GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze omgang met elkander.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze omgang met elkander.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Men vindt misschien het onderwerp dat hierboven staat toch eigenhjk niet geschikt aJs thema voor een reeks hoofdartikelen in ons blad. Ik zou den lezers die er zoo over denken willen aanra, den, toch oens een bescheiden poging te wagen (*n paar gedachten te wijden aan dit onderwerp', .fuist het feit dat wij zoo weinig over den omgang met elkander denken, is misschien oorzaak dat ©r aan het christelijk karakter van den onderlingen omgang zoO' heel veel ontbreekt.

Onze omgang met elkander — het is een onderwerp dat eiken dag zijn beteekenis heeft en dat schier elfc nur van ons leven wanneer vrij verkeeren in de gemeenschap met menschen, onze zedelijke houding mede bepaalt.

De vraag moet gedaan worden of deze omgang, waar zij toch feitelijk betrekking heeft op uiterlijkheden, van zoo grootc waarde is, dat we zeggen dat onze zedelijke houding door onzen omgang niedo wordt bepaald. Deze vraag moet in de eerste plaats worden beantwoord.

Daarna moet dan een analyse van de realiteit van den „omgang" worden gegeven; vervolgens achten wij het onze taak iets te zeggen over hetgeen wij als eisch van christelijk© levenshouding ten opzichte van den „omgang" zien. Zoo kunnen wij er tenslotte toe komen om ook te wijzen op punten in den omgang met elkander, die dringend verbetering behoeven.

Is onze omgang iets waaraan wij werkeKjk waarde moeten toekennen? Gaat'het bij dien omgang niet om uiterlijkheden? Is het nu eigenlijk niet zoo, dat het er toch heel weinig op aankomt of wij een beetje meer of een beetje minder de zoogenaamde goede vormen in acht nemen? Doet het er zooveel toe of wij spraakzaam zijn of zwijgzaam? Moeten wij altijd precies zeggen wat wij over de dingen denken? Is het niet een zot die zijn geheeten geest uitlaat? fs het niet waar dat in deze wereld ieder op zichzelf bedacht moet zijn? Is het ook niet juist, dat het zoo moeilijk is om iemand de dingen in zijn gezicht te zeggen? En; isi het niet ©venzeer waar, dat een mensch nu ©enmaaJl niet alles kan zeggen? Doet men maar niet h©t beste den omgang onder christenen maar „op zijn beloop" te laten? Steekt men zich niet in een wespeionest door over deze dingen te gaan praten?

Wij willen met ©enige ander© vragen antwoorden.

Is het niet waar dat wij alles wat wij doen, doen zullen ter eere Gods? Is het niet waar dat v/ij in al onz© levensopenbaringen christenen zullen zijn? Is het niet waar dat de genade heel het leven heiligen moet? Is het niet waar dat ook stecht© kleine dingen groot© beteekenis kunnen hebben? Is h©t niet waar dat ©en doode vlieg de zall des apothekers stinkend© maakt? En is ind©rdaad de vorm der dingen van zoo woinig beteekenis? Zijn wij aUen zoover dat d© vorm niet meer uitdrukking is van iets wezenlijks?

Het stellen van deze vragen b©t©eikent tegelijhet beantwoorden ervan. Er is in onzen omgang zooveel dat de allergrootste beteekenis heeft.

Bovendien moeten wij wel onderscheiden en er den nadruk op leggen, dat onz© omgang niet gedekt wordt door datgen© wat wij gewoonlijk noemen „omgangsvormen". De omgangsvormen zijn wel' ©en wezenlijk deel van den omgang; zij vertegenwoordigen de uitdrukking naar buiten van hetgeen innerlijk aanwezig is of althans aanwezig heet te zijn. Maar daarom gaat toch waarlijk onz© omgang niet in omgangsvormen op.

Iemand kan in den fceurigsten vorm met ©en medemensch omgaan en hem toch op allerhoffelijkste wijze bedriegen. Men kan de etiquette zonder eenige vergissing, zonder eenige inbreuk op hetgeen als regel geldt nakomen en toch intusschen een verrader zijn, di© w©lbewust het gemunt he©ft op den ondergang van den mensch dien hij uiterlijk allerhartelijkst bejegent.

Dit beteekent niet, dat de omgangsvormen op zichzelf geen beteekenis hebben, maar het maakt w©l duidelijk dat de omgang in omgangsvormen allerminst opgaat. Wij zijn als sociale wezens tegenover elkaar voortdurend bezig in eikaars teven in te treden en telkens weer zijn wij geroepen met anderen mee t© arbeiden of tegen onze medemenschen op t© tr©d©n.

Daaruit volgt dat vrij in onzon omgang met elkander voortdurend ook in elkanders leven komein, op elkanders denken invloed oefenen, elkanders gevoelen richting geven, ©Ikanders vrillen prikkelen. De wijze nu waarop wij dit doen, kan op verschillende manieren worden bezien.

Het zou mogelijk zijn te zeggen dat de omgang zuiver zakelijk moet worden bepaald.

Men zou ook kunnen zeggen dat het hoofdmoment in den omgang ge-zocht moet worden in het spreken van hart tot hart, in het uitspreken van gevoelens van vriendschap en genegenheid, in het elkander verder dragen door wederzij dsche liefde.

Men zou ook krninen wijzen op d© groot© variatie di© daar is onder d© menschen waardoor wij als vanzelf ©r toe gebracht worden ons optreden in den omgang te wijzigen naar mate wij met telkens ander© menschen in aanraking komen. Men zou ook naar voren kunnen brengen de beteekenis di© het heeft om den weg van den minsten weerstand t© zoeken. Waarom toch zouden wij moeihjkheden op onzen eigen weg brengen, wanneer het geen zin heeft; waarom zouden wij pogen anderen te schokken, wanneer het niet noodig is?

Zeker, al die dingen hebben in den omgang hun waard©. Al zijn ze ©lementen di© m©e onz© gedragingen bepalen, di© onz© g©dragingen ook mee bepalen mogen. Waarmee echter niet gezegd is dat met d© g©no©md© punten de ©lementen die den omgang bepalen gehéél, ©n all© zijn geteekend.

Maar wij zijn aan ©©n analyse van onzon omgang nog niet toe.

V/el helpt het gezegd© ons op weg om de vraag te beantwoorden of onze zedelijk© houding, ons gedrag in zedelijken zin, door onzen omgang mede wordt bepaald.

Zooals steeds het vraagstuk van h©t zedelijk karakter van een daad of handeling bepaald wordt door de doelstelling en door d© wijze waarop de middelen worden g©l3ruikt om h©t doel t© bereiken, zoo moet ook de vraag naar d© zedelijk© waarden in onzen omgang naar ©©nz©lfd© method© worden beantwoord.

De eerst© vraag toch die wij moeten stellen is deze: hebb©n d© m©nsch©n in hun omgang met elkander, hebben wij eiUen tezamen, een ieder voor zich in en met onzen omgang mét elkaar ©en doel? Is er wel omgang mogelijk zonder doelstelling ?

Wij meenen deze vraag ontkennend t© moeten beantwoorden. 'Zeker, d© doolstellingen kunn©n velerlei zijn. Wanneer ik ©en g©noegelijk©n avond bij ©en vriend doorbreng, hem dus opzettelijk opzoek om eenige uren bij hem t© verwijlen, is mijn doelstelling een andere dan wanneer ik ©en praatje aanknoop met een tramconductour op het achterbalcon van een bijwag©n. En in deze beide gevallen is deze doelstelling weer anders

dan wanneer iemand met zijn vrouw ©en min of meer officieel'e visite brengt bij iemand met v> ? icn hij in zakenrelatie staat. Maar toch is ©r in allo gevallen waarin ik met iemand omga een doelstelling, tot zelfs in het praatje met den tramconducteur toö; het kan mijn bedoeling zijn afleidnig te zoeken door dat praatje, het kan mijn bedoeling zijn ©en zekere ergernis, die ik heb, door dat praatje af te reageeren. Maar daar is in ieder geval telkens weer wanneer ik omgang zoek met andere menschen ©en zekere mate van opzet, waarbij zeer dikwijls niet de omgang zelf het doel is maar datgene wat ichter den omgang ligt. Naarmate het element vriendschap, behoefte aan beleving van liefde, behoefte om eigen nood te kunnen bespreken en Le kunnen uitleven meer naar voren treedt, naar die mate krijgt ook de omgang zelve meer het karakter van een rechtstreeksche doelstelling. Ik kan zeggen dat ik met een vriend omga omdat mij den omgang met hem zonder meer een vreugde is. Daar toch dekken doelstelling (beleving van vriendschap en genegenheid) en omgang elkander vrijwel geheel. Maar iemand kan niet zeggen dat 'hij den omgang met een „zakenrelatie" die hij overigens „een vervelende kerel" vindt, zoekt om den omgang zelf; hij zoekt dien omgang vanwege het belang van zijn Zaak, dat hij door dien omgang denkt te kunnen bevorderen.

Naarmate dus ons hart meer in den omgang betrokken is, dekt ook de doelstelling van den omgang beter dien omgang zelf; en naarmate ons hart minder in den eigenlijken omgang is betrokken, staat ook onze doelstelling verder van den omgang als zoodanig af.

Maar aangezien elke omgang een zekere doelstelling bij onszelf veronderstelt, is ook onze omgang onderworpen aan het zedelijk criterium. Onze omgang kan dus nooit iets neutraals zijn. Met onzen omgang doelen wij op iets; wij willen er iets mee bereiken; wij zoeken er iets in te beleven. Zelfs wanneer wij met menschen omgaan enkel en alleen omdat wij door een zekere conventie daartoe verplicht zijn, bedoelen wij met onzen omgang iets, al is het dan ook niet anders dan dit, dat we mee willen werken de conventie niet te breken, of wel dat wij onszelf willen vrijwaren voor de moeilijkheden die het breken met de conventie kan meebrengen.

Uit een en ander volgt dus dat de vraag naar het karakter van onzen omgang een vraag is, die wei degelijk priacipiëele beteekenis heeft.

Niet minder belangrijk is de vraag, die samenhangt met de verhouding tusschen de doelstelling in den omgang en de omgangsmiddelen waardoor wij ons doel trachten te bereiken.

Niet alleen toch is het bij den omgang zoo, dat wij dikwijls een geheel andere doelstelling hebben dan uil het enkele feit van den omgang schijnt te volgen, maar ook zóó dat wij door de omgangsmiddelen meermalen pogen ons doel te bereiken terwijl deze middelen zelve een gansch anderen indruk maken dan hun ware karakter in verband met onze doelstelling is.

Hoeveel schijnbare hulpvaardigheid is niet geboren uit een poging het eigenbelang te dienen; hoeveel vormelijke vriendelijkheid is niet in wezen een listige houding om voor den ander onze heimelijke bedoelingen te verbergen?

Daarmede is al dadelijk een quaestie gesteld, die zich veel verder uitstrekt dan het eigenlijke begrip omgangsvormen. De quaestie namelijk van onze eerlijkheid ten opzichte van de omgangsmiddelen in hun verhouding eenerzijds tegenover onze doelstelling en anderzijds tegenover den indruk dien wij naar buiten willen maken. Maar ook hiermede is het vraagstuk van onzen omgang een zedelijk vraagstuk geworden. Ook op dit punt is de quaestie van het omgaan met elkander er eene die in rechtstreeks verband staat met de zedelijke tendenzen in heel onze levenshouding.

En er is een derde grond waarop, onze omgang • een zaak is van ethische vraagstelhng.

Als christen toch hebben wij de roeping elkander te dienen. Elkander te dienen ook daardoor, dat we, door het contact dal wij hebben, elkanders persoonlijkheid opbouwen, elkanders zwakheden niet slechts dragen maar ook ontzien. Daarnaast elkanders fouten, niet zooals zoo dikwijls gebeurt uit te buiten in eigen belang, maar te verbeteren; wij moeten elkander opbouwen in de liefde. En daarom komt de vraag naar voren: wat doen wij door den omgang mèt elkander vóór elkander? Dat ook deze vraag er een is van groote beteekenis voor onze zedelijke levenshouding zal wel niemand ontkennen.

Maar dat hiermede tegelijkertijd is aangegeven hoe moeilijk een waarlijk christelijke omgang is, moet ook al dadelijk duidelijk zijn. Immers, onze omgang moet daarop gericht zijn dat wij elkander niet noodeloos pijn doen en toch elkander opbouwen; dat wij elkander ontzien en toch elkander durven raken in het diepste van het bestaan; dat wij elkanders zwakheden kennen en toch die zwakheden niet uitbuiten in het belang van het eigen ik; dat we eerlijk blijven voor God en menschen en dat we toch ook zoeken datgene wat liefelijk is, datgene wat wèl luidt; dat wij elkanders zonden bedekken en dat wij toch elkanders zonden noemen.

Hier grijpt uit den aard der zaak de doelstelling van onzen omgang en de wijze vi'aarop wij de middelen van den omgang gebruiken direct in in de persoonlijke verhouding tegenover den medemensch.

Maar desondanks, of liever gezegd juist daarom staan wij tiier voor een vraag van echt ethisch karakter.

En tenslotte: in onzen omgang met onze medemenschen ontdekken wij zoo menigmaal de fouten om den cenen mensch ten koste van den anderen mensch te dienen, althans te dienen in schijn.

Die eene mensch dat is zeer dikwijls het eigen ik.

Maar daarop doelen wij nu niet. Dat valt voornamelijk onder 'teerste en tweede punt dat wij noemden.

Hoe dikwijls zijn we niet in staat om door een enkel woord, soms door een entel gebaar, ja door een simpele gelaatsuitdrukking iemand een wenk te geven, een indruk te vestigen, een vermoeden op te wekken waardoor de eene mensch met wien wij omgaan wordt getroffen en de andere mensch een belangrijke „hint" krijgt.

Ook deze quaestie valt onder de moeilijke problemen betreffende den omgang van menschen, van christenen met elkander. En onmiddellijk daai'bij sluit zich aan de vraag van de „groepsvorming", juister misschien van de vorming van „kongsies", van „kliekjes", waardoor een gemeenschappelijke doelstelling ontslaat die slechts gerealiseerd kan worden ten koste van de waarheid in den omgang met geheele groepen van andere personen.

Wij meenen niet te veel gezegd te hebben, toen wij oordeelden, dat bij de quaesties betreffende onzen omgang de vraagstukken van ons zedelijk leven rechtstreeks betrokken zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze omgang met elkander.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's