GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aanval van Dr Visscher.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

De aanval van Dr Vissclier is psychologiscli to verklaren uit den wensch om gebroken evenwicht te herwinnen.

Zijn fout is, dat hij een zaak van tekstonderzoek opblaast tot een kwestie van Schriitcritiek,

Wij stelden daar tegenover, dat hij de G(so formeerde Kerken, en inzonderheid Dr H. H. Kuyper, ten onrechte bescliuldigt, zich op de lijn der Schriftcritiek te bewegen.

Wij bewezen met de eigen woorden van Dr H. H. Kuyper, dat zijn bewering in zake het Markus-slot op tekstonderzoek gegrond is.

De eigen geschriften der bijbelschrijvers zyn er niet meer. De handschriften geven wat door a'nderen werd overgeschreven.

Hierin komen vele varianten (verschille'n) in lezing voor. Deze zijn gewoonlijk zeer onbeduidend.

De grpote moeilijkheden ooncentreeren zich bij het tekstonderzoek om Markus 16:9—20; Joh. 7 VS 53—8:11 en 1 Joh. 5:7.

Hierover heerscht onder geloovige geleerden geen eenstemmigheid. Prof. Bavinck b.v. noemde reeds in 1897 de echtheid van 1 Joh. 5:7 twijfelachtig.

Toch sloeg Dr Visscher toen geen alarm.

Wat nu het Markus-slot betreft, hierover.is niet nu pas, maar van de eerste eeuwen der .Christelijke Kerk al verschil van opinie. Mannen, die aan geen Schriftcritiek dachten, meenden het op grond vah het tekstonderzoek te moeten loslaten. In de beide oudste handschriften komt het niet voor.

Toch houden wnj voor ons aan de canoniciteit ervan vast-En wel voornamelijk, omdat er een getuige is voor de echtheid van dit slot, die leefde vóór het oudste ons bekende handschrift werd geschreven.

Op een andere vraag: of het van Markus zelf of van een ander is, mochten wij 'niet ingaan. Dit behoefde ook niet, omdat dit niet in het geding is. Prof. Visscher toch laat doorschemeren, dat hij het' Markus-slot beschouwt als door een ander geschreven en ook prof. Kuyper spreekt het waarschijnlijke daarvan uit. - •^aï'*; 'Ws-? «tï#\%'

De beide hoogleeraren staan daaroiQÊj.ni^pÈ'o^& r van elkaar als Dr Visscher wil doen' gélópven. '

In zijn beroep op autoriteiten als Dr Kuyper Sr en Zahn is Dr V. wel zeer ongelukkig, üit woorden van iiJen torste trekt hij een onjuiste conclusie en die van den laatste schijnt hij te haastig te hebben gelezen.

Ook ziju beroep op de vaderen houdt geen steek, lalegendeel. In zake het tekstonderzoek wijkt prof. Visscher af èn van het reformatorisch beginsel, gelijk dat bij Calvijn wordt gevonden èn van het re. fcrmatoriscli resultaat (n.l. wat het auteurschap van het Markus.slot aanbelangt).

Daarentegen houden onze - kerken (ook prof. KuyperJ aan dat reformatorische beginsel vast, ai komen sommigen of velen - betreffende het Mar. kus.slot tot een ander resultaat "dan de vaderen.

Voor een nieuw raadsel plaatst u Prof. Visscher, als hij zich beroept op de belijdenis.

Hij gaat niet toll de Geloofsbelijdenis terug, gelijk die door de Synode van 1618-19 is vastgesteld, maar tot een uitgave op-last der Waalsche Svnode van 1667.

Onwillekeurig vraagt men zich af, wat wij met deze laatste te maken hebben.

Onze kei^ken hebben de Drie Fo'rmulieren van Eenigheid, waarvan dè tekst nauwkeurig door Prof. Rutgers is nagezien.

Waarom, dan Prof. Visscher die 'Fransche uitgave heeft opgeschommeld ?

De reden daarvan geeft hij op in deze passage: Hoe onwedersprekelijk dit is, wordt uit de offioiëele door de wettelijke kerkelijke vergaderingen goiedgekeurds teksto'n der belijdenis duidelijk. Voor mij ligt de uitgave gepubliceerd pp bevel van de Synode der Waalsche kerken 'gehouden te Leiden 14 Sept. 1667. La Coiufession de foy des E g 1 i s e s R e f o r m é e s des P, a ï s Bas representee en deüx ciO'lonnes, 1' une pjortant la confession ancienne et 1' autre la revision qui en été faite au SynO'de National de Dordrecht, 1' an 1619 etc. Onder de oudste confessie zijn de schriftuurplaatsen bij elk artikel aangegeven, waarop de belijdenis zich grondt. In het 26ste en ; 35e artikel wordt daarbij verweze'U naar Marcus 16:19 en in het 34e artikel tiaar Marcus 16:16. Hoe dus de belijdenis tegenover het slot van het Marcusevangelie staat is 'niet twijfelachtig. In overeenstemming daarmede wordt dan ook door de Synode van Dordrecht in de 175e sessie, toen zij handelde over den doop van bejaarden, een'beroep geda.an eveneens op Marcus 16:15 en 16. De belijdenis erkent dus ook het slot van Marcus als Gods Woord en wie, dit slo't verwerpt als onecht, is dus meit haar zonder eenigen twijfel in onverzoenlijken strijd"..

Prof. Visscher had dus die O'ude Fraasche uit-, ''

gave iioodig, omdat daar teksten onder denis staan. de^iofe s^y«t

Maar (liij kan dit nooit uitwissohen, da; t de Dordtsehe Synode ons aan die teksten niet Iieeft willen binden.

Ook imaakt het een eigenaardigen indruk, dat hij een gewoon besluit der Synode op één lijn plaatst met de behjdenis.

Hij haalt alles en nog wat overhoop om aan te toonen, dat de "belijdenis de kanoniciteil van het Markusslot onderstelt.

Maar ^ijn bewijs mist alle kracht.

Het toeest raadselachtige echter is wel dat hij het klaarste bewijs ten eénenmale over het hoofd ziiet.

Onze Catechismus toch haalt in de. 71ste vraag Markus 16:16 uitdrukkelijk aan.

Waarom, heeft Prof. AHsscher zioh daarop niet beroep'eu?

Dan ziou hij immers ongemeen sterker hebben gestaan.

Laten wij dit' echter voor wal het is.

De kwestie wordt nu: Onzö belijdenisschriften leeren, dat het Markus-slot kanoniek is; mag eenig lid der Gereformeerde kerken daaraan tornen? Wordt hij daardoor zijn belijdenis niet ontrouw? Moet hij desweg© niet worden vermaand?

Prof. Baviack geeft op dergelijke vragen ten antwoord: „Eïi de Gereformeerde kerken hebben instemming met de belijdenisschriften nimmier in dien zin verstaan, dat alle vrijheid van beweging daardoor uitgesloten zou zijn. In de belijdenisschriften worden tal van teksten als bewijsplaatsen geciteerd, maar exegese en dogmal-iek behielden hare vrijheid en stelden soms de onjuistheid der aanhaling of haar gemis aan bewijskracht aan het licht". (Moideïnisme en Orthodoxie, bl. 14).

En Prof. Kuyper wijst erop (gelijk trouwens ook Prof. Bavinck gedaan had), dat jn art. 4 onzer belijdenis Paulus wordt genoemd als auteur van den Hebreërbrief, waartegen Calvijn ernstig bezwaar had en ook niet uit de Schrift bewezen kan worden, w; ant deze brief heeft geen op'schrift en noemt geen schrijver. Hij vraagt daarom aan Dr Visscher of Calvijn en de meeste theologen met art. 4 van de Confessie in strijd zijn.

Ook vestigt hij er de aandacht op, dat in de belijdenis de psalmen Davids naast de andere bijbelboeken worden opgesomd. Eischt volgens Prol. Visscher de trouw aan de behjdenis dan, dat alle psalmen aan David worden toegekend, waar toch menige psalm zelf een ander als dichter aanduidt?

Men zou er nog aan kunnen toevoegen: waar de Nedêrlaiidsche uitgave van 1619 de ptofetie va)n Habakuk niet onder de kanonieke boeken vermeldt, behooren wij' daar slaafsch aan te nemen, dat deze profetie n; let Lot de Schrift behoort en mag niet ondersteld worden, dat hier een vergissing is begaan?

ZoO' zionden we kunnen doorgaan.

Een zekere vrijheid van beweging tegenover de belijdetiis moet worden toegestaan.

Of wat dunkt u?

Prof. Bavinok betwijfelt, gelijk we vroeger reeds meedeelden, de echtheid van 1 Joh. 5:7.

Toch haalt het 9de artikel van onze Geloofsbelijdenis dezen tekst als bewijsplaats aan.

Zou iemand het durven bestaan ertoe mede te werken, dat Dr Bavinck oip' grond daarvan uit de Gereformeerde kerken werd gebannen?

Zou iemand hem daarom - van ongereformeerdzijn willen betichten?

Toch staan we hiermee — en dat ontveinzen we niet — voor een groote moeilijkheid.

Tot hoever mag die vrijheid gaan?

Waar ligt de grens?

Loopen we zoodoende geen gevaar onderscheid te gaan maken tusschen geest en hoofdziaak der belijdenis en dus in het kielzog van de kerk, waartoe Prof. Visscher behoort, te komen?

Vooral in verband met de verschijnselen, die den jongsten tijd in onze kerken de aandacht gespannen hielden en waarbij' iemand als Ds Netelenbos bleef volhouden op' het standpunt te staan der Gereformeerde belijdems, is voorzichitigheid eisch.

Tot voor kort werd in onze Gereformeerde kerken van die vrijheid om' in eenig détail een bijzondere meening, afwijkende van de belijdenis, er op na te houden geen misbruik gemaakt.

Thans echter nopen de omstandigheden om op onze hoede te zijn.

Daarom dient er sterker dan ooit nadruk op' te worden gelegd, da, t aan den inhoud der belijdenis niet geraakt mag worden.

Maar betreft dan Tiet gevoelen, dat het Markusslot niet kanoniek zou zijn, dan niet den inhoud?

Hoezeer wij zelf ook de kanoniciteit ei'van bepleiten, moeten wij toch bekennen: neen.

Al zouden die handschriften gelijk hebben, die het Markussloit weglaten, dan zou daarmee nog niet omvergeworpen zijn, wat de Catechismus in den zesentwintiigsten Zondag belijdt, n.l 'dat de Doop de belofte van afwassching der zonden inhoudt.

Al zou een ieder Calvijn moeten bijvallen, dat de brief aan de Hebreen niet van Paulus is, dan doet dit 'niets af van wat de Belijdenis boven allen twijfel stellen - wil, n.l. dat de Hebreërbrief goddelijk gezag heeft.

Al zou iemand' het Prof.. Bavinck kunnen betwisten, dat 1 Joh. 5:7 niet-in de Johannesbrieven hoort, dan zou nog de Belijdenis van haar uitspraken omtrent de Drieëenheid Gods geen woord behoeven terug te nemen.

Geen enkele geloofswaarheid is-met deze gevallen gemoeid • '

In dié geloofswaiarheden te-schiften tusschen geest en hoofdzaak staat niemand vrij.

Wanneer üj aan een daarvan zou twijfelen, moet hij dit eerlijkheidshalve dadelijk kenbaar jnaken.

Maar kwesties als de onderhavige, dje aan geen der geloofswaarheden afbreuk doen, sluiten verschil van oipinie niet buiten. ': ^|«^f

Zij raken niet den inhoud, maar aé 'inkleeding der belijdenis.

Trouwens, dat hebben; ^: M.ze vaderen blijkbaar ook gevoeld. ' "WÊi-y''^

Prof. Visscher vraagt ergens in zijn brochure of het weglaten van het Markussloit iets te maken heeft met de „luchtliartig aangevoerde" kwestie of de brief aan de Hebreeën van Paulus is.

Zeer zeker heeft er dat iets mee te maken.

Onze vaderen wisten heel goed, dat Calvijn en andere theologen van onverdachte 'Gereformeerde gezindheid, het' hierin niet met hen eens waren.

Dat zij het auteurschap van Paulus er tO'Ch in opnamen, had niet ten doel om allen, die anders dachten, Calvijn incluis, voor ongereformeerd te verklaren.

Maar o^m hun opinie te uiten en tevens uit te spreken, dat er oiok' in de helijdenis punten kunnen voorkomen, waarin men van elkander verschillen mag.

Zij wilden juist hun vrijheid handhaven ook tegenover een man als Calvijn. Dat is feitelijk de opzet, die achter het aannemen van het stuk van de Bray als offieiëele belijdenis schuilt.

En de vrijheid, die zij zichzelf voorbehielden, wilden zij natuurlijk gaarne ook' aan een ander gunnen.

Alleen, en ik kan dit niet g e n o e g h e (••• halen, geldt die vrijheid enkel de foirmeele kwesties en nooit de waarheden des geloofs.

In dit verband mag niet worden verzwegen, dat Prof. Visscher zich in zijn brochure telkens aan , ^Coinsequenz-m; acherei", ' konsek'weniie-drijverij, schuldig maakt.

Hij redeneert: „In art. '4= der Confessie worden de schriften opgesomd, diei heilige schriften zijn., opdat er geen twijfel zal overblijven welke deze boeken zijn. Daaronder wordt ook' hot Evangelie van Marcus met name genoemd" (bl. 11). En na art. 5 geciteerd te hebben' gaat hij' voort: „Deze uitspraak geldt dus ook het Evangelie van Marcus in den vorm, waarin de vaderen dit liebbcsn gekend, mét het gehteele 16de hoofdstuk', zooals wij het hebben".

Zulk een redeneering gaat .mank.

Historisch kan dit reeds bewezen worden.

Hierolnymus werkte indeiiijd mede aan de kanoniekerkenning, oiok v.an Markus. Evenwel wij'zen zijn geschriften het uit, dat|; gh|j.C~-, het Markusslot niet als kanoniek aannam', ff^s», "; ;

Wanneer iemand na nauwgezette bestudeering der hancischriften tot de conclusie ziou komen, dat Joh. 7:53—8:11 en 1 Joh. 5:7 er niet in behoort, zou Mj dan art. 4 der belijdenis niet kunnen onderschrijven ?

De kanoiniciteit geldt natuurlijk' alleen de oiorspronkelijk'e geschriften (autograplha) der bijbelsc'hrijvers.

Fouten van overschrijvers kunnen toch moeilijk als kanoniek, als Goddelijk geziaghebbend worden beschouwd.

Niettemin wil Dr Visscher daar eigenlijk heen.

Hij wil de Schriften in den vorm, waarin de vaderen bij-het aanvaarden yan art. 4 der Geloofsbelijdenis die kenden, voor kanoniek houden.

Maar dan neemt hij ook de fouten in dien vorm daarbij over.

Een gewaagde konsekw^entie' voorzeker!

Daarenboven.

Welke is de vorm, waarin onze vaderen der Dojdtsche Synode de Schrift bezaten?

Niemand kan dien aanwijzen.

Ook Prof. Visscher niet.

Men had destijds meerdere tekstuitgaven.

En de Synode heeft geen enkele daarvan g e s a n c t i oi n e e r d.

Die uitgaven nu weken zeer van elkander af, al stemden zij ook in zake het Markus-slot met elkander overeen.

De vaderen hebben geen keuze willen doen, geen tekst willen vaststellen, maar dit ..aan de onderzoekers overgelaten.

Ziehier w e d e r O' m een G e r e f oi r m e e rd beginsel, waarmede Prof. Vlssciher eenvoudig geen rekening houdt.

Eerst vijf jaar 'na de Dordtsche Synode, m 1624 verscheen een bijbeluitgave in de oorspronkelijke talen, welke in haar tweeden druk: van 1633 zich den t e X t u s r e c e p' t u s, den algemeen , aangeno^ men tekst, noemt.

319 In dien textus receptus zijn echter ook tal van fouten binnengeslopen.

En in elk geval bestond die tijdens de Nationale Synode van Dordt nog niet.

Daarop; kan art. 4 derhalve niet slaan.

De stelregel van Dr Visscher, dat art. 4 der Geloofsbelijdenis eischt de boeken der Schrift, als kanoniek te erkennen in den vorm', waarin z ij onzen vaderen bekend waren, gaat niet op.

Er waren toen onderscheiden vormen.

Aan geen enkele gat de Synode de voorkeur. "

Zij had daar geen behoefte aan.

En daarmee sprak ziij de noodzakelijkheid, maar tevens de vrijheid van het tekstonderzoek uit.

Een vrijheid, die onderstelde eerbiedige onderwerping aan het Woord van God.

Maar zou de vrijheid van tekstonderzoek er nu niet toe kunnen leiden, dat men ging voorstellen om hog andere gedeelten van onzen Bijbel dan het Markusslot, wég te laiten?

Prof. Visscher meent, dat hiervoor werkelijk ernstig gevaar bestaat.

„Het schrappen van het slot van hel Markusevangelie", aldus leest men op bl. 10 — „als „onecht" is een voorbeeld, dat navolgers kan vinden ook met betreldcing toL andere gedeelten. Bove'ndien, het beginsel beslist. , 'Ook hier geldt het spreekwoord, dat de eerste stap het moeilijkst, maar ook in zijne .consequenties het gevaarlijkst is. Ee'n preciedent te scheppen is daarom zoo gevaarlijk, omdat 'men nimmer weet waar het einde is".

En ofp. blz'. 16: „Als er later met betrekking tot andere deelen der Schrift nog andere en beter vertrouwbare documenten worden gevonden, die er weer toe kunnen leiden, dat over den tek'sil een nieuw licht opgaat, dan kunnen op grond daarvan andere stukken weer onecht worden verklaard. Wat blijft er zöo over van het getuigenis des Heiligen Geestes, waarop de vaderen vollen nadnxk leggen, als het geldt de vaststelling van de grenzen der canonieke boekien? Hier-staan wij dus voor een pïincipiëele afwijking van de belijdenis, die bij een man als D'r Kuyper slechts verklaarbaar is uit het feit, dajt er in zake het geloof .in de Heilige Schrift problenien zijn, die niet tot klaarheid zijn gebracht en waarover men in Gereformeerde kringen gewoon is met wat phraseologie heen te loopen".

De venijnige staart van de laatste aanhaling kappen wij er nu. maai' af.

De eene venijnigheid lokt zoo licht een andere uit.

En daarmee schieten we niet op'.

Doch wat nu het eigenlijke bezwaar aangaat, Dat een man als Prof. Visscher het ui.t, verwondert ons eens te m'eer. Wij ontvingen de laatste weken correspondenties van ongeleerde-jnenschen, die toonden een beter inzicht in het tekstonderzoek te hebben dan hij.

Pïof. Visscher erkent het reoht van tekstonderzoek. Ook volgens hem zijn er bij af-en overschrijviing afwijking en verschillen ontstaan.

Maar als die verschillen wat groot worden, dan wil hij blijkbaar het tekstonderzoek stop zietten.

Zelfs als er nog beter .vertrouwbare handschriften gevonden worden, dan neemt hij liever de lezing van minder vertrouwbaïe handschriften aan, dan in zioo'n ietwat grooter verschil het tekstonderzoek te laten gelden.

Op die lijn voortgaande zou hij er toe moeten komen, om, indien nog eens de autographa (de oorsp'ronkelijfcé geschriften der bijbelschrijVers) dank zij het tekstonderzoek ontdekt werden, aan de lezing der „vaderen" (die noita bene niet eens een vaste lezijtig hadden!) trouw te blijven.

Is dat geen onverantwoordelijke gemakzucht?

Men mag. het tekstonderzoek niet eigenmachtig beperken tot kleinere varianten (verschillen) in den tekst.

Men is van Godswege geroepen zich bezig te houden m'et alle varianten, kleine of groote.

E'n bij. die : groote is het niet alleen de vraag: wat zullen wij schrappen? De mogelijkheid is op zichzelf genomen, bijkans even groot, dat de handschriften, die wij nu kennen, , opi een enkele plaats iets hebben weggelaten, wat in de autographa (de oorspronkelijke geschriften) wel stond en wat er derhalve oiok nu in behoort. Het tekstonderzoek gaat daarin volkomen objektief te werk. Voor het' subjektivisme van Prof. 'Visscher om op een moment, dat hem goeddunkt, mei hét onderzoek halt te houden, is daarin geen plaats.

Het tekstonderzoek mag niet rusten vóór hét den geheel oorspronkelijken tekst heeft gevonden.

Zal de strijdende ker'k hiermee missdiien nooit gereed komen, , dan heeft zij dit over te geven.

Maaj.' er zich met een (niet bestaanden) tekst „der vaderen" af te maken, is beneden haar roeping.

En is nu werkelijk' de kans zoo groot, dat voortgezet tekstonderzoek tot het voorstel leiden zal om geheele gedeelten der Schrift weg te laten?

In het minst niet.

Die kans is zoo goed als uitgesloten.

Immers heeft het tekstonderzoek nu reeds zulk een omvang verkregen, dat wij veilig mogen aan-, nemen de belangrijke kwesties vrijw-el alle te kennen.

blijft het voor het tekstonderzoek' de moei-. lijkheid, hoe die moeten worden op'gelost.

Toifcaogtoe wees het itekstonderzoelc slechts drie van zulke kwesties aan.

En men behoeft niet bevreesd te zijn, - dal ze nog beduidend zullen toenemen.

Zvdk een gevaar dreigt alleen in de phantasie , _van hen, die denken als Prol Vissoher.

Maar kan die vrijheid van tek'sfcohderzoek niet misbruikt worden?

Natuurlijk is misbruik nooit te keeren.

Alles wordt misbruikt, tot heL heiligste: het gebed, de prediking, de Schrift, de naam des Heeren toe.

Maar het behoeft niet.

Prof, VissQher hamert" er in zijn brochure gedurig oft dat de methode van Prof. Kuyper moet dienen om tegenstrijdigheden .weg te werken.

Hij maakt in zijn brochure de uitdrukking, door Dr Kuyper in deze gebruikt: tegenstrijdigheden voor ons ietwat belachelijk.

Toch berust dit alles bij Prof. Visscher. op. misverstand.

Hij begrijpt de bedoeling van Dr Kuyper niet. Geen Gereformeerde denkt er aan om het tekstonderzoek opzettelijk aan te wenden om zoogenaamde tegenstrijdigheden in de Schrift op te lossen.

Het tekstonderzoek vervolgt zijn weg, of er legenslrijdigheden zijn ol niet.

Wij, Gereformeerden, gaan er van uit, dat de Schrift niet met zichzelf in tegenspraak kan zijn. De tegenstrijdigheden _zijn slechts sohij'nbaar.' Soms kunnen wij er geen oplossing voor vinden. Dan eindigen wij met een: > vij weten het niet. En blijkens zijn eerete Herautartikel schaamt ook Prof. Kuyper zJch daarvoor niet.

Maar het geval kan ook anders staan.

Tekstonderzoek kan hebben uitgewezen, dat een bepaalde tekst de voorkeur verdient boven een andere. i • '• • \ '" \

Wanneer dan iemand op een tegenstrijdigheid stuit tusschen een sohriftplaals en dien minder goicden tekst, terwijl die ilegenstrijdigheid in den beteren tekst niet bestaat, dan mag hij daarop; toich wijzen.

In soortgelijk geval verkeerde yoor zijn bewustzijn Prof. Kuyper.

Had hij de , scihi': apping van het Markussloit verzonnen om van de tegenstrijdigheden in de opstandingsberichten af te. komen, dan stond de zaak anders.

Maar zulk bedoelen was hem vreemd. Het gold hier een oude kwestie. Hij helde er toe over het Markusslot los te laten. Wal natuurlijker dan, dat hij op die tegenstrijdigheden door het Markusslot veroorzaakt, niet inging!

Gaat iemand tekst& itische kwesties scheppen om van tegenstrijdigheden af te komen, dan dient dit beslist te worden veroordeeld._

Maar hier waren die tekstkritische kwesties er.

Zelfs'mogen wij die zoogenaamde tegenstrijdigheden bij ons tekstonderzoek niet den doorslag laten geven.

Wanneer er twee verschillende lezingen zijn, waarvan de een de tegenstrijdigheid opheft, de ander die laat bestaan, dan mag ik niet redeneeren: omdat er bij de_ eerste van tegenstrijdigheid geen sprake meer is, is die ook' de juiste.

Neen, welke de juiste is moet op; andere gronden worden uitgemaakt.

Zoo-staan b.v. wij tegenover Tiet Markussloit', .

Wij meenen het op; gronden, vroeger door ons aangegeven, als kanoniek te jnoeten handhaven.

Wij erkennen eenige schijnbare tegenstrijdigheid (al is die ook (niet zoo-gewichtig, als men het van zekere zijde wil voorstellen) tusschen dit Mariusslot en de andere evangeliën.

Maar daarom wijzigen wij onze opinie over de kanoniciteit ervan nog niet.

Geen enkel Gereformeerde bepaalt de juiste lezing naar het al of niet voiorkbmen van schijnbare • tegenstrijdigheden erin.

Ook Prof. Kuyper niet.

Alleen verkeerd bpgrijpen kan zoo iets van hem do'eai denken.

De doorslag geeft alleen onbevangen geloovig tekstoinderzoek.

Over de vrijheid v'an beweging, welke de belijde'nis zelf toestaat en over de vrijheid van tekstonderzoek veroorloven wij ons nog één opmerking.

Wij gelooven, dat wanneer iemand bij het tekstonderzoek tot een vast resultaat is gelcomten, hetwelk echter in eenig formeel opzicht met een.bepaalde aanlialing in onze belijdenisschriften niet strookt, hij het best doet dit in den k'erkelijken weg kenbaar te maken.

In zulke formeele kwesties is voorzeker vrijheid van beweging geoorloofd.

Maar vooreerst laat zich het formeele en het materieele niiet altijd even gevoeglijk scheiden.

En vooral achten wij dit veilig met het oog op onzen t ij d, waarin sommigen trachten den band aan de belijdenis al s 1 apper' te maken.

Niet, dat het praktisch belangrijk verschil zal opleveren.

Stel, dat Prof. Bavinck oordeelt:1 Joh. 5 : 7 is niet kanoniek. Dan had hij dit gevoelen de plaatselijke kerk van Kampen of Amsterdam kunnen laten weten en deze had het naar de Generale Synode kunnen doorzenden.

Dan zoiu ongetwijfeld de Synode gezegd hebben: daarover bestaat ouder ons geen eenstemmigheid; indien wij echter die aanhaling uit art. 9 der Geloofsbelijdenis lichtten, zouden wij daardoor den sflhijn op ons laden, alsof daarmee die tekst officieel door de kerken wordt geschrapt; daarom, hoogleeraar, wij geven u vrijheid uw gevoelen te behouden en er voor uit te komen.

Maar wel zon er dit voordeel in liggen, dat de gemeente ook die formeele kwesties ten allen tijde zou kunnen overzien en er het besluit uit trekken, dat zij de geloofswaarheden als zoodanig niet raken.

Natuurlijk staat een geval als van Prof. Kuyper hier geheel buiten.

Hij deed in zijn gesprek met den heer Netelenbos, 'gelijk hij dat in „De Heraut"-kort wedergaf, uitkomen, dat hij in zake het Markusslot nog niet tot een vast resultaat was gekomen. Hij zeide, dat het slot van het Markusevangelie w a a r s c h ij n-lijk niet van Mai'kus was.

Nu gaat het niet aan om van iets, waaromtrent .men nog geen zekerheid heeft, een gravamen (bezwaar) te maken.

Dan mioet men eerst toit zekerheid zoeken te komen.

Men doet dan' het veiligst er vooralsnog geen publicatie aan te geven.

Iets anders zou het natuurlijk zijn indien het een der waarheden b.v. de opstanding van Christus zelf betrof.

Indien men daaraan ook maar eenig szins twijfelde, zou men gehouden zijn, dit werkelijk bekend te maken.

Dooh in ondergeschikte, formeele kSvesties wachte men tot men vastheid heeft.

Men kan in een particulier gesprek hiervan gewag maken.

Maar verder moet men niet gaan.

Daarom kan het niet goedgekeurd van den heer NeteelnbO'S, dat hij de publicatie er van op' ziohnam.

Dat had-hij aan Prof. Kuyper kunnen overlaten.

En als dan .Pnof. .Visscher hieruit een slaatje wil slaan en schrijft: „Het was natuurlijk nieit aangenaam voor Dr Kuyper, dat Ds Netelenbos klapte uit de school! Gold het iets anders dan de beginselen, dan zOiu deze daad onget-wijfeld afkeurenswaardig zijn geweest. Maar nu het een uitspraak geldt in zake beginselen, kan ik niet inzien, dat daarmede aan Dr Kuyper onrecht is geschied" (bl. 31), zoo kunnen wij ons dat voorstellen van een inquisitoriaal-aangelegd man, maar van Prof. Visscher niet

Daardoor toch doet hij het - voorkomen, alsof men nu lOnbedoeld gekomen is achter ieits, wat Prof. Kuyper zorgvuldig had willen verbergen. Of zooals Dr Visscher het zelf uitdrukt: i, Wij mogen niet in de binnenkamer andere menschen zijn dan buiten voor het' aangezicht des volks" (bl. 31).

Hier .maakt Dr Visscher Prof. Kuypfer zwart als heterodox (kettersch), maar onder de bijvoeging, dat liij een orthodox masker iou hebb-^n voorgedaan.

Welnu, zulk een aantijging noemen wij' kortweg verfoeielijk.

Als Prof. Kuyper tot de Synode zbi gesproken hebben: ik weet niet ol de aanhaling van Markus 16:16 in Zondag , 26 wel kracht heeft, omdat ik er Iniet zeker van ben, of op grond van geloovig tekstonderzoiek niet moet .worden aangenomen, dat het slot van Markus er niet in hoorit", dan zou de Synode niet alleen moeten antwoorden: wij' mogen in zulk een z^aak, die niet het beginsel van den doop noch fet beginsel van het Schriftgezag, noch eenig ander beginsel raakt, uw consoientie niet binden, temeer daar geloovige geleerden het er niet over eens zijn", maar zij zoiu er in meer ol minder berispenden vorm aan toevoegen, haar met znlko Jcwesties voortaan niet meer lastig te vallen, vóór hij het met zichzelf is eens geworden.

En onder dat yoiorbehoud dan ook, n.l. dat men zelf tot vaste overtuiging is gekomen, dr in gen wij erop aan, om ook waar men en niet slechts zakelijk, van eenige uitspraak in de belijdenisschriften meent te moeten afwijken, dit op' Kerkelijke wijze ter kennis van pnze kerken te brengen.

Doch uitsluitend met het .oog op de tegenwoordige omstandigheden.

Om de vrijheden, die sommigen zich in beginselkwesties tegenover de belijdenis ^veleens zonden kunnen veroorloven, tegen te gaan.

En niet om de beschuldigingen van Prof. Visscher, die totaal ongegrond ^ijn.

Een volgend maal ons slotartikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

De aanval van Dr Visscher.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1921

De Reformatie | 8 Pagina's