GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr Kuyper, zijn tijd en zijn stijl.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr Kuyper, zijn tijd en zijn stijl.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is een opmerkelijk verschijnsel dat men de jongeren moeilijk tot bestudeeïing van Kuypers werken kan overhalen.

Zij stuiten op Kuypers stijl.

De overladen rijkdom van zijn taal, het weelderig beeldgebruik, zijn archaïsmen, zijn climaxen, zijn tegenstellingen, zijn axioma's, het geeft hen iets onzekers, het brengt hen onder een suggestie, waaronder zij niet komen willen.

Men kan zich afvragen waar dit verschijnsel aan te wijten is.

Zij zijn toch kinderen van dat zelfde volk, dat eens bij de Kuyperscbe taal geleefd heeft, voor wie 'die taal eens het dagelijksch brood geweest is, het onontbeerlijk zielevoedsel, dat hen sterkte naar hoofd en hart.

Zij zijn toch kinderen van het geslacht, dat zijn troost vond üi het lyrisch proza van zijn liefelijke meditaties, dat gefundeerd werd met het uitgiehouwen lapidair proza van zijn leaders in Heraut en Standaard, dat gesterkt werd met het brillant proza van zijn asterisken, dat onderwezen werd door zijn didactisch pro'za in deputaten- en schooldagredevoeringen.

Maar laat ons eerlijk zijn.

Hoe slaan wij, die in de volle kracht vato het leven zijn, tegenover Kuypers stijl?

Is dat nog precies zoo als twintig jaar geleden toen we er voor 'teerst kennis mee maakten?

Hoe hebben we toen met dien stijl gedweept!

We leerden fragmenten en brokstukken uit het Ihoofd en citeerden op de jongelingsvereeniging bladzijden proza van Kuyper. Denken we eens aan het aangrijpend beeld van de „Aeolusharp, die, zuiver in haar snaren gespannen, in het venster van Gods heilig Sion gereed dient te liggen". Hoe 'dweepten we niet met de mieesleepende climax, die Kuyper gebruikt aan het slot van het boekske: , , De eerepositie der vrouw'', waar hij de tegenstelling poneert: „Plaats in uw gedachten naast elkander de geëmancipeerde Hetaire van Parijs, de Suffragette van Engeland en de nog steeds zoo' éénige Huisvrouw uit het HoUandsche burgerlijke leven, en we klagen niet meer en we pleiten niet meer, maar we laten aan u zelf de keuze". En we denken aan Ons Program, waar Kuyper spreekt over: „Het geloof der Natie" en uiteenzet, dat, waar „liberalisten" en antirevolutionairen soms het zelfde doen, het daarom dan toch nog niet het zelfde is, daarbij zich bedienend van dit imponeerend beeld: „Twee ramtorens kunnen in een zeeslag op elkander inbonzen, elkander beuken, elkander rammelen en in den grond trachten te boren, die desniettemin precies 'eender gebouwd zijn, waarbij zelfs niets belet, dat ze van de zelfde werf komen, door den zelfden bouw^ meester naar een zelfde model zijn geteekend, waarbij het zich zelfs laat denken, dat de machinerieën, die aan beide monsters stuwkracht in de lendenen inblazen moeten, van een zelfde ijzerfabriek berkomstig zijn, dat de stukken zelfs in een zelfden ijzervorm gegoten zijn, met metaal uit eenzelfden gloeioven gevloeid."

Niet waar, in zulk een stijl proeft ge Kuyper. En we hebben er mede gedweept.

Doen we dat nog?

Lezen we nu nóg Kuypers boeken alleen al om zijn stijl? Of hebben zijn werken thans niet veel meer dan „nachschlag"waarde voor ons?

Wanneer we onze blikken over de Kuyperplank in onze boekenkast laten gaan, verklaren we eerlijk, dat ook wij er aan ontgroeid zijn.

Kuypers stijl maakt op ons den indruk, die een koopacte van zestig jaar terug op ons maakt. 'We vinden het vreemd zoo'n zakelijk stuk, al die fraaie pennekruUen en sierletters aan te iTeffen. We zijn de nuchtere zakelijkheid van de sdhrijfmadiine te zeer gewend geraakt!

We moeten nu echter niet zoo- dwaas zijn aan den verouderden stijl haar groote waarde te ontzeggen. Even goed zouden we kunnen gaan twijfelen aan de rechtsgeldighdd van een in fraaie halen geschreven notaris-acte.

Integendeel. In Kuypers stijl openbaart zich het genie.

Het genie rijkt ver boven zijnj tij'd uit. En wlij schrikken bij de gedachte, 'dat we 1937 eens bdeven moesten, zonder dat we in een voorgaande eeuw het werk van een Kuyper gehad hadden.

Het genie werkt voor de toekomst. En Kujper heelt voor een toekomst gewerkt, die zelfs O'ver onzen tijd heenreikt.

'Maar kenmerk van het genie is ook, dat hij staat met beide voeten op den zelfden bodem waarop zijn tijdgenooten staan.

Dat heeft Kuyper gedaan.

Iemand heeft eens gezegd: , , Degen'e, die in de liToniek der volken als gfóót staat opgeteekend en machtig werkte, heeft zijn eeuw goed begrepen» doch de ideeën nooit zelf verwerkt."

Ik geloof, dat we uit deze waarhdd het gdieim van Kuypers invloed op zijn tijd te verklaren hebben.

Het volk vereert zijn groote mannen wanneer het zich zelf in hen herkent.

Welnu, uit dit grondelement is Kuypers süjl opgebouwd. Kuypers kracht ligt in zijn vermogen te verwoorden wat er in de ziel der , , kleine luyden" leefde.

Hoe vaak zal het niet gezegd zijn in de huisikamer, nadat vader het Heraut- of Standaard^ artikel uitgelezen, vaak aan de zijnen voorgelezen, had: , , Kijk, zoO' is het nu, ik wist het eigenlijk wel, maar ik kon het nooit zoo onder woorden brengen" Kuyper verstond de kunst de dingen zóó te zeggen, dat het voor de zijnen de sterke sug|gesüe had, alsof zij het zelf zeiden.

Aan dit grondbegrip is Kuypers stijl dienstbaar geweest. Kuypers stijl is steeds direct correlatie! met den zin van zijn betoog. Vaak gaat hij uit van het axioma. Hoe dikwijls ti'eft men niet de woorden: , , vandaar dan ook" of: „derhalve", of: „overmits" bij hem aan? Deze woorden zijn essentiëele stijlfiguren bij Kuyper. Hij poneert een stelling, neemt aan, dat die als axioma onder zijn volgelingen leeft, en bouwt daar verder in schier wiskundig klare constructies en in suggestieve beddenrijkdom zijn betoog uit op.

Vaak wordt het suggestieve element nog verhoogd, als hij er een vraag- en antwoordenspel van maakt, waardoor het de levendigheid van een warm debat erlangt, of hij schept fascineerende tegenstellingen, om tenslotte de vraag te stellen; die allang geen vraag voor zijn alles aanvaardende lezers meer is.

'W anneer wij nog even op de drie hier boven geciteerde bedden van Kuyper terug komen zien we dit duidelijk geillustreerd.

Alis hij het beeld van de Aeolusharp gebruikt, krijgen zijn lezers de sterke suggestie van het allerfijnst besnaard instrument, en de gi-oote Spder, die dat instrument bezielt, is de Heilige Geest zelve. Welnu, dit beeld wordt verbonden aan het Calvinisme, dat dus de allerhoogste uitdrukking is van het geloof in God en als Gods Geest hierin werken gaat, moet wel de schoonste harmonie, die deze wereld geven kan, aanschouwid en gehoord worden.

Het beeld is geweldig suggestief en bovendien door zijn teerheid en zachthdd hoogst mystiek, . Juist wat Kuyper 'hier nood'ig heeft.

Als Kuyper de scherpe tegenstelling poneei-t tusschen een Parijsche Hetaire, een Londensohe Suffragette eenerzijds en de eenvoudige Hollandsdite huisvrouw anderzijds, valt er inderdaad wdnig meer te discussieeren. En voor wie deze tegenstelling aanvaardt, valt niets meer. te bepleiten en te klagen.

Ook hier is het weer de sterke suggestie die liet doet. En alis Kuyper spreekt ovei- „liberalisteca"j die wei hetzelfde kunnen zeggen maar daarom nog niet het zelfde meenen als de anürevolutionairen, dan is het ook hier weer het imponeerende beeldgebruik dat beshst. Nu geen teerheid en mystieke beddspraak, maar het zijn ramschepen, die op elkander inbeuken, „monsters" met madhinerieën die de , , stuwkracht" in de „lendenen inblaaen" moeten. Hier moet de suggestie gegeven worden van onverzoenUjken strijd, de antithese met liruit- 'damp en kanongebulder, waarin de onoverbrugbare kloof, die er tusschen liberalen en antirevolutionairen gaapt, scherp in het oog springt.

Men gevoelt, dat dit beeldgebruik den men- Bchen, die in innige mystiek als het ware de Aeolusharp in eigen ziel hoorden ruisdhen, dli'e van de Parijsche vrouwen niet veel anders gehoord hadden, dan dat het lichtekooien waren en die in iedere Londensche vrouw een met keisteenen gewapende suffragette zagen, en in eigen gezinsleven het patriarchaal verband bewaarden, die tenslotte nog gebukt gingen onder de tyrannie van een Kappeyne de Copello en in het liberalisme den feilen vijand wisten van al wat het anürevolutionaiir beginsel beleed, onder de machtige bekoring van

Kuypers taal brengen moest. In zijn stijl koimt het uit, " dat Kuypers kracht ligt in „tolk van het volk" te zijn. Dat volk gelooft op gezag, op ziijn gezag, onidat het onder de dwingende suggestie staat, dat Kuyper niets anders zegt dan het zelf al lang weet, omdat het, door den wegsleependen en overstelpenden stijlrijkdom, waai-in de klare beelden krachtig in overweldigende plialanxen op de lezers indringen, geen tegenweer meer heeft. Wlat heeft Kuyper de veroverende macht van de beeldspraak op zijn menschen gekend en meesterlijk gehanteerd!

Typeerend is het volgende: Als hij een driestar voor „De Standaard" schrijft en de copyjongen achtör zijn stoel staat te wachten om deze naar de drukkerij te brengen, keert Kuyper zich plotseling oriienvraagthemnaar den naam van een machineonderdeel, dat hij voor den jongen met patlood en papier uitteekent. En als de jongen het niet zeker weet, moet hij naar den smid in de FoeUeslraat om dezen te vragen en eerst als Kuyper weet, dat de naam „blokkussen" goed is, sclirijft hij verder. Hij. heeft het technisch woord noodig voor een beèM in zijn betoog.

Betreft dit nu alles slechts een vorm zonder meer?

Volstrekt niet.

De stijl is de mensch.

De groote beteekenis van Kuyper Ugt in de geniale greep op de kleine luyden, in het organiseeren van de potentiëele kracliten, die latent in deze volksgemeenschap aanwezig waren en die liij tot actieve ontlading te brengen wist.

Daaruit alleen moet zijn stijl verklaard w'orden. Zij is maar niet bijkomstig, geen ornament, maar wordt beheerscht door den inhoud, is er het noodwendig product van.

Vandaar ook de rijke nuanceerüig in zijn stijil. Kuyper bescliikt feiteJijk over velerlei stijl.

Wanneer hij tot dat volk spreekt van de aloude Calvinistische belijdenis, die door het bloed der vaderen bezegeld werd, is zijn stijl archaïstisch, spreekt hij van Go de, hulp e, troost e, geloove, harte; als hij dat volk onderwijst grijpt hij een grondstelling, die als oer-waarlieid in de ziel van dat volk verankerd ligt en aanvaardt deze als axioma, waarop hij, in van beelden zwaar geladen zinnen, zijn gedachtenschema's verder ontwikkelt en conslrueert tot een afgeronde besahouwing, welke aan hoofd en hart voldoet; als hij voor dat volk strijdt in zijn polemieken en aanvallen, doet hij dat in sterk a^ressieven vorm en met de allures van den koninklijken overwinnaar, die reeds te voren weet op alle flanken te zullen triumfeeren; als hij dat volk mediteerend nadert, gebruikt hij de innige taal van het warmvoelend en geloovend hart, in den zoeten stijl van de binnenkamer.

Hij is taallmeder bij uitnemendheid; hij schept nieuwe taaifiguren, die gevleugelde woorden worden, zelfs buiten de grenzen van eigen volksgemeenschap, woorden, die nationaal beziit werden. Wij denken aan: „Eer is teer"; „het boetekleed ontsiert den man niet"; „wierook bedwelmt", „de kunst het klavier van de volksconsciëntie te bespelen". En dan denken we aan de virtuositeit, waarmede hij versleten taalcliché's nieuw relief in te slijpen vAsV.

Zijn stijl is essentieel met zijn levenswerk, ze is er volstrekt één mede. Zij is de eenige vorm, waai"door hij bereiken kon wat hij bereikt heeft.

Maar daarom is zijn stijl ook verbonden aan zijn tijd. Geen grootheid gedijt, die niet haar wortelen heeft in het hart van den tijd. Maar ook geen stijl spreekt tot het volk, die niet de Stijl is van den tijd.

Kuyper heeft dit begrepen en hij had de macht van deze wetenschap gebruik te maken. Maar daaruit is ook te verklaren, dat Kuypers stijl niet meer spreekt tot onzen tijd. Er ligt tussohen de jaren van vóór en na den wereldoorlog een kloof. De levensstijl van de menscihheid is radicaal veranderd. En zoo het van eenigen tijd geddt, dan zeker van den onze: „Ce siècle autre en ses.moeurs, demande un autre style", of zooals 'emand het vertaald heeft: „deez' eeuw van and're aard, verlangt een and're stijl".

Hieruit moet verklaard worden dat Kuyper niet meer tot het geslacht der na-oorlogsimenschen preekt. ,

Zij staan criüsch tegenover zijn lectuur. Zij willen zich niet critiekloos onder de suggestie van ijn stijl laten brengen. Zij kennen — helaas — ; oo weinig meer de innige mystiek, die er van len levensbescliouwing uitgaat, daarom spreekt het mystieke beeld van de Aeolusharp hen niet meer toe. Zij liebben over de grenzen gekeken en in Parijs nog andere vrouwen dan Hetairen gezien en in Londen waren het lang niet allemaal kiesechtvrouwien, evengoed als het in het Nederland van vandaag volstrekt niet allemaal meer deugdelijke huismoeders zijn, die Spreuken 31 betrachten willen. En de felle antithese tusschen „liberalisten" n antirevolutionairen is hun, sedert vrijzinnigifemocraten en liberalen broederlijk in een door ien antirevolutionairen leider gevormd Kabinet laats namen, een abstract begrip geworden, waar- Ij het beeld van elkander in den ^ond borende •amtorens ietwat vreemd aandOiet.

Wij zullen met deze feiten rekening, mo'eten houden ook in onze „kerktaal".

Of wij dezen gang van zaken betreuren moeten?

Ik geloof het niet.

Dat zou wel zoo zijn, wamieer wij Gereformeerden in dezen tijd' van nieuwen stijl, geen eigen stijl gevonden hadden. Maar dat is door Gods genade niet ZOO'.

Gods werk is door Zijn genade gelukkig niet aan den stijl van één gebonden.

Als de tijd van de sierlijke pemiekrullen moet plaats maken voor de nuchtere zakelijlcheid van de schrijfmachine, kan Gods werk ook in de taal der nuchtere zakelijkheid verheerlijkt en verklaard worden.

En dat kan niet alleen, maar dat móét dan ook.

Anders raakt de Kerk van den „hehweg in het slop'".

Er zijn nog menschen — en we kunnen hun geestelijke constructie verstaan — die meenen, dat Kuyper trouw blijven, zeggen wil: bij Kuyper blijven staan. Dit is onjuist, integendeel, dit beteekent: Kuyper ontrouw worden. Kuyper sprak in de taal van zijn tijd; dat voorbeeld volgen wil zeggen: spreken en schrijven in de taal van dézen

m. Dit houdt niet alleen verband met den vorm, maar zeer zeker ook met de inhouden van wat de

Kerk in dezen tijd te geven heeft. Kuyper was tot een ander werk geroepen dani de geestelijke leiders van ons Kerkelijk' leven in

onzen tijd. Kuyper verrichtte fundamenteelen, grondleggenden arbeid. Hij organiseerde verspreide en latente krachten in ons volksleven. Hij zocht den band weer met de, „onder het stof begraven" belijdenis, deed het volk zijn roeping weer verstaan. Hij haalde dat volk uit de nachtsdhuit. Met zien 71 hoezeer het benedlen zijn geestelijken stand ge^leefd had, liet het zijn ambten zien, zijn püdht te leven als profeten, koningen en priesters Gode tot eere, gaf het zijn zelfrespect, zijn zelfvertrouwen weer terug, ontlastte het van zijn minderwaardigheidsgevoel, gaf het zijn plaats weer in het nationale volksleven, en bij al dezen reuzenarbeid paste zijn stijl wonderwel.

Maar daarbij kunnen wij niet blijven staan.

„Onze tijd en onze roeping" vraagt een anderen stijl, wijl hij een anderen inhoud vraagt.

Het ware wel te wenschen, dat verschillende van onze leiders en predikanten dit beter begrepen.

Er bestaat onder ons zoo iets als een studie over: , , Kerktaal en leven", waarom ligt die niet op de schrijftafel van al onze domino's?

We klagen zoo- vaak over het jonge geslacht, dat de taal van een vorige eeuw niet meer verstaat. Wiaarom luisteren we niet beter naar 'Romieinen 12:11, waar volgens de Luthersche vertaling staat: , , Schicket euch in die Zeit"-, („richt u naar den tijd", een woord dat ons, kerkmenschen, wel iets te zeggen heeft.

En als die taal van dezen tijd soms wat al te zakelijk, soms wat al te moeilijk, soms wat al te gedrongen en te gecompioeerd en te ged'aöhtenrijk schijnt, laat ons ons verheugen dat de Kerk ook voor dezen tijd een stijl gevonden heeft, waar het essentiêele werk van Kuyper reformatorisch voortgang kan vinden, dat er gebouwd kan worden op de fundamenten door hem gelegd, dat er detailleering en opbouw is naar het bestek, door zijn hand geteekend.

Want, wee de kerk, die in den wereldstijl zonder stijl komt te staan of een stijl handhaaftj die geen mogelijkheid voor op- en uitbouw Meden kan.

Zij gaat de nachtsehuit weer in!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1937

De Reformatie | 48 Pagina's

Dr Kuyper, zijn tijd en zijn stijl.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1937

De Reformatie | 48 Pagina's