GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rectificatie, en nog wat.

Van Dr Berkouwer kreeg ik volgend ingezonden stuk: Watergraafsmeer, 17 Maart 1934.

Hooggeleerde Heer, Gaarne zou ik willen, dat U het onderstaande in Uw blad zoudt willen opnemen. Tot m'n groote verbazing laat U in de Persschouw mij zeggen: „de pluriformiteit moeten we maar niet vervangen door de uniformiteit, want dat lukt toch niet" en dan gaat U dat bestrijden.

Mag ik U vragen: heb ik dat gezegd? Ik wil hier nogmaals het woord letterlijk overnemen:

„Ik laat thans in het midden of de pluriformiteits-' idee tenslotte moet voeren tot het kerkelijk quietisme, dat zegt: och, laten we alles maar zoo laten. Laten we de pluriformiteit maar niet trachten te vervangen door de uniformiteit, want dat lukt toch niet en er zit toch ook in die piuriformiteit wel iets (resp. veel) moois."

U zult toch wel toestemmen, dat niet i k, maar Jiet kerkelijk quietisme die volgende regels spreekt.

Ik geloof, dat i-ustige lezing van deze zinnen toch werkelijk alle misverstand buitensluit.

Hoogachtend, Uw dw.,

G. C. BERKOUWER,

Het spijt me heel erg, dat ik Dr Berkouwer verkeerd begrepen héb op dit ééne punt. Ik verklaar mijn exegetische fout eenerzijds uit mijn haastig lezen, anderzijds uit het feit, dat Dr Berkouwer in het weergeven van de meening van het kerkelijk quietisme, zijn zinnen niet door een komma-punt, doch door een punt gescheiden heeft. Andere lezers, die ik achteraf vroeg, hadden 't evenzoo begrepen. Gelukkig heb ik de heele passage onverkort opgenomen, ook met de aan de bedoelde passage voorafgaande zinnen.

Onder betuiging van mijn leedwezen over het misverstand neem ik dus den kop van de Persschouw van verleden week tot en met de eerste helft van kolom 1 van bl. 191 terug, zoover Dr Berkouwer er in betrokken zou zijn. Overigens zijn er natuurlijk wel onder ons, die den door mij abusievelijk aan Dr Berkouwer toegedichten gedachtengang volgen. Z a k e 1 ij k zou dus tegenover hun bedoeling mijn opmerking zich willen blijven stellen. Maar het blijkt, gelukkig, dat Dr •Berkouwer in dezen aan mijn zijde staat op dit punt

Voorts: Dr Berkouwer heeft in zijn laatste nummer zich weer gemengd in het debat. Ik zal hem niet daarin negeeren, maar stel mijn beantwoording uit tot een der volgende nummers. Om twee redenen: a. om niet te veel in één nr over dezelfde zaak te schrijven; b. om af te wachten, of Dr Berkoxiwer soms nog meer schrijven mocht onder het loopen van de reeks. Om de onder a. genoemde reden ga ik ook voorbij aan het overigens mij zeer verblijdende artikel van Ds W. W. Meynen in „Dordtsche Kerkbode".

Beweringen van „Woord en Geesi".

„Woord en Geest" heeft het weer eens te bont gemaakt, zoo met Dr Miskotte, en dergelijke. Thans wordt er weer eens nader ingegaan op kwesties, waarover al lang met Dr Miskotte's verzekerde woorden beslist was. Dr Berkouwer („Watergr. Kb.") zegt er dit van:

In „Woord en Geest" van 2 Maart j.l. wordt door Ds J. Diepersloot een felle aanval gedaan op „De Standaard", nsiar aanleiding van de artikelen, die van tijd tot tijd in dat blad geschreven werden over de geestelijke situatie van onzen tijd. De schrijver zegt, dat in „De Standaard" te lezen stond een „botte, van alle begrip verstoken veroordeeling van de diepste en gewichtigste verschijnselen onzer dagen op geestelijk gebied". Immers dit A.R. blad ziet in de stroomingen van rechtsmodemisme en Zwitsersche theologie (Barth) een weigering om naar het Vaderhuis terug te keeren. En — aldus geeft Ds Diepersloot de situatie dan weer — „het Vaderhuis is n.l. voor „De Standaard" niet het Vaderhuis met vele woningen, waarvan de bijbel spreekt, maar... het systeem der A.R. beginselen". De houding van „De Standaard" herinnert aan den oudsten broeder uit de gelijkenis.

„De Standaard" kan 't daar voorloopig mee doen. Want erger is er wel niet. Een verkeerde kijk op — het Vaderhuis.

Ds Diepersloot schrijft: „Het zou echter wel eens kunnen zijn, dat Barth naar het „Vaderhuis" der A.R. beginselen niet terug kan keeren, juist omdat hij werkelijk en volhardend terugkeeren wil naar het Vaderhuis van God".

Geheel dit artikel is een felle beschuldiging, maar op de vraag, wat hier de kern van de kwestie is, wordt volkomen juist geantwoord: „In elk geval een totaal andere opvatting van wat gehoorzaamheid is".

Het zijn bekende klanken, die we in dit artikel vinden. De A.R. politiek bestookt met — Barthiaansche zinnen. In het opstellen van „beginselen", „handhaaft" de mensch zichzelf en al worden die beginselen ook honderd en duizendmaal afgeleid uit de Schrift, het zijn toch „menschelijke" beginselen en tenslotte „een laatste poging tot zelfhandhaving van den zondigen mensch, die desnoods ook de Schrift gebruiken wil om toch maar niet naar God Zelf te hoeven luisteren".

Bekende klanken. Ruimte maken niet voor een systeem van menschelijke beginselen, maar voor het Vaderhuis zelf!

Maar ik voel me-toch meer thuis in de beschouwingen van „De Standaard" dan in deze kritiek. Omdat het gemakkelijker is zichzelf te handhaven met een stel menschelijke beginselen? Och neen. Ds Diepersloot weet toch, dat zij, die deze beginselen aanvaarden, werkelijk overtuigd zijn, die gevonden te hebben als resultaat van het luisteren naar het Gods Woord.

Wat is dat voor een beschuldiging: de Schrift gebruiken „om toch maar niet naar God Zelf te hoeven luisteren". Ik herinner me dien zin uit één van Earths artikelen als een kritiek op het biblicisme, maar daar ligt toch een „beschouwing" achter, een theologie, een „beginsel", een „kijk" op het Vaderhuis. Alleen maar

een andere kijk! Barth ziet geen mogelijkheid om een direct verband

te leggen tusschen onze politiek en Gods wil. Ds Diepersloot weet toch wel, dat Barth vanuit zijn theologische gedachten niet alleen positie kiest tegen A.R. politieK^ maar tegen allerlei richtingen, die iets uit de Heilige Schrift „afleiden", om daar dan mee te „werken in het praetische leven.

Het is wel een heel simpele probleemstelling, d*'

jiet Vaderhuis voor „De Standaard" is het Vaderhuis der A.R. beginselen en de verwijzing naar den oudsten zoon uit de gelijkenis ligt dan voor de hand. Maar allereerst mag dan toch wel eens worden besproken, oê er werkelijk verband wordt aangenomen tusschen onze politiek en den wil van God, en wil deze Criticus niet eens aangeven, hoe we moeten luisteren naar het Woord Gods voor het politieke leven? Zoolang we dat niet hooren, kunnen we in deze kritiek op „De Standaard" voorloopig niet anders zien dan zuivei'e negatie.

Ik heb eens een artikel van Ds Diepersloot gelezen in „De Strijder", het blad der C.D.U. Maar hij weet toch wel, dat de kritiek van Barth ook hier zou moeten spreken van een verband leggen tusschen verschillende grootheden, dat in wezen zelfhandhaving is (b.v. ontwapening! als „eisch", als duidelijke eisch van Christus).

Inderdaad, Earth's visie is dynamiet voor de A.R. politiek, maar ook voor alle „Christelijke" politiek en wie met enkele Barthiaansche zinnen het probleem wil oplossen, weet niet wat hij doet. Hij roept Barth op als profeet tegen een bepaalde groep, legt verband met „den oudsten zoon uit de gelijkenis" en dan — heeft „De Standaard" een verkeerden kijk op het Vaderliuis. Dit is wel heel eenvoudig.

Want hier is wel ten eenenmale bewust teruggedrongen de mogelijkheid, dat het in het „systeem" der A.R. beginselen althans gaat om het „probleem" van het verband leggen en van de gehoorzaamheid en dat van die zijde juist het niet-leggen van een direct (onontkoombaar!) verband tusschen ons handelen en den wil van God gezien wordt als — ongehoorzaamheid.

Wanneer deze vragen in dit verband juist worden gezien, dan wordt het misschien velen op den duur wel duidelijk, dat „De Standaard" niet in een duister moment den tekst van „het Vaderhuis met de vele woningen" had vergeten of geschrapt.

Deze Ds Diepersloot is overigens een moeilijk man, om mee te debatteeren. Tegen mij geeft hij volgende tirade:

Inzonderheid aan Barth wordt verweten, dat hij, door principiëele politiek onmogelijk te maken, de menschen stuurloos doet rondzwalken, en in de armen van het nationaal-socialisme drijft. Prof. Schilder was, zoover ik weet, de eerste die deze beschuldiging uitsprak, in een rede voor Rotterdamsche Kiesvereenigingen. Sindsdien wordt ze door „De Standaard" gretig overgenomen. Liefst nog wat aangedikt: om te doen zien hoe Barth de menschen met alle winden dbet meewaaien, wijst „De Standaard" er op, dat Barth zelf veel voor de sociaal-democratie gevoelt, terwijl zijn volgelingen hun heil bij het nationaal-socialisme zoeken.

Er loopt door al dergelijke beschuldigingen een ontzaglijk misverstand. Heel dit spreken wekt den indruk alsof bij Barth, in den geest van het oude liberalisme, religie en staatkunde, „binnenkamer" en publieke zaak, gescheiden terreinen blijven, die niet het minst met elkaar van doen hebben. Alsof het staatkundig handelen, als van lager orde, niets te maken zou hebben met de macht, die wij in de „religie" kennen. Prof. Schilder heeft er niet tegen op gezien, inderdaad Barths houding jegens de politiek in dezen oud-liberalen geest te verklaren.

Men moet toch eigenlijk wel bitter weinig van deze theologie begrepen hebben, wanneer men er toe komen kan de geweldig-geladen houding van Kierkegaard en Barth op één lijn te stellen met de gemoedsvroomheid van het oude liberalisme. Er is geen sprake van, dat Barth het staatkundig handelen zou willen losmaken van wat we in de „binnenkamer" kennen, van den dienst Gods.

Wie heeft nu dergelijke dingen beweerd, als hier mij in de schoenen geschoven worden? Met name in de laatste zinnen? Ik heb juist betoogd, dat Barth aan den precies tegenovergestelden kant begint, als waar het oude liberalisme begon, maar tenslotte in de practijk zijns ondanks terecht komt bij het ook door de liberalen gebruikelijke doorsnijden van den band tusschen „geloof" en „christelijke politiek". En wie studie maakt van Barths opvatting van het „spreken" Gods en het „hooren" van den mensch, vindt de bewijzen daarvoor opgehoopt.

Hegel on Kierkegaard begonnen ook elk aan de tegenovergestelde zijde, maar ten aanzien van den zondeval en veel andere punten kwamen ze tot gelijke conclu-.sje. Zoo iets heb ik bedoeld, toen ik het had over Barth en het liberalisme. Wat Ds Diepersloot zegt, raakt als „weergave" van mijn beweringen kant noch wal.

Overigens is het goed, erop te letten, dat het orgaan, waarvan Dr J. G. Geelkerken eindredacteur is, nog altijd zóó schrijft over de Barthiaansche theologie, en zóó smaalt op wat „De Standaard" schrijft over „het Vaderhuis".

Dominees, zooals onze tijd ze wiL

In het „Kerkbeurtenblad" (Amsterdam, Hervormd) schrijft de bekende Ds H. Bakker:

Leeft de gemeente, d.w.z. openbaart zich in haar midden de kracht des Evangelies tot zaligheid, dan gaat er een werking uit van de gemeente op den predikant, zooals ze van den predikant moet uitgaan naar de gemeente. Een werking, die controleerend, prikkelend, waarschuwend is. Juist daar waar de gemeente dood is in haar geestelijke onverschilligheid, wil 't zoo licht gebeuren, dat de pastor loei, teleurgesteld, straks blijft in zijn pastorie, zooals de woestijnreiziger talmt m de oase. Nu zoekt hij andere prikkels; omdat de gemeente hem zijn voornaamste ambitie heeft ontnomen. Hij wilde haar tot een gemeente van Jezus Christus maken; zij wilde niet anders dan een tra-•ditioneele gemeenschap zonder meer zijn. De predi­ kant wordt pastoriebewoner. De herder legt zijn staf neer. De leeraar leest zijn krant.

Dat de prediking van het Woord Gods de heerlijkheid van de werkzaamheden van een dorpsdominee is, laat Galsworthy op zijn schilderij in „Een Meisje wacht" allerminst uitkomen. Geen wonder. Dat Woord Gods bestaat niet voor relativisme en scepticisme. Dan zegt de zoon van den vader: „Mijn ouwe heer is een lieve ouwe baas, maar zijn preeken zijn voldoende om alle geloof te vernietigen".

Is dat nu alles wat een talentvol schrijver .wist te vertellen van het domineesambt? Dan was 't zeker voor dominees, uit de stad en van het land, teleurstellend en vernederend. Maar een derde domineestype, het voornaamste en sympathiekste, toekent Galsworthy ons in Oom Hilary Charwell, dominee van St. Augustinus in de Beemden, een parochie in een van Londens voorsteden. Zijn levensspreuk is: ik dien. Vol opoffering, zonder ooit te denken aan eigen voordeel of gemak, is hij altijd in de weer om schipbreukelingen en stumperds de hand toe te steken; en dat te doen met opgewektheid, een gulle lach, een grap. Want Galsworthy's aantrekkelijkste figuren zitten altijd weer vol humor, zooals de schrijver zelf een vat vol humor moet zijn geweest.

Vraag niet hoe Galsworthy de geloofsbelijdenis van dezen predikant toekent. Hier wordt Hilary Charwell weer de spreektrompet van een denkrichting, die het met den God en Vader van den Heere Jezus Christus, en in Hem van ons, niet vinden kan. „Alleen gelaten, stond Hilary met gefronsd voorhoofd te peinzen. Hij had in zijn leven zooveel ondoorgrondelijks van de Voorzienigheid meegemaakt, dat hij het zelf in zijn preeken niet meer waagde deze als goedertieren te qualificeeren."

Zouden er inderdaad zulke predikers zijn? In de Kerk van Engeland? In onze Vaderlandsche Kerk? Men kan het zich haast niet indenken. Is dit een fantasiebeeld? Of heeft een wazig pantheïsme — „verschamtes atheïsmus", zegt Schopenhauer, die er maar liever voor uitkwam, dat hij atheïst was; dat beteekent „een bedremmeld atheïsme" — of wel een ijzig deïsme (God scheidende van deze wereld met haar nietigheden) ook theologen onder ons bij den kraag?

Dit schijnt de real-theologie van oom Hilary te zijn: „Aan den anderen kant had hij veel menschen door pure onverzettelijkheid vele rampen zien overwinnen en vele andere menschen, door hun rampen temeergeveld, daar naderhand zeer genoegelijk op zien teren; hij was derhalve overtuigd, dat de ellende werd overschat en dat gemeenlijk verlies heette wat winst mocht worden geacht, 't Kwam er alleen maar op aan, dat je voortsukkelde en niet tobde".

In allerlei kwesties, kinderbeperking en dergelijke, nam Hilary Charwell dan ook een gemakkelijk standpunt in. Aangezien ze blijkbaar voor den schrijver geen kwesties waren, zijn ze het evenmin voor dezen dienaar Gods. Hij staat op het nieuwerwetsche standpunt. Galsworthy toekent met een paar woorden een huwelijksinzegening. Daar staat hij op de trap van het altaar. „Wat mag ik oom Hilary graag", dacht Dinny. Hij was; begonnen te spreken. „In strijd met haar gewoonte bij kerkdiensten, luisterde Dinny. Ze wachtte op het woord „gehoorzamen" — het kwam niet; ze wachtte op de sexueele toespelingen — ze werden overgeslagen."

Hier hebt ge den dominee, zooals onze tijd dien wil. Nu, die sexueele toespelingen, die er in de Engelsche formulieren mogen voorkomen, geef ik cadeau; ofschoon een geslacht, dat in de kerk zóó preutsch uitgevallen is, in de schouwburg en in de hedendaagsche litteratuur een struisvogelmaag op het punt van sexualiteit bezit; en om een hoekje vaak heel wat pleizier van het sexueele heeft.

Maar dat „gehoorzamen"? ! Is dat nu zóó gek? Had de Bijbel het mis? En ons voorgeslacht? Moet er niet één hoofd zijn, in de liefde dienende en daarom gehoorzaamd als de leider van het gezin?

Misschien is het ietwat té donker gekleurd, als hier beweerd wordt, dat hier nu de dominee is: „zooals onze tijd dien wil". Maar veel te donker kan de kleur niet zijn; werd nog niet onlangs de Ned. Chr. Radio-Vereen, in het ethische orgaan („Algemeen Weekblad") min of meer beschuldigd door een dame, die het niet hebben kon, dat, wat de bijbel inzake de vrouw leert, rondweg nóg zoo geleerd werd? We hebben de dame letterlijk geciteerd, en volledig; daarom mogen we ons deze vrije weergave van haar meening wel veroorloven. Ook deze dame wou eigenlijk Oom Hilary liefst des Zondags, en Dinny in de week voor de microfoon hebben. Maar ik liever nog niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's