GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een woord van verweer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een woord van verweer.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zeer tot mijn leedwezen moet ik de lezers van dit blad lastig vallen m'et een wooiidi van verweeir tegen prof. Obbink', die in „'"Bergopwaartfe" van 8 Jan. 1.1. het volgende stukj'e plaats te :

Onaangename dingen

over de gezangenkw'estio in de Gereformeerde Synode. Dx. de Moor voelde zich daaidoor verongelijkt én er volgde eenige correspondentie en een persoonlijk gesprek, dat echter in mijae zienswijze geen verandering bracht.

En nu sdhrijft Dir. de M. in „de Reformatie" over de bedoelde kwestie een stukje, dat druipt van onwaarhedd. Zelfs al ischluif ik zooveel maar even mogelijk is, op-rekening van misverstaiiid en nietbegrijpen, dan nog blijft er^zooveel over voor omopreohtbeid, dat ik mijnerf|ds moét weigeren hem verder te woord te staan.

H. Th. O.

Zoodra ik dit stukje geüezen had, hebl ik prof. Obbink uitgenoodigd, dit geschil door een Eereraad te do'sn behandelen; aldus samen te stellen, dat d'O'Or hem en mij ieder een lid werd benoemd, die samien een derde aanwezen. Prof. Obhink wieigerde dit, omdat hij geen oopie had; van de gewisselde - briieven en het mondeling onderhoud niet meer te reoonstrueéren was. Ik hebi toen hem nogmaals verzocht, in - dia benoeming van zulk een Eereraad te bewilligen, aangezien het onderhoud m.i. zeer wel was te reoonstrueéren, de gedrukte stukken er zijn, en ik de brieven van prof. Obbink bewaard heb. Mijnentwege mooht hij beide leden benoemen, die samen ©en derde aanwezen, want ik vrees niemands oordeel over deze zaai. Wederom weigerde prof. Obbink. Hij bleef bij zijn gevoelen, dat een Eereraad hier geen werk had. De lezers zien, dat het niet aan mij te wijten is, wanneer zij met zulk èen quaestie worden lastig gevallen. M i. had een bespreking met enkele rechtschapen menschen, aan wie beide partijen hun meening hadden kunnen uiteenzetten, gemakkelijk dit geschil kunnen oplossen. In elk geval ware het te beproeven geweest. Nu het mij' niet gelukt is, deaen weg in te slaan, moet ik mij wel in het publiek verantwoorden. Ik noodig prof. Obbink .uit, dit artikel in „Bergopwaarts" onverkort over te nemen, opdat zijn lezers althans ook den door hem beschuldigde kunnen hooren.

De quaestie, waarover het loopt, zal ik trachten, zoo objectief mogelijk uiteen te zetten. Mijn ©enig verweer zal de .mededeeling der waarheid zijn, zoo veel doenlijk met de stukken zelve. Natuurlijk' kan ik alleen de waarheid geven zooals ik die zie, wetende te schrijven onder het oog van een alwetend God. Wil prof. Obbink mij desondanks „onoprechtheid" verwijten, dan zal ik dit oordeel over het hart aan Hem overgeven. Die alle dingen weet en kan doorgronden.

In „Bergop'waarts" van 18 Sept. 1.1. schreef prof. Obbink:

„Een tweede punt is de gezangen-kwostia Een Commissie waarvan Prof. Lindeboom voorzitter was, had bij de Gereformeerde Synod» een bundel van 51 gezangen ingediend, met verzoek deze in de Gereformeerde Kerken te doen invoeren, indieja hun inhoud Gereformeerd bleek te zijn. Dat zou dus moeien worden onderzocht. Maar Dr. de Moor heeft een fijnen neus. Ondanks dat de gezangen een ander nummer hadden, Wad hij al heel spoedig ontdeikt, dat de overgioote deel dier gezangen (n.b. I) genomen was uit den Hervormden gszangbundel! , • En izijn toorn' ontstak. In heUigen ijver verweet hij de commissie dat zij Hervormde bposhfeden „listiglijk'' te willen invoeren in de Gereformeerde Kerken, en deze besmetten. Toen was natuurlijk het onderzoek naar jhet al of niet Gereformeerd karakter dier gezangen niet meer noodig, want al waren ze zoo Gereformeerd als Calvijn, ze zijn in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren. En de banvloek luidde: deze bundel in géén geval! En de Synode besloot dienovereenkomstig ... De bezwaarden mogen zich troosten met de gedachte, dat h'et besluit in elk geval an till erv or md is."

In een, wat ironisch getint, Ingezonden Stulc vroeg ik prof. Obbink, hoe hij' toch aan die wetenschap k'wam, want mij' was van dezie din'gen niets bekenid. Z. H. G. naimi dat stukje niet op, doch antwooridide onder Briefwisseling, dat hij! zijn wetenschap idankte aan een verslag in „De Waar^ heid'svrienid" en geen reden had om de juisthedidi daarvan te b'etwijfelen.

Aangezien ik vertrouwen had in den rechtvaardigheidszin van prof. Ohbiink, verzocht ik hem toen een mondeling oniderhoud oin hem dezie' quaestie toe te Hchten, opdat hij' zöu eiien, hoezeer hij. mij onrecht had aang'adaan. Dit ge'spjrek had plaaits op 29 Sept. 1.1. en was alleszins vriendelijk. De meening van prof. Ob'binfc aang'aande de anti-Hervormlde gezindheid, welke mijh synodaal rapport beheerschte, bleek daarop geigrond, dat ik een „men" sprekend invoerde, die zou uitroepen: „nu wordt onider ©en mom, naar de m'ethöde: een vinger geven - en 'de hand nem'on, datgene, waartegen onze vaideren zooi krachtig mogelijk hebhen gestrëde'n) en wat ©en punt van groote beteökenis' was in de heide reformatorische bewegingen van 1834 en 1886, listiglijk bij' ons ingevoerd", om' daarmede bedektelijk m'ijn eigen gevoelen weer te geven. Ik heh hem' aanstonds verzekerd, dat ik wws was vajnzulke methoden; niet de gewoonte hald mijh eigen meening onder stoelen of hanken fe steken of onder een vermomming te publiceeren; en dait ik' geheel vreemd was aan gevoelens, zooals hij! mij had toegedicht. Prof. Obbink heeft mij' toen gezegd', ) dat wanneer inderdaad ui-t de stuKk'en bleek, dat de zaken zoo stonden, hijj zijn beschuldiging] Izon terugnemen. Om zeker te gaan, zal ik zijn eigen woorden' uit zijn brief van 11 Jan. 1.1. af laten drukken: „In mondeling gesprek hebi i'k gezegd: indien ik mijn ongelijk zie, zal ik niet aarzelen dat openlijk te erkennen, maar het feit, dat u dte' door mij geïncrimineerde woorden anderen in den mond legt, is geen biewij's, dat ze niet uwe meening uitdrukken, want dit pleegit helaas dikwijls de vorm te zijn, waarin men zijn meening kleedt." Ik meen, dat prof. , 0. het eenigszins welwillende^ heeft gezegd, want anders zou ik daarna, met hem niet zoo lang vriiendschappelijk over andere quaesties heb'ben gepraat. Als iemanid mijh besliste vei: klaring: loi. ik heh nooit zulke gevoelens gehad als u mij' toedicht, 2o. ik hen het niet eens met wat „men" zegt (in bedoeld rapport), en gebruil^ dien vorm niet als mijh spreektrompet — niet geloo'ft, blijf ik niet langer met hemi 'px'aten, want zoo iemanid bietwijfelt mijn waarheidsliefde. De toeze'nding der stukken was echter iets, wat pjrof. Ohbink mocht vragen, ein dit hebl ik! dan ook, volgens belofte, gedaan.

Het antwoord van prof. Obbinkf was teleurstellend. „D© woorden geven inderdaad d© interpretatie, 'die u er in ons onderhoud aan wildet zien toeg'okenid", zoo schreef hij 17 Oct. d.a.v. Mij' dunkt, 'daarmede was de quaestie uit, en had prof. Obbink zijh ongelijk erkend. Doch hij voegde eraan toe: „Maar het zijn niet alleen de gesproken wool> 'den, die den totaalindruk ves'tigen. Die totaalindruk was bij mij ten slotte steeds weer, dat u zelf 'diien bundel niet wildet, omidat hij; „Hervormid" was."

Ik heb daarop geantwoord (ik hield helaas geöa copie van mi; : i brieven), dat zulk' een oordeel het karakter aantastte, en ik van pirof. Obbink mocht verwachten, dat hij, nu hiji modest toegeven, dait de woorden inderdaad mij in 'het geUjk stelden, én ik de mij toegedichte „waarheid achter de waarheid" nadrukkelijk ontkende, zijn vergissing zou herstellen. Prof. Obbink antwoordde daarop d.d. 22 Oct., dat hij mij niet van onoprechtheid heschuldigde, maar slechts beweerde^ dat ik ©en indruk had gewekt, die alleen kon worden weg'r genomen, indien ik openlijk verklaarde^ dat mijn eigen meening een andere was dan die van den bewusten „men". In een postsoriptum voegde hij' aan dien brief dit toe: „Geeft U inij' permissiS om in _„Be'rgopwaarts" te verHaren, dat u het heelemaal geen bezwaar acht, wat u „men" als

bezwaar in 'den moM legt, dan wil ik' in dien zin gaarne olnze lezerB voorlichten."

Nu daojit ik! er tie zijn, want 'de b'edoelde pieiimissie kon ik aan prof. .Obbink' pei'l keereride post zeniden. Deze vervulde echter zijln belofte niet; „Bergopwaarts" bleef zwijgen. Aangemaajnd door mij' om nu te do'en wait hij had toegezegde, schreef pa-of. Ob'bink mij', dat het „nu ^zoetjes aan vervelend begoin te worden. Indien u'de jnij' particulier geizoriden verklaring dat het door u gesprokfene niet uw meening was, in het publiek wilt uitspreken, geeft „Bergopwaarts" n daarvoor gaarne dé gelegenheid. Wielnischt u dat niet, dan zou ik Zoggen: laat ons maar ophouden met corresponöeeren, wajnt we komen geen steek ve'rder." Ik heb goantwoord> dat het indeirdaald vervelend werd' omdat prof. Ohbink zijh bfelofte niet hield en telkens nieuwe eischen Stelde; voorts, 'da!* ik wenschte te blijven bij ^ij!n boven aangehaaldie toezegging en niet per ingezonden stuk' wilde trecht zetten wat hij' zelf moest verbeteren en beloofd haid, te zullen doen. Hierop heeft prof. .Ohbinjki het zwijigen bewaard, èn particulier èn in „Bergr opwaarts".

Derhalve meende ik in „De Reformatie" de insinuatie van ptof. Obbi, tolc, dat de leden der synoh daJe commissie of ik als haar rapporteur „Anti-Hervoatnd" zouden zijn, te moetein afwijzen, en ook te mogen schrijven: j, Ofscihoon aan Prof. Obbiinlk: mondeling e!n schriftelijik! zijn ongelijk in deze biewering is aangjetoond, en hij 'dit heeft moeten erkenntetn, heeft bijl niet ertoe kunnen komen, om zijn beloftei , te vervullen, 'dat hij in izijn blad zij'n vergissing zou heirStellen. Wie de stukken in de Bijlagfen onbetvooroorldeeld leest, zal moeten toe»gevien, dat gevoelens, als prof. Obbink ons [tOiedicht, onis vreeimld zijki. Jïn wij vei-klaren hier opienlijk, dat we ons ervooil zouden schamen, indien die bij ons aanwezig waren geweest; des neen! Maar „Beiigoplwaairts" schijnt den iGereformeerdein geen recht te wülen doen."

In hoeverre idit Stukje „druipt van onwaarheiid" en van izulk ©en „onojp'rechtheid"' blijk geeft, jiat prof. 'Obbink raoet iweigeren mij' verder te woomd te staan, laait ik nu mieit goeid vertrouwen aan het oordteel van lelk lezer over. Indien prof. Ob^ biirk ondanks al mijn pertinente verklaringen blijft zeggen: ge bedoelt iets anders daaï ge schrijft — blijkt dian, idat hij recht wil doen? En als Mj[, beloiold hiabbenide wat iki boven in zijn eigen woorflen citeei-de, nalaat het te doien, terwijl ik de gestelde voorwaariden vervulde, mocht ik dan piet schrijven, ^'dat hij niet etitoe kón komen, zijn belofte te vervullen? Was dat zelfs niet zacht uitgedrukt? Genoeg hiervan. De stukkeh spïekén voldoende duidelijk.

De M.

Kerkelijk Leven en Christelijke Vrijheid. ¹)

Ten aanzien van de eeuwenoude vraag naarl jde rechte verhoud'ing tuisSchen gezag en vrijheid, ip de oplossing nog steeds niet gevonden en wie ook maar eeaiigszins beseft d'en geweldigen omvang van het probleem, Avaarom^ het hier gaait, zal zeker niet hoopvol gestemdl zijn dat wij' die oplossiinig in feze bedeeling zullen begroeten. Gelijk in de Middeleeuwen de steen der wij'zen en in later tijid het perpetumn 'mobile en de quaJdraLuur van 'dieta cirkel ide voirschende geesten niet met rust liet en ze tot steeds nieuwetn' sisyphus-arbeid prikkelde, zoo is het Ihier in nog veel sterker mate het geval. Wie ooik maar even padenkt, kan zich daariover nauwelijks verbazen. Want met dit vraagstuk is het maar niiet te doen om^ een flauwe theorie die slechts acaidetoiische waarde heeft; het is niet de voetbal diia idiepzinnige wijsgeeren in he't sLrijflipjerk Jpkt o'm een fcanS te wagen, elkander een doelpunt af te winnen, maar het is bij' uitstek een vraagstuk: van 'de pfcactijk, dat in' de menigr vuldige verhoudingen in iStaat en Maatschappij', in kerk en school ^ich bijna iédtergn dag laat gelden, en dat, wat er in dezie wereld; ook mag wisselejij, nooit iets van zijn actualiteit verliest. ZooalS |de slinger van een klok onophouidelijk heen en weer gaat, ZOO' schommelt de levensbieweging; der tijlden rusteloos tusjschen Ideze twee polen, zonder ooit te 'komien tot dei placidè rust van een blijvenden evenwichtstoestanid.

Ook wij, belijders van den Naam 'des Heeren^ zijn bij de kwes'ties die dit zooi diep ingrijpenid' probleem opwierpt, ten nauwste betrokken: ook onze zaak < s'taat hier oip|, het spel. Met name in deze geestelijk zoo onrustige tijden voeletn' wij dit als aan iden lijVe. Niet weinige van de moeilijk; heden waarmee 'de kerk pnzer dagen hoeft te kampen, vinden hier hun o: arzaak en tegelijk' hun verklaring.

Het is toch alsof naai'mate staatsdwan'g en staatsbiemioeiïng al yerlder. om zich heengrijpen en, een polyp gelijk^ met hun iduizenid-en-één maatregelen en verorldeningen het Sociaal-economisch leven van alle kanten binnendringen, de moderne mensoh die toch, 'helt koste wat het kost, 'zichzelf wil blij'ven, op anldier terrein allen uitwendigen band hoe langer hoe meer 'gïiat verfoeien en afwerpen. Terwijl de ontwikkeling van de hedendaagsche maatschappij' ons, redelijk-zedelijke wezens die wij' toich zijh, boe langer hoe meer tot oniderdeelen dreigt te maken in het reusachtig raiderwerk van een tot in de kleinste bijizonlderheden gepierfectioneerid mechanisme, wordt de neiging sterker, op geestelijk gehield de 'schaide in te halen en ons daar, om zoo te izeggen, te wreken over die elders ingéknoitte zelfstandigheid e!n vrijheid van beweging. Het bloed kruipt nu eenmaal waar hethiet gaan kan.

Nu zou 'het ongetwijfeld' even onvolledig als' op'r pervlakkig zijh, indien wij het sterk toene^mend subjecitivisme van onzeh tijd eenig en alleen uit deze reacitie verklaarden, maar dat zij' als een van de oorzakten daarvan moet meetellen, mag o.i. als vrijwel vaststaande woriden aan'genomen.

Doch hoe dan ook, welke acties en reaoties er, al of niet toiö hebben medegewerkt, dit subjectir visme is er nu eenmaal en ieder die, op een ol andere wij'ze, ppi zijn tijd wil inwerktein, heeft er terldege ïefcening mee te houden. En dat het er iS, in de ^jeelvormige gestalten waarin wij' het om; ons heen zien pptrélden, is voor den gereformeerdeln belijder nu juist piet eeln brion van louter vreugde, maar doet hem nogal eens bèdenfelijfc het hoofd schudden.

meenschapsleven, ïdat 'het ïiiet zeldien öhaötischie wanorde en 'Babylonisobe 'spraakvenvariing varoorzaafct. Dat ihet zichtbare kwaad idat bet aanstiobt, nog niet 'erger is dan de nuchtere werfcelijtbeJd te zien ; geeft, is dan ook voor een deel slechts te verklamn uit leen eigeïiaardi^g comeoüef in onze inenschelijkie natuur, iwaaridoor wij nog wel eens terugschrikken roox [de uiterste consequenties van on^re eigen beginselen. Veel menschen plegen nu eenmaal door Ide bank radicaler in woorden dan in daden te zijh.

Geen wonider (derhalve dat menig gereformeendie met zekere ontsteltenis waarneemt, hoe ook in onzen eigen ikring dit pubjecüvisme veler geest boeit en met name ppi menig jongere sterke bekoring uitoeiïent. Ernstige waarschuwingen worden van den kansel en in de kerkelijke pers gericht tegen dit opdoemend gevaar, en zeker niet zonder goede reden. Toch ligt er in het op'lradön tegen dit kwaad evenwel somS iets eenzijldigSi iöts louter negatiefs, , waardoor het, hoe g-oed oök bedoeld, wel eens het omgekeerde uitwerkt van wat het beoogt. tHoe noodig het toch mag wezen, elkander voortdurend te wijzen iOp de troebele bron van 'de beginselen, waaruit het subjeotivismie in het algemeen opkomt^ dit mag ons toch niet lertoe verleiden, Ijet betrekkelijk goede dat erin schuilt, dood te zwijgen. Reeds de billijkheid eischt dat wij aan dit goede volle x-echt doen, terwijl bovendien ptaclische zin onS eroj) bedacht moet doen zijin, het als aanknoopingspunt te zoeiken 'om van daaruit deze stroo, ming die zooiver afvoert van de zuivere lijn, weder in de rechte d.i. schriftuurlijke bedding ie leiden. Negatief dus niet alleen, maar ook positief. Breken niet alleen, ma, ar ook bouwen. Troffel en zwaaj-d.

Doch is Ier dan toch waarlijlc iets goeds in dit subjectivi'smie? Oo^rdeel zelf, lezer. Ik spreek nu nog niet eens van het betrekkelijk recht dat zij hebben die, imin of , meer moede van feen strak voorwei'pelijlfe, s orris wel eens te eenzijdig dog'-.matilsche prediking, hun liefde voor de kerk wat bekoeld en hun isympaithie voor vrij'er geestelijlae samenleving wat aangew^aikkerd gevoelen.

Maar wat van meer 'belang , is: diegeaxen onder ons die met name opli op kerkelijk! gebied op^komen voor zeUcere wetten die het subject en het subjectieve heeft, hebben niemaind. minder dan Calvijn aan hun zijidie. Zelfs meen ik te m-ogen staaiide houden dat heit hedendaagsche subjeolivismè, 'voor een deel althans, de doorwei'king is van een reformatoriBch beginsieJ, waarop anzoliderheii de man van 'Geneve het rechte licht heeft geworpen. Zeker, ik voeg er aanstonds bij: een doorwerking die, tengevolge van tal van vre& m'die invloeden, is scheef geraakt en ontaai'd. , Wianneer bet beste bederft; , wordt het CL slechtste. Dooh dit plaatst ons als geesteskinderen van C'alvijn juist voor de taak om, voorzoover dit mogelijk is, het kostelijke van het snoode te scheiden. Het is langs dezen weg dat wij zeker i, nzicht kminen ontvangen ten opzichte van het onderwerp' dat ik in een viertal artikelen hoop te behandelen: kerkelij k leven en christelijk© vrijheid.

T. FERWERDA.


¹) Als referaat uitgesproken op den ïheologischen Schooldag te Kampen 17 Juni 1920.

Want inderidaaid, er is genoeg kwaad van jte zeggen, en het izou weinig moeite kosten, enkellei zeer dionkJer uitziende iposten pp zijn debelzijld'ei, te p'laatsen. Zooi gaat bet, om althansi iets te poe; men, veelal gepaard' met een willekeur die zich niet stoort (aan van elders gegeven normien 'en die dan ook niet zieldep uitloo, pt op een eigen; wijsheid, idie maar al te dicht bij de 'dwaas'hedldl woont. Zoo kenmerkt het zich telkePs weer , door een aangeboren hoogmoed die', geen objectief gezag boven zich erfcenmend, daaiidoor 'd'e gezo'nde ont wikkeling van het gieestelijk leven schaadt en p-iv derdrulkt, terwijl het juist de pretentie voert, |dez© te willen bevorderen. , Waar dani nog bijkomt dat het, in Izijtn loochening van allen voorwerpelijken, dat is Sn l'den gropid deir zaak' van Goid aelf gielegden biand, 'zóó Verwoestetoi'd inweirkl O'p het ge

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

Een woord van verweer.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1921

De Reformatie | 8 Pagina's