GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Drie debutanten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Drie debutanten

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Annie Spanjer: „Aan U gewijd". Uitg. Erven A. de Jager, Groningen. Jug-f2.50.

Efen aantal natuurversjes, gedichtjes op Christelijke feestdagen en persoonlijke herinneringen en belevenissen, keurig gedrukt en uitgegeven, worden hier aan lezers of lezeressen aangeboden. Aan wie ze in werkelijkheid worden gewijd, valt moeilijk uit den inhoud op te maken. Het doet er trouwens ook weinig toe. Blijkbaar voelt de dichteres zich niet jong meer, althans in het gedicht: de neergang, zegt zij:

mijn haren worden dun en grijs, het hart begint wat af te koelen

Even later, in „Augustus (1945)" vertelt zij ons: „Vijf zomers kreeg ik zevenmaal". Uit deze meer dichterUjke, dan logische aanduiding, kan men misschien opmaken, dat ze nog maar 35 jaren telt. Een gedeelte hiervan 'is stellig besteed aan het lezen van gedichten, want uit het bundeltje valt op te merken, dat een soort dichterlijke dictie, en de beginselen van maat en rhythme haar bekend zijn. Op dit gebied is echter nog heel veel voor haar te doen. Niet alles wat rijmt is poëzie en ook rijmlooze verzen, waaraan zij zich soms waagt, kunnen noch poëzie, noch zelfs proza zijn. Dichten is moeilijk. Een middeleeuwsch poëet schreef eens:

Van. dichten comt mi cleine bate. Die liede raden mi dat iet late.

Hij volgde gelukkig dien raad niet* op. Spreken is zilver, een cleine bate, voor anderen echter is zwijgen goud. De dichteres vraagt zelf in „Droefheid",

bevrijd ons van de mensen en van elk niets zeggend woord.

Dit laatste vooral is doodelijk voor poëzie. Als Annie Spanjer aan poëzie wil doen, laat zij dan veel lezen, zij zal er meer vreugde in vinden, dan zij anderen kan bereiden met haar eigen verzen.

Wim van Mander: „B ij b e 1 f 1 i t s e n". Uitgave Erven A. de Jager, Groningen, 1949. Prijs ing. f2.50.

De meerderheid van deze flitsen wordt gevormd door een veertiental persoonsuitbeeldingen, grootendeels figuren uit het Oude Testament, te beginnen met Adam. De overige twaalf gedichtjes zijn meer over-I)einzingen — b.v. 1 Cor. 13.

Bijbelsche gedichten leveren soms groote gevaren op voor den dichter. Hij kiest zich een figuur, of^ een bijbelgedeelte, die op zich zelf mooi zijn, waarvan' alle gegevens kant en klaar Uggen, dikwijls nog in prachtige taal uitgebeeld. '

Mist de dichter een groot poëtisch talent, dan vervalt hij gemakkeUjk in paraphraseeren, waardoor de bondigheid van den bijbel wordt verwaterd, of de uitvoerige teekening van een bijbelschen figuur — b.v. David — wordt ingeschrompeld tot een weinig zeg-• gend versje.

De dichterlijke visie eischt volledige beheersching van de beeldspraak, de mogelijkheden der klankenpressie en fantasie. En hieraan mangelt het bij Wim van Mander. Zijn vers loopt meestal vlot; alliteratie en enjambement geven er kleur aan, en toch is het te vlak. De dichter mist de fantasie, het innerlijk geziene te ver-beelden. Angstvallig houdt hij vast aan de bekende woorden. Hij is als een angstig vogeltje, dat zich niet durft toevertrouwen aan de onbekende kracht der wieken en tjilpend staan blijft op de rand van 't veilig nest. Niet ten onrechte sprak men van ouds over de dichterhjke vlucht.

In één gedicht — Bethlehem — tracht v. Mander in enkele versregels een scherpe visie te geven. Zij doen eenigszins modern aan in him poging tot directheid. De geijkte taal en de beeldloosheid maken dat het niet anders uit den toon valt, dan door het afwijkende rhythme.

Er zit iets sjTnpathieks in dit bundeltje, hoe zwak het ook is. Wanneer van Mander eens gaat durven, de boeien van een conventiotneele taal durft te verbreken, dan kan hij best iets goeds bereiken. Laat hem een voorbeeld nemen aan de houtsneden van Jan van der Zee, die het boekje verluchten. Deze zijn, met hun simpele .lijnen, gedurfd, ze getuigen van fantasie, al overtuigen ze niet altijd.

Ook hier weer gaf de uitgever een keurig uiterlijk.

F. Strijk-Braunius: „K e n t e r i n g". Uitgave Erven A. de Jager, Groningen. 1948. Prijs geb. f2.50.

Het meest persoonlijk uit zich de jonge dichteres Strijk-Braunius. In haar kleine bundeltje spreekt een zachte, stille stem van de verstolen schoonheid die er ligt over de soms donkere wereld. Haar stem wordt helder, en licht het rhjrthme van haar lied. Het geheim hiervan is een diep geloof in Gods goedheid, die onze •onrust stillen kain:

Nu worden mijn gedachten wijd als 't glanzend koren om rriij heen, van deze onbegrepenheid: ik leef en zing in U alleen.

Deze rust in God doet haar het leven met zijn leed en zorgen aanvaarden en zien in het licht van Gods toekomst, het maakt haar stil en gelukkig als zij ziet de schoonheid der natuur (De Polder, Mistige Najaarsdag). Haar lied heeft dan iets zangerigs, met zijn rustig rhythme.

De zuiver religieuze liederen dragen een zeer persoonlijk cachet. Heel in de verte herinnert zij soms aan Revius (Hij voor mij). Zij verwijlt niet bij het uiterlijke, maar zoekt en ziet de diepere beteekenis van het heilsgebeuren. Hoe ander», dan in veel lieve Kerstgedichtjes, die zich zoo graag vermeien in de bekoorlijke entourage van 't Kerstgebeuren, voelt deze dichteres de beteekenis van Christus' gaboorte. Als voorbeeld van haar kunnen geef ik het hier in zijn geheel:

KERSTNACHT.

Geen ster, die aan de hemel steeg. Geen wijzen, door haar glans geleid. Verlaten is het veld, en leeg de Krib, waarin geen Kind meer schreit.

'Vervallen is de schaam'le stee, waar d' eng'lenstemmen zijn verstomd. En wat ons bleef is groeiend wee, dat snel en dreigend naderkomt.

Geen ster — een Koning gaat ons voor i bij 't stijgen langs het ruwe pad. En trekt het diep en bloedig spoor, dat eindigt in de gouden stad.

Dit jonge geluid is poëtisch nog niet sterk, maar het draagt beloften in zich. De toon is zuiver, de versificatie vloeiend. Het kringetje om haar heen is voor de dichteres nog klein, ze durft zich nog niét ver te wagen buiten wat haar vertrouwd is, ze kent haar eigen gren? en. Maar daarbinnen weet zij haar gfcvoe-.lens soms op directe wijze te uiten.

De uitgever zorgde weer voor 'n goed uiterlijk, Corrie Bos voor enkele soms nietszeggende illustraties.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Drie debutanten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's