeft het rapport toe, dat de hieruit „getrokken practische conclusies in verschillende opzichten het antirevolutionaire standpimt naderen'', toch handha^aft het nadrukkelijk dat met het R.K. beginsel „het gevaar van staatsoverheerséhing is gegeven". Men acht bij Rome geen , .principieele rem tegen de doordringing van het bedrijfsleven door de staatsmacht" aanwezig. Natuurlijk verwacht men nu, dat het A.R. standpunt wél zoodanige principieele r e m zal bieden. Het rapport meent, dat die rem aanwezig is in de idee der „souvereiniteit in eigen kring"; Doch deze vermeende principieele rem wordt al bij voorbaat krachteloos gemaakt door het principe zélf: de kringen van staat en maatschappij zijn veelszins vervlochten. De souvereiniteit in eigen kring breekt stuk op de idee der vervlechting. Want de velerlei vervlechting maakt, dat men de zelfstandigheid van 't bedrijfsleven slechts handhaven kan, voorzooiver dat practisch moge-1 ij k is. DIaarom meen ik, dat in het aldus geformuleerde A.R. standpimt geen principieele rem meer aanwezig is. Men moet dan ook niet doen alsof de Roomschen practisch óns standpunt naderen; de kwestie ligt juist anders. Ondanks ons eigen uitgangspunt naderen we in de p r a c t ij k het standpunt der Róómschen. W.ij hebben geen principieele rem meer. „Zooveel mogelijk" beteekent: wij wijzen principieel staatsoverheerséhing af; doch we aanvaarden die voorzoover de ontwikkeling van het. leven ertoe dwingt. Men erkent, dat in „een tijd als den tegenwoordigen de economie veelszins nationaal moet worden geleid" (p. 8). Typeerend is vooral op p. 11: „Hoever deze originaire bevoegdheid in concreto reikt, hangt in'sterke mate af van de bestaande situatie (de practijk dus!!); in het bijzonder bij den huiddgen chaotischen toestand (!!) zal de Overheid uit hoofde van haar taak (!!!)ïn sterke mate in het b e d r ij f s 1 e v e , n m o e't e n i n - g r ijp e n". (Spatiëeringen etc. van mij.) Ik vraag nu echter: waar is nu uw principieele rem tegen de staatsoverheerséhing? Want vandaag is er niet 'slechts de chaos; doch is er ook de organisatie. In het heele raam van de U.N.O.-ideologie wordt de economie almeer overheidsaangelegenheid; en Nederland is met zijn politiek (Indië!) en economisch (Marshall-plan!) bij die ontwikkeling ten nauwste betrokken. Dat is niet maar een voorbijgaand naoorlogs verschijnsel; deze ontwikkeling hangt samen met de heele U.N.O.-idee. Door de armoe, doch vooral door de U.N.O.-politiek verliezen we, economisch ook, almeer onze zelfstandigheid. En als nu noodgedwongen de overheid almeer het bedrijfsleven gaat inpalmen, waar is dan de principieele rem bij ons? „Zooveel mogelijk" zelfstandig. Doch als straks de internationale ontwikkeling ook hier leidt tot de volledige absorbeering van het bedrijfsleven door'den staat, en staat en maatschappij volledig vervlochten raken in de internationale antichristelijke ontwikkeling, wat baat ons dan het geroep van „souvereiniteit in eigen kring"? Het proces loopt uit op de totale vervlechting. En toch zullen we dan nog den Antichrist principieel moeten wederstaan! Dat kunnen we niet doen door te orakelen over souvereiniteit in eigen kring op een moment, dat we toegeven dat de Overheid uit hoofde van haar roeping al sterker moet ingrijpen in het bedrijfsleven. De tijd kon wel eens niet meer ver zijn, dat van een eigen kring van het bedrijfsleven heelemaal gpen sprake meer is, omdat de Overheid krachtens haar roeping zich genoodzaakt ziet volledig in te grijpen. Het groote vraagstuk is niet de mate van het Overheidsingrijpen, dat geeft U zelf toe. Doch hét vraagstuk is de w ij z e van het Overheidsingrijpen; het gaat om de normen, waarnaar Overheid èn bedrijfsleven handelen. Daarom temeer had over - souvereiniteit in eigen kring hier gezwegen kiuuien worden; want dan hebben we het alleen nog maar over het aandeel van overheid en bedrijf beide in economicis. Doch veel had gezegd moeten worden over de w e 11 e n, die de Heere aan overheid en bedrijf te dien aanzien gaf. Het dichtlaten van de Schrift wreekt zich nu reeds.

11. Wanneer de commissie nu vanuit haar uitgangspimt tot een bepaling komt omtrent de onderscheiden taak van overheid en bedrijfsorganisatie, wordt gezegd, dat de overheid heeft te waken voor het algemeen belajig; ondernemers en arbeiders zijn „niet de eerst aangewezen hoeders van het algemeen belang, mede omdat zij het daartoe vereischte overzicht veelal niet kunnen hebben". Echter mag him behartiging van het bedrijfstakbelang geen groeps-egoïstisch karakter dragen; ze rooeten daarbij „het oog houden op het geheel, waarin dit een dienende functie geeft".

Boe iemand het oog moet houden op het geheel waarvan men eerst zei, dat hij dat niet kon overzien, is me niet erg duidelijk. Maar afgezien daarvan, deze omschrijving der respectieve taken lijkt me niet gelukkig. Het bedrijfsleven dient ongetwijfeld ook het algemeen belang; anderzijds dient de overheid dat algemeen belang slechts in eigen, beperkte mate. De afgrenzing: bedrijfstakbelang-algemeen belang is daarom onjuist.

Belangrijker evenwel lijkt het me, dat hier een zwaar accent wordt gelegd op: behartiging van belangen. Ondanks de waarschuwing tegen groepsegoïsme, krijgt de behartiging van het eigen belang hier een nadruk, die voor een Christen niet aanvaardbaar is. We zijn niet in de wereld gezet om onze belangen te behartigen, doch om den Heere te dienen. Ik weet heel goed, dat de belangen van een volk door de overheid worden gediend; doch toch alleen maar omdat de overheid liturg is van God, en een taak te vervullen heeft in Zijn rijk. En datzelfde geldt van het bedrijfsleven. Ze hebben een taak, een ambt. En alleen aan de getrouwe ambtsvervulling is de zegen verbonden. Het Nazi-régime behartigde op zijn manier ook het algemeen belang van het duitsche volk. Maar het diende God niet, en daarom ook het algemeen belang niet. .

Als men over het ambt zwijgt en het belang • op den voorgrond stelt zit men voorts onmiddeUijk met . de verhouding algemeen belang-groepsbelang etc. vast. Wat moet praevaleeren? In Duitschland werd de enkeling opgeofferd aan de gemeenschap. Doch ook in het rapport heeft tenslotte het algemeen belang de eerste plaats. Daarvoor moeten persoonlijke en groepsbelangen wijken. De bijbel spreekt van deze' dingen heel anders. Daar wordt niet de enkeling opgeofferd aan "het algemeen belang; doch tegenover „allen en een iegelijk" wordt daar de ambtstrouw geboden. Persoonlijk en groepsbelang mag nimmer het récht der gemeenschap bedreigen; echter mag evenmin omgekeerd het algemeen belang-het récht van den enkeling aantasten. Het is me niet duidelijk, waarom in dit belangrijke rapport de ambtsgedachte naar Zondag 12 voor het bedrijfsleven niet is geaccentueerd, en voor de overheidstaak ook hierin geen positie werd geko'zen in art. 36.

12. De idee der souvereiniteit in eigen kring werd in den boezem der commissie het struikelblok, zoodra men toek-ïiram aan de kwestie der publiekrechtelijke beyoegdheden, die aan de bedrijfsorganisatie zouden moeten worden verleend. Men heeft elkaar wel kunnen vinden op enkele punten. Maar „sommigen vatten deze verordenende bevoegdheid op als een wijze van rechtsvorming binnen den kring van het bedrijf; anderen zien hier een delegatie van het Overheidsgezag". Als ik het goed begrijp, kwamen beide groepen tot hun opvatting dank zij de souvereiniteit in eigen kring! De eerste groep gaat er van uit, dat het economisch leven een eigen terrein is, dat daarom ook zonder overheidsinmenging te zorgen heeft voor eigen rechtsvorming. Dat is toch het A.R. principe? Maar de andere groep zag het gevaar, dat men zoo economisch een aparte Overheid gaat creëeren; de erkenning van de souvereiniteit in den economischen kring beteekent een aantasting van de souvereiniteit in den Overheidskring; want wetgeving is overheidstaak, en dus geen zaak van de bedrijfsorganisatie. De souvereine kringen eten elkaar op. Maar ik begrijp niet, waarom de commissie, toen de heele souvereiniteitsidee zoo onzeker bleek, niet op haar schreden is teruggekeerd. Men loopt al in eigen kring met het principe vast, en handhaaft het dan toch nog als algemeen gezichtspunt, ivaaronder de heele kwestie moet worden bezien.

13. Terloops vestig ik er de aandacht op, dat men toch wel zonderlinge goocheltoeren uithaalt met dit principe. Toen Schouten onlangs zich tot zijn geestverwanten richtte, redeneerde hij zeer klaarblijkelijk ook vanuit dit A.R. gezichtspunt. Toen er sommigen waren, die de befeekenis van den kerkstrijd voor het samengaan in de politiek aan de orde stelden, haastte Schouten zich om het volk te verzekeren, dat kerk en politiek twee verschillende terreinen waren. Wat in de kerk gebeurde, raakt niet de mogelijkheid van samengaan in de partij. Merkwaardig, dat hij toen aan de vervlechting van kerk en politiek niet dacht. Maatschappij en staat is natuurlijk wat anders. Daarom heeft het probleem der vervlechting hier wel zijn aandacht.

14. Nog even moet ik ingaan op die kwestie der publiekrechtelijke bevoegdheden. Men wil de bedrijfsorganisaties bouwen op «de vrije organisaties, zooals die veelszins naar levensovertuiging zijn georganiseerd. Over de technische détails en het tempo waarin dit alles moet plaats hebben, spreekt het rapport vrij uitvoerig, doch ik laat dat alles als in ieder geval voor mij te technisch, rusten. Na echter nog eens als leidend beginsel, dat der vrijwillige samenwerking te hebben geaccentueerd, ' volgt: „Intussehen kan volmondig worden erkend, dat het voor een efficiënten gang van zaken herhaaldelijk noodig zal zijn allen bedrijfsgenooten de door dwang te sanctioneeren verplichting tot het naleven van zekere bedrijfsregelingen op te leggen". Of men deze verordenende bevoegdheid nu al dan niet ziet als voortvloeiend uit delegatie door de Overheid, de bedrijfsorganisatie krijgt toch wetgevende bevoegdheid, en dwangmacht over alle bedrijfsgenooten. Zulks terwille van een efficiënten gang van zaken.

Op dit punt nu ben ik allesbehalve gerust. Want ik heryiner me, dat Johannes ons spreekt van een wereld, waarin niemand mag koopen of verkoopen dan die het merkteeken draagt van. het Beest. En het Beest dwingt, terwille van een efficiënten gang van zaken. Het dwingt allen zonder onderscheid. Ik weet wel: het "rapport spreekt nog maar van „zekere bedrijfsregelingen". Maar welke regelingen zullen dat zijn? En hoe zullen ze er uitzien? Naar welken norm worden die regelingen getroffen? En met welk recht worden ze opgelegd? Het is onbegrijpelijk, dat het rapport opnieuw de kwestie van-den norm verwaarloost.

Ik ben doodsbang voor verordening en dwang „t e r-wille van een efficiënten gang van zake n". Efficiency! Maar Kappeyne's wet was efficient, toen hij de minderheden verdrukte. En de Nazi's wisten ook alles van efficiency. En de Antichrist zorgt voor een uiterst efficiënten gang van zaken. Want men vergete niet: onze christelijke organisaties mogen ir. de B.O. vertegenwoordigd zijn, ze zullen daar een minderheid vormen. De meerderheid zal zeker met het Woord des Heeren niet rekenen; en ik ben bang, dat die christelijke miaderheid ook meer zal redeneeren uit „beginselen", dan spreken naar het Woord Gods. Ik huiver bij voorbaat voor het toeken-

nen van dwangmacht aan een B.O., die zeer efficient 7.3.1 willen werken, doch tenslotte God niet vreest en geen menseh ontziet; Die heele kwestie der publiekrechtelijke bevoegdheden is veel te ingrijpend, om in zulk een gemakkelijk zinnetje af te doen. Onze menschen zitten al boordevol problemen en gewetensvragen, uu de ordening nog maar in'de kinderschoenen staat. Maar het zal nog maar een begin, der smarten zijn, als we een B.O. krijgen, voor wie de noodzaak der efficiency normatief is bij de behartiging van bedrijfstakbelangen.

15. Tenslotte: in het begin wees ik op den samenhang tusschen déze organisatie en den algemeenen roep daarom in het kader der antichristelijke eenheidsbeweging. De B.O. mag volgens het rapport geboren worden „zooveel mogelijk" uit vrijwillige samenwerking, en gebouwd op de vrije organisaties, als ze alle bedrijfsgenooten mag dwingen, dan vrees ik dat dit het einde wordt der vrije organisaties. Ze mo-'gen dan zelf hun vertegenwoordiging in de B.O. aanwijzen, zoodat ook de Christelijke organisaties daarin gerepresenteerd zijn, de B.O. gelijk die wordt voorgesteld is tenslotte zelf niet Christelijk. En déze B.O. dwingt als het er op aan komt al ónze menschen. Ik vrees als sluitstuk de algeheele gelijkschakeling.

En als het op deze wijze voor het bedrijfsleven tot stand komt, waarom zou hier dan de grens liggen? Daar is ook nog zooiets als school en jeugdvorming. Internationaal kennen we al de UNESCO. En hier te lande experimenteert men ook al met een nationale jeugdgemeenschap. Waarom zouden we ophouden bij T3edrijfsorganisatie? We kunnen dan ook krijgen een jeugdorganisatie, een schoolorganisatie, een onder-"wijzersorganisatie, en zelfs wel een kerkorganisatie. Allemaail gebaseerd op vrijwillige samenwerking, althans zooveel mogelijk en voo: ; loopig. Alle gebouwd op de vrije organisaties. Maar alle met dwangmacht over alle berokkenen. Zooiets is toch noodig voor den cfficienten gang van zaken.

Als we niet heel erg oppassen, kunnen ook A.R. „beginselen" en Calvinistische filosofie dienen om den iooper uit te leggen voor den Antichrist als hij straks zitten komt in den tempel Gods.

Het congres.

Hier volgen nog enkele mededeelingen over het «ongres.

1e. De opgave voor deelneming geschiedt u i t - a l, , u i t e n d bij den Heer J. Bos, Pedel der Theol. Hoógeschool, Broederweg 15, Kampen, Liefst per giro No. 28869. Men geve zich vooral spoedig op. De organisatie van een congres vraagt veel werk. En de belangstelling ig groot. Vorige week bracht b.v. •één poetbestelling meer dan 100 opgaven.

2e. Wie uitsluitend de prae-adviezen wenscht te ontvangen, geve zich gewoon voor deelneming aan het congres op. Hij ontvangt te zijner tijd dan den bimdel praeadviezen over de post.

3e. Wie zich opgeeft ontvangt automatisch de praeadviezen. Daarover behoeft niet nader te worden gecorrespondeerd.

4e. Wie logies verlangt vrage dat aan bij den Heer C. deJong, Dollard straat 136, Amersfoort. Wie over logies schreef aan den Heer Bos beschouwe dat als niet gezonden. Alle correspondentie daarover moet uitsluitend naar Amersfoort gezonden worden. Daar is een commissie gevormd, welks deze geheele zaak zal regelen. De aanvragen moeten evenwel per se voor 1 Maart a.s. binnen zijn, want een goede organisatie vraagt zéér veel voorbereiding.

5e. Wat de litteratuur betreft over de op het congi'es te behandelen onderwerpen, hieromtrent het volgende:

a. Koninkri k Gods en K el r k. Hierover litteratuur op te geven is bijna ondoenlijk. We noemen iets:

Dr Kuyper: Pro Rege, zie register.

Dr Bavinck: Dogmatiek, zie register.

Dr Greijdanus: en' leze zijn verklaring na van die teksten, waarin over het Koninkrijk Gods wordt gesproken, b.v. Luc. 1 : 33; 4 : 43; 7 : 28; 8:1 en dergelijke.

Dr Schilder: Ons aller Moeder.

Dr Grosheide: Bijlage II van zijn Kommentaar op Mattheus.

Ds S. G. de Graaf: Het Koninkrijk Gods (brochure Calv. Stud. bew.).

b. Gemeene Gratie.

Een overzicht van de „gangbare meening" geven: Prof. Diepenhorst Jr. in zijn brochure:

De Gemeene Gratie en de antithese; en Ds S. J. Popma: Hedendaagsche vragen aangaande de Gemeene Gratie. Verder: '

Prof. Greijdanus: Vragen in verband' met de kwestie van de algemeene Genade, Ref. XVIII, No. 10 enz.; Bezwaarschrift tegen de leerbesluiten van 1942; He t Calvinisme, p. 36 v.

Prof. Schilder: Jezus Christus^ert het Cultuurleven; Wat is de Hemel (zie register). Vele artikelen in „De Reformatie", b.v. XXI, No. 13 v.; XX, No. 32 v.; XIX, No. 32i; XX, No. 3 v.; XVIH, No. 6 v.; Ca; techismus I, vooral p. 282 v.

Prof. Dooyeweer d: Nieuw Nederland, I, 9, 10, 11, 37, 38.

c. Art. 36 N. G. B.

Vooral het rapport over art. 36 ingediend bij de ssoiode van 1905. Dit rapport is afgedrukt in A. Janse: De verhouding van de Christelijke Politiek tot de wereldsche.

Verder Kuyper: Gemeene Gratie, zie register. Colijn: Saevis enz.

d. Souvereiniteit in eigen kring. De rede van Kuyper over dit onderwerp. C. Veenhof: De souvereiniteit in eigen kring. Prof. Schilder: Zijn. artikelen in de XXII Jrg. van „De Reformatie", p. 154 v.

Prof. D" o o y e w e e r d: Nieuw Nederland, I, No. 12, 13, 14, 15 en 39.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Het rapport inzake het vraagstuk der bedrijfsorganisatie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's