GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Synode-Indrukken.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Synode-Indrukken.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXX.

Bezwaar en Antwoord.

Nog hebben wij' niet meegedeeld, hoe - het nu eigenlijk „zit" met het misverstand, dat er tusschen de Synode en Ds Brussaard bleek te bestaan.

De Synode had hem verzocht de bezwaren, welke hem na de beantwoording van Prof. Ridderbos nog restten aan haar schriftelijk en summierlijk kenbaar te maken.

Ds Brussaard gaf echter ©sn schriftelijke weergave van al de bezwaren, welke hij' oorspronkelijk had en ter Synode had voorgedragen.

Laten wij mogen volstaan met te antwoorden, dat gebleken is, dat op den weg tusschen de Synode en Ds BiTissaard vice versa dat misverstand zich wist binnen te dringen.

Zulke dingen zitten gewoonlijik nog al ingewikkeld in elkaar. ' ,

Het loont heusch den tijd niet dat alles haarfijn uit te leggen.

Het heeft voor de kwestie zelf geen belang.

Hoofdzaak is, dat kwam .vast te sta, an, hoe én

de Synode èn Ds Brussaard in deze vrij: uitgaan. „Afschuwelijk" was dit inisverstand gelukkig niet.

Wiji meenen ons ook de moeite te mogen besparen van de gevoerde korrespondentie tusschen Ds Brussaard en Prof. Ridderbos een overzicht te geven. j\len leze deze korrespondentie, uitgegeven onder den'' titel , , Bezwaar en Antwoord" zelf.

Wij roeren slechts ©en paar punten aan, waaraan men bij het lezen bijzondere aandacht heeft te wijden.

Ds Brussaard achtte het niet duidelijk, welk karakter de beslissing der Synode inzake Gen. 2 en 3 droeg.

Was het een konfessioneele uitspraak of wat was het? Indien het een belijdenis-uitspraak was, ware het dan niet beter geweest haar niet te nemen ?

Indien er mochten zijn, die dit ook als bezwaar mochten gevoelen, dan worden zij door Prof. Ridderbos ruimschoots voorgelicht.

Ons gevoelen is onzen lezers bekend.

De Synode nam hier zeer zeker een leerbeslissing.

Zij besliste, dat zekere meening in strijd was met de belijdenis onzer kerk. Zij paste alzoo de beslaande belijdenis op een bepaald geval toe. Daarin ligt opgesloten, dat zij' door haar besluit de belijdenis niet uitbreidde. Nog minder een nieuw dogma schiep. Zij konstateerde slechts, dat iets niet was conform Schrift en belijdenis.

Wat daarin voor onduidelijks" ligt, is ons niet helder.

Moge door het antwoord van Prof. Ridderbos ook voor D'S Brussaard thans alle onduidelijkheid zijn gewelien.

Een tweede en grooter bezwaar ontleende Ds Brussaard aan de uitdrukking „zonder eenig voorbehoud", door de Synode gebruikt in de vraag aan Dr Geelkerken of hij' wilde verklaren: „het Schriftverhaal van Gen. 2 eri 3 naar zijn in de uitspraak der Synode aangegeven zin zonder eenig 'voorbehoud te aanvaarden".

„Zonder eenig voorbehoud" slaat natuurlijk op reserves, welke Dr Geelkerken bij: dei behandeling van zijn zaak altijd weer maakte. Die moest Dr G. laten varen.

Maar Ds Brussaard vond die uitdrukking dubbelzinnig. Hij vroeg „schreef zij (n.l. de Synode} daarmee niet te hoog, te absoluut gezag aan haar eigen raenschenwerk toe en sneed zij: , met zooi te spreken, feitelijk niet het indienen vau één of meer gravamina ten eenenmale al? "

Nu had de Synode deze misvatting vroeger aJ weerlegd.

Met de feiten bewees zij', dat zulks haar bedoeling niet kon zijn.

Im'mcrs, toen Ds Brussaard ter Synode kwam, lag het gravamen van D's van Leeuwen reeds ter tafel en was het bekend, dat de Synode dit in behandeling zou nemen. Toch heeft Prof. Ridderbos deze zaak nog even, of liever, heel nauwkeurig uit de doekjes gedaan.

Wij' willen hopen, dat zij er nu ook uitblijft.

Een derde bezwaar betreft het woord „klaar­

blijkelijk".

Ook dat was hem niet klaar. Tot tweemaal toe heeft Prof. Ridderbos hem dien term uitgelegd.

Wij verwijzen hier weer naar de brochure.

Als vierde bezwaar bracht Ds Br. in, dat de Synode geen Schriftbewijzen voor haar gevoelen had aangegeven. Hij vermoedt, dat zij dit opzettelijk' heeft nagelaten. •

Ook hierover staat Prof. Ridderbos hem kostelijk te woord.

Hiermee hebben we wel het voornaamste aangestipt.

Het valt op, dat de bezwaren van Ds Br. meestal in den toon zijn gezet van: De Synode had beter dit kunnen doen of liever zoo moéten handelen. Ja!

Als men uit het betere of het lievere bezwaren giet, dan kunnen er tegen alle Synodale besluiten tal van „bezwaarden" opstaan.

Wij zijn in ons beste Nederland te individualistisch aangelegd, dan dat wij niet bijna overal iets „beters" zien.

Eén vraag kunnen wij' dan ook niet onderdrukken: als de bezwaren niet dieper gaan, zijn ze dan eigenlijk wel de inzet van den strijd waard?

Nergens konstateert Ds Brussaard: hierin of daarin komt gij', o Synode, met Schrift of belijdenis in konflikt.

Zijn bezwaren maken den indruk van meer opportunistisch dan principieel te zijn.

Zij raken voor het grootste deel de keuze van woorden.

Welnu, de Synode heeft haar woordenk'eus gerechtvaardigd.

Zij' heeft op verschillende manier die woorden uitgelegd.

Omtrent haar bedoeling kan niemand meer in het duister verkeeren.

Het was dan ook goed gezien, dat zi| de korrespondentie sloof.

De grondtoon van Ds Brussaards bezwaren mee­ nen wij, zonder hem onrecht te doen, aldus te liünnon vertolken : indien er maar andere en betere wooi'den wartii gebezigd, zou de scheuring waarschijnlijk voorkomen zijn.

' Maar dan peilt hij het verschil tusschen de Synode en de schismatielc.en tocli niet op zijn volle diepte.

Het is ten zeerste onze virensch, dat Ds. Br. thans ten volle ontlast moge zijn en inzien, dat hij < le

Synode verkeerd begrepen heeft.

üm hern dit gemakkelijk te maken heeft de Synode aan zijn verzoek voldaan om nog op drie hoofdpunten een-schriftelijke verklaring of nadere 1: oolichting te geven.

De Synode heeft hem verklaard, l.o. dat zij' n a t u u r 1 ij k staat op het standpunt, dat elke kerkelijke uitspraak appellabel is am de Heilige Schrift, dat de uitdrukking „zonder eenig voorbehoud", daaraan niets te kort doet, dat zij' het gravamenrecht handliaaft, maar dat dit ook zijn natuurlijke grenzen heei"; 2o. dat het ongegrond en onwaar is, dat uit het gebruik van „klaarblijkelijk" den eisch tot onderwerping aan menschelijk inzicht mag worden afgeleid; 3o. dat de Synode de uiteenzetting van het Schriftgezag, door Ds. Brussaard gegeven, met hoeveel daarin zij ook van harte instemt, niet naar elke uitdrukking voor haar rekening neemt of .de gevolgtrekkingen door hem gemaakt bepaaldelijk in verband met het geding; dat thans aanhangig is over de historische autoriteit der Schrift, als juist erkent.

De Synode machtigde .Prof. Ridderbos deze verklaring in zijn dupliek in te lasschen.

Voorts sprak zij' de verwachting uit, dat „dei bezwaren van Ds Brussaard zullen zijn weggenomen en hij thans zonder voorbehoud zich zal •kunnen voegen naar de beslissing door de Synode inzake de bekende bij'zonderheden uit Gen. 2 en - 3 genomen".

Tevens droeg zij aan de«Classis Haarlem op „zich te vergewissen of Ds Brussaard aan deze verwach­

ting wil voldoen, aan haar de verdere behande-, ling-dezer zaak overlatende, voorzoover hiervoor nadere redenen mochten zijn".

Eerstdaags vergadert de Classis Haarlem. Zij brenge ons in deze heuglijke tijding.

Nog niet toit een goed ein, d.

Men zal bemerken, dat wij het bovenstaande voor ons vorig nummer hadden geschreven. , ;

Door een onbegrijpelijke manoeuvre der posterijen kwam onze lïopie veel te laat ter drukkerij.

Wij dienden daartagen een ernstige reldame'in. : Intusschen heeft de Classis Haarlem vergaderd.

Het verslag bracht droef nieuws.

Ds van 'Duin volhardde in zijn onverdedigbai'e houding. ' ,

De noodzakelijkheid was daarmee geboren hem af te zetten.

Ook gaat de zaak-Brussaard niet naar wensch, althans niet naar onzen wensch.

Hij legde een verklaring af, zoO' w'brdt gemeld.

De Classis is verdaagd om over deze verklaring te oordeelen.

Kon hij, zoo vragen wij ons af, na al wat hem namens de Synode en door de Synode pp zijn bezwaren geantwoord is, niet eigener beweging zijn hand zetten onder de verklaring, welke Ds van Duin is voorgelegd?

Deze luidde: -

„Ds van Duin, instemmende met de uitspraalc der Generale Synode van Assen, dat de boom der kennis des goeds .en des kwaads, de slang en haar spreken en de boom des levens naar de klaarblijkelijlce bedoeling van het Schriftverhaal van Genesis II ©n III in eigenlijken of letterlijken zin zijn op te - vatten en dus zintuiglijk waarneembare vverlwlijkheden waren en dat derhalve de meening als, zou men disputabel kunnen stellen of deze zaken en feiten zintuiglijk waarneembare werkelijkheden waren, zonder met het in art. 4 en 5 der Ned. Geloofsbelijdenis beleden gezag der H. Schrift in strijd te komen, moet worden afgewezen,

verklaart het Schriftverhaal van Gen. II en III naar zijn in de uitspraak der Synode aangegeven zin zonder eenig voorbehoud te aanvaarden en ten grondslag te zullen leggen aan hetgeen hij in dezen zal leeren."

Indien hij den naam van Ds van Duin veranderd had in dien van Ds Brussaard, zou dit in de Classis en door heel het land dadelijk een opluchting hebben gegeven.

O. i. hadden ook de woorden „zonder ©enig voorbehoud" voor hem nog kunnen vervallen, omdat die feitelijk op zijn geval niet slaan.

Maar met een verklaring van dien aard was deze zaak bevredigend opgelost.

Nu wordt ze weer gerekt. Jammer!

-^ Het vonnis van Prof. Haltjema.

• V.

Thans volgt het gedeelte uit Prof. Haitjema's' artikel, waarop het nog al aankomt.

Om de maat der objectiviteit vol te meten, willen we hier den hoogleeraar zelf het woord geven.

Van dezen profetischen dienst der Kerk met betrekking tot het geschreven Woord spreekt Junius, • als hij gewaagt van ©en noodzakelijke uitlegging dei . Schrift in de Kerk Gods, „opdat wij in staat z-ouden zijn de geloofsgeheimenissen, die in de Schrift neer-

gelegd zijn, iiauvvkeuriger en dieper Ie verstaan." Deze profetisclie dienst der Keek komt volgens Junius natuurlijk niet aan de Bjoomsche Kerk alleen toe, maar „aan lederen ecliten Herder en Leeraar der Kerk, die door openlijke roeping en opleiding in dat ambt gesteld is." En bij die uitlegging der H. Schrift gaat het dan niet om een verklaring uit eigen opvatting of willekeurige meening, maar lOm een uitlegging „uit de Öciirift zelve, aoodat gemakkelijke en duidelijke Schriftuui'plaatsen worden aangevoerd, om de meer duistere teksten te doorlichten", en op die manier dus sprekend te maken.

Deze Gereformeerde beschouwing O'ver het wezen der H. Scltrift sluit, natuurlijk de belijdenis van het volstrekte Sohi-if t g e z a g in. W'aarom? Om geen andere reden, dan wijl de Heilige Schrift van God is, Gods eigen majesteitelijk Woord, te boek gesteld door Profeten en Apostelen, „die God als Zijn secretarissen heeft willen gebruiken. God, Die onmiddellijk achter het SchriJrtwoord staat, is toch de Koning, „Die de hoogste en volstrekte macht heeft, zoowel over alle menschen door het recht der natuur als over de Kerk door het recht der genade." IVlaar wat die Koning daar zegt, in Zijn geschreven Woord, zijn natuurlijk ook geen „mededeelingen" zonder meer, die wij voor waar kunnen houden, , om dan over te gaan tot de orde van den dag, maar hec zijn bevelen (Junius zegt: rescripta, is: bevelschriften van het Kabinet des Konings), die gehoorzaamheid en vertrouwen eischen: het zijn alle woorden, die ons onmiddellijk aangaan, als onderdanen van den hoogsten Komng krachtens het recht dor natuur of krachtens het i-echt der genade. De woorden van de H. Schrift zijn gezaghebbende woorden Gods, die wij voor „waarachtig" hebben te houden. (Heid. Gat., vr. en anfw. 21). En „waarachtig" is sterker dan „waar". Waarachtig wil zeggen: dat het diepste van onze persoonlijkheid, dat wij zelf, geheel, tot gehoorzaamheid en geloof opgeroepen worden. Uit zulk een omschrijvin'g van den aard van het Schriftgezag mag nu echter niet afgeleid worden, dat dus de autoriteit van de Heilige bchrift een uitsluitend zedelijk karakter di-aagt, omdat hier de autoriteit van een goddelijk Ik tegenover de zedelijke persoonlijldieid des mensclien in geding is. De beperking, die wij met dat woord „zedelijk" willen invoeren, is tegenover de Majesteit Gods niet anders dan een menschelijk-willefceurige, waarin de zonde van het-als-God-willen-zijn zich duidelijk inanifesteert. Ernst maken met de autoriteit van den hoogsten Koning, dat wil ook zeggen: er geen grenzen aan stellen van oos, menschen, uit, door God een terrein van Zijn autoriteit te gaan aanwijzen, hetzij het terl^ein vair het zedelijke, of het terrein van het zedelijk-rehgieuzfi.

Nog gevaarlijker is een verdere conclusie, die uit dit z.g.n. zedelijk of zedelijk-religieus karalcter van dia autoriteit der H. Schrift maar al te licht wordt afgeleid: n.l. dat dus de inhoud der H. Scluift alleen gezaghebbiend mag heeten, voor zoover hij op het zedelijk-rehgieuze betrekking heeft. Wie zóó redeneert, staat onmiddellijk geieod om de over-.befcende stelling in besclierming te nemen: Gods-Woord is niet de H. Schrift zelve, maar Gods Woord is in de H. Schrift. Ik wil deze in onze dagen veel verdedigde Bijbel-beschouwing op het oogenblik niet opzettelijk gaan bestrijden. Maar ik mag niemand in de illusie laten, dat hij het voor de echt-Gereformeerde Schriftbeschouwing opneemt, als hij belijdenis doet van deze stelling. Wie zoo spreekt, verlegt de autoriteit naar het subject, en het resultaat wordt geen ander dan 'dit: dat het menschelijk ik, dat gehoorzamen mioest aan het Woord van den Groeten Gij, den Majesteitelijke, uit Wien, door Wien en tot Wien aJlö dingen zijn, op den troon gaat zitten, van waar af bet commando deroiiderscheidingen gevoerd wordt. Neen, het moest blijven: De H. Schrift is Gods Woord, en de geheele H. Schrift heeft dat onfeilbare goddelijke gezag. De gansdie H. ..Schrift heeft dat wondere verniiogen, om den zondigen mensch „toe te spreken/'. Junius drukt het op deze wijze üit: alles in de H. Schrift is op God betrokken, zelfs datgene wat naar ons oordeel het verste van Hem verwijderd is. Overal in de H. Schrift ligt de sprake Gods van Wet en Evangelie. Niets is daaiwan uit, te zonderen. Zelfs geen droog geslachtsregister. Als Gods Geest door het geschreven Woord heen de consciënlie des menschen aanraakt, dan wordt het „gezag" van de H. Schrift bevend doorleefd, ook het gezag van zulk een bladzijde van den Bijbel, waar men vroeger nooit iets in vond van dat toespreken Gods. Terecht is door Dr Kuyper in zijne En cycl opaedie gezegd: het Schriftgezag „klemt" in den Christus. En waar men den Christus in de SiChrtft het duidelijkst treft, daar doet zich dan ook het teerste de klem van het Schriftgezag gevoelen. Maar de kring der Scliriftwoorden, waarin Christus getroffen werd, breidt zich voor clen geloovige lederen dag uit.

Wie durft als ootmoedig geloovige zeggen: n dat Bijbelbioek, of zelfs, in dat hoofdstuk der Schrift is Christus niet? Onderzoekt de Scliriften: die zijn het, die van Mij getuigen, " zeide Jezus zelf. (Joh. 5:39.) En nu is Christus niet anders dan de openbaring Gods. En daarom is Christus in de Schrift: God, die als God gekend wordt, de sprekende God, Die ons overweldigt met Zijn eischen en beloften, vragend: lleen geloof!

Heel fijn is door Dr Bavinck in zijn Dogmatiek dan ook gevoeld, dat de onderscheiding, die in de nareformatorische eeuw opkwam (ze is van niemand minder o.a. dan van Voetius!), die tusschen auctoritas normativa (normatief gezag) en auctoritaa hisotrica (historisch gezag) bij de waardeering van de H. Schrift niet zonder bedenking is. Terecht acht Bavinck de .opvatting dezer onderscheiding bij de meesten te abstract. Gezag in den zin van historische betrouwbaarheid mag 'geen oogenblik gescheiden worden van de autoriteit, waarmede God zelf ons toespreekt in Zijn Woord. „Ook in leugenachtige woorden van Satan en , de booze daden der goddeloozen heeft God iets tpt ons te^ zeggen. De Schrift is niet alleen nuttig tot •leering, maar ook tot waarschuwing eii vermaning.'" Hier is DaTinck. echt-reformatorisch in zijn belijde­ nis van het Schriftgezag. Hij zegt hier met zooveel woorden, dat in geen enkel stuksfce der H. Schiiirt louter „mededeeling", historisch-betrouwbare mededeeling, mag gezien worden.

De gansche inhoud der H. Schrift dient op God betrokken te blijven; en er is geen woord in den Bijbel, of het kan vroeg of laat voor een menschenkind worden „aanspraaJc" Gods: goddelijke eisch en goddelijke belofte.

Deze Gereformeei-de belijdenis van den aard en den grond van het Schriftgezag Muit natuurlijk in zich — 'ik mag hierover in dit verband niet verder uitweiden, doch het alleen maar even aanstippen — dat het Sclrriftge'zag nooit bewezen kan worden door menschelijke redeneeringen. De Gereformeerden der I60 eeuw beleden zeer nadrukkeiijk de autopistie der H. Schrift; d.w.z., öm Calvijn's woorden te gebruiken: „de ScJirift draagt een gevoel van hare waarheid voor zich uit". De Schrift is in zichzelf geloofwaardig, en bekomt daarnevens dé geloofwaardigheid voor ons door het getuigenis van den H. Geest. En nadat Calvijn oen uitvoerig hoofdstuk aan allerlei menschelijke bewijzen voor de geloofwaardigheid der H. Schrift heeft gewijd, komt hij tenslotte toch weer terug tot de w; aarschuwende opmerking, dat al deze bewijzen tocli op zichzelf niet krachtig genoeg zijn om de Sphrift vast geloofwaardig te maken. De hemelsche Vader moet Zelf, in de openbaring van Zijn goddelijke Majesteit, de eerbiedwaardigheid van de Schrift' buiten allo tegenspraak uitheffen.

Dan komt de levende God te staan achter het geschreven Woord, en spree'kt ons toe, waarbij Woord en Geest op' wonderbaar innige wijze zijn verbonden. „De religie van het Woiord wordt ons diepe zieleei-nst in onderwerping aan Zijn gezag, wanneer de Geest, die ons daarin Gods aanschijn doet opmerken, ons bestraalt. Maar oofc omgekeerd: zonder voor zelfmisleiding bevreesd te beboevcm te zijn, mogen wij den Geest omhelzen, wanneer wij Hem in Zijn beeld, dat is in het Woord, herkennen."

Hierin komt alzoo. ook voor zin argumentatie uit het woord „waarachtig", waaroip we reeds kritiek oefenden.

De korte schets van de Crereformeerde belijdenis van het Schriftgezag is hiermee af.

Hoewel wij' nog niet aan de beoordeeling toe zijn, mag toch wel de vraag, welke bij menigeen zal zijti gerezen, geuit: is'dit alles!

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Synode-Indrukken.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1926

De Reformatie | 8 Pagina's