GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Protestantse reacties op de Pinkstermanifestatie van de Oxford-beweging in Utrecht en haar nasleep (1937-1939)

53 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nadat de 'Oxford-beweging' - beter bekend onder haar latere naam 'Morele Herbewapening' - tussen 1929 en 1936 internationale bijeenkomsten had georganiseerd in Zuid-Afrika, Canada, Engeland, Noorwegen, Zwitserland en Denemarken, was in 1937 Nederland aan de beurt: van 6 tot en met 17 mei in Utrecht. 1 Voordien werd bekend, dat op 19 mei door dr. H. Kaajan, predikant van de Gereformeerde Kerk te Utrecht, en prof.dr. G. Wisse, predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Amsterdam-Oost, 2 een tegenmanifestatie zou worden gehouden. 3 Zij waren niet de enigen, die hun bedenkingen tegen dit réveil hadden. Al sinds 1933 had de Oxford-beweging veel aandacht op kerkelijke vergaderingen en in de kerkelijke pers gekregen. 4

In dit artikel ligt de nadruk vooral op de tegenmanifestatie en haar gevolgen. Daarnaast is er aandacht voor de reacties van de andere kerkgenootschappen te Utrecht kort voor en na de Oxford-bijeenkomsten. In het verlengde hiervan volgt een bespreking van twee bij de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland in 1939 tegen de Oxford-beweging ingediende bezwaarschriften. Deze moest nagaan of voortaan de tucht tegen met Oxford sympathiserende gemeenteleden moest worden toegepast, een maatregel die op de vorige synode (1936) was afgekondigd tegen leden van de Nationaal-Socialistische Beweging en van de Christelijk-Democratische Unie. 5

Wat waren de wezenskenmerken van de Oxford-beweging? 8 Deze godsdienstigethische opwekkingsbeweging stond onder leiding van de Amerikaanse lutherse predikant Frank Buchman. Zij wilde 'een nieuw Pinksteren' brengen en streefde een levend, practisch christendom na, waarin ook voor niet-ambtsdragers een plaats was en met geloofsgehoorzaamheid ernst werd gemaakt. Zij achtte zich niet gebonden aan dogma's zoals de maagdelijke geboorte, de verzoening door het kruis en de lichamelijke opstanding van Christus. Het was vooral een doegodsdienst, waarbij men de op de praktijk gerichte daden van de apostelen wilde voortzetten. De Heilige Geest schiep van alle soorten mensen groepen, die tesamen mettertijd een nieuwe mensheid, het lichaam van Christus op aarde, gingen vormen. Oxford legde hierbij de nadruk op het door God aan de mens toevertrouwde rentmeesterschap van deze aarde en het beoefenen van de vier aan de Bergrede ontleende hoofddeugden (absolute eerlijkheid, absolute onbaatzuchtigheid, absolute liefde en absolute reinheid). 7 Tijdens de 'stille tijd', een door Buchman aan de Quakers ontleende methode, mediteerde men niet over een bijbeltekst of zette het gebed voort, maar wachtte men op het ontvangen van 'leiding', het influisteren door de Heilige Geest van Gods bedoelingen. Verder was er nog het 'delen' op 'house-parties' of conferenties, waarop men niet enkel God, maar allereerst elkaar de zonden beleed en de ander ook in de persoonlijke geloofservaringen het delen. 8

Oxford hoopte dat er door de persoonlijke bekeringen uiteindelijk een nieuwe christelijke samenleving zou ontstaan. Hoewel 'de Groep' voor alle mensen was bedoeld, zocht ze ook in Nederland vanaf het begin bewust contact met politiek, maatschappelijk en wetenschappelijk invloedrijke personen om haar doeleinden te bereiken. 9 In de zomer van 1938 veranderde de beweging van naam en werd ze de 'Morele en Geestelijke Herbewapening'. Koningin Wilhelmina stemde op 10 oktober 1938 met een oproep van hiermee sympathiserende politici en

militairen in en noemde de beweging op 27 januari 1939 'de enige panacée tegen den nood van Nederland en de wereld'. Zij riep op tot steun en belegde hiertoe op 10 februari een bijeenkomst met de Commissarissen van de Koningin en de Minister van Buitenlandse Zaken, mr. J A.N. Patijn. 10 Door haar belangstelling voelden velen zich geroepen ook positief te reageren. In de praktijk zou dit op termijn echter weinig effect sorteren."

Gereformeerde reacties op Oxford sinds 1933

Zeker in het begin stuitte Oxford niet bij alle gereformeerden op verzet. Zo wees prof.dr. F.W. Grosheide in een recensie van het boekAlleen voor Zondaars de Buchman-beweging niet volledig af. Wel vond hij haar zo ondogmatisch dat dit tot onkerkelijkheid kon leiden. Oxford wist echter in tegenstelling tot de kerk de hogere kringen wel te bereiken en durfde over zonde te spreken. God werkte ook buiten de kerk; eenmaal bekeerd konden de aanhangers weer tot de kerk terugkeren. Voor de gereformeerden was dit echter niet de aangewezen weg. Bovendien bleef men voor de uitleg schriftgeleerden nodig hebben. 12

In 1933 hield de Haagse predikant W. van 't Sant op de jaarlijkse conferentie van de Vereniging van Predikanten van de Gereformeerde Kerken in Nederland een kritisch referaat over de Buchman-beweging. 13 Vooraf mocht een sympathisant de bedoelingen van de beweging toelichten. De Indische predikanten waren kennelijk minder afwijzend. Dr. W.G. Harrenstein (1918-1923 Medan) wilde niet aan de zegen van Oxford voorbij zien. Vooral het houden van stille tijd

sprak hem aan. Ofschoon hij persoonlijk geen house-party dacht te bezoeken, 14 adviseerde hij het goede van de beweging te waarderen en verder af te wachten. 15 Ds. J.G. Fernhout (Bandoeng) vertelde dat Oxford in zijn eigen gemeente een verrijkende invloed had. De vruchten van deze vermoedelijk tijdelijke beweging zouden voor de evangelisatie blijven voortbestaan. 18

In mei 1933 hield dr. G. Brillenburg Wurth een lezing voor het Kamper studentencorps 'Fides Quaerit Intellectum'. De verschijnselen van house-parties en stille tijd achtte hij op theologische gronden bedenkelijk, maar op zich vond hij de beweging niet sectarisch. Uit de house-parties bleek wel dat de hedendaagse mens over de strijd tegen de zonde en de kracht van Gods genade wilde spreken. Het blijde geloof, dat een kinderlijke overgave aan de stille tijd bewerkte, vond hij niet onaantrekkelijk. Hij meende dat Buchmans oproep tot bestrijding van de persoonlijke zonde en tot bekering voor het geloofsleven in het algemeen bevorderlijk was, maar wees er op dat Oxford ingang had in kringen die tot dantoevoor het evangelie gesloten waren. De gereformeerden, zo concludeerde hij, konden naar deze boodschap luisteren om er de bevruchtende werking van te ondergaan. 17

Enkele maanden later liet Van 't Sant opnieuw van zich horen. Als positieve elementen van Oxford onderkende hij: de bedoeling om velen tot een persoonlijke gemeenschap met Christus te leiden; een reactie tegen de vormendienst en een sleur-Christendom; het dringen tot daad-Christendom; de leiding door de Geest; de verandering in veler leven door deze beweging en het terugkeren tot (een deel van) de Bijbel. Maar de Bijbel werd nergens in de 'Buchman-literatuur' als onfeilbare regel voor geloof en leven aanvaard, alleen ter ondersteuning van eigen uitspraken en als bron voor eigen denkbeelden. In reactie op een brochure van zijn collega R. van Deemter (1934) wees hij er op dat overeenstemming van uitdrukking nog geen eenheid in belijdenis bewees. 18 Op zich bevatte het

zich openstellen voor 'leiding' wel waarheidselementen, die onder Christenen vaak werden veronachtzaamd, maar men verwarde hierbij de inspiratie met de illuminatie van de Heilige Geest. 19 Van Deemters schriftuurlijke verdediging van de 'stille tijd' verwierp hij; het gevaar van dweperij was levensgroot aanwezig. 20 Prof.dr. G. Ch. Aalders schreef in 1936 als redacteur van Het Ouderlingenblad over verschillende nieuwe geestelijke stromingen en besprak daarbij ook Oxford. 21 Allereerst wees hij op het gevaar van het vormen van groepen of gezelschappen. In tegenstelling tot de tijden van de Afscheiding en de Doleantie was daarvoor nu geen aanleiding meer. Hij waardeerde de bekeringsijver van de beweging, maar was zeer kritisch over haar zondeleer en vage bekerings-begrip. Te veel nadruk lag op de christelijke deugden in de relatie tot de naasten, te weinig op het liefhebben van God. Het zondebesef tegenover God ontbrak. 22

Aan de vooravond van Pinksteren 1937

Eind april 1937 begon de Utrechtse pers haar lezers uitgebreid over Oxford te informeren. Er verschenen interviews met vooraanstaande Nederlandse aanhangers, zoals ir. F.J. Philips, mevr. L. van Beuningen-Fentener van Vlissingen, de al genoemde mr. J.A.N. Patijn, op dat moment Nederlands gezant in Brussel, en prof.dr. A.H. de Hartog van de Universiteit van Amsterdam. 23 In de Vreeburgbioscoop werd de film"Denemarken bouwt bruggen' over de Oxford-meeting van 1936 vertoond. De beweging opende een perscentrum en een kantoor. Ook verschenen twee brochures: een Nederlandse vertaling van Nieuw Leiderschap van G. Lean en M. Martin 24 en de brochure Oxfordgroep Utrecht Nieuw Nederland loopt van stapel, 6-17 mei 1937.

Dit alles riep veel reacties op. Prof.dr. M. van Rhijn, hoogleraar in de geschiedenis van het Christendom aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, omschreef in het Utrechtsch Dagblad de doeleinden van Oxford-meetings als een breuk met wat de gehoorzaamheid aan God in de weg stond. De beweging zag hij als 'een moderne kruistocht'. 25 Toen de N.S.B. begin mei in Utrecht een verkiezingsbijeenkomst hield, merkte G. van Duyl, predikant van de Vrijzinnig Religieuse Gemeenschap te Hilversum, op dat de partij wel sympathie had voor Oxford als réveil van het geestelijk leven, maar dat hij haar voorkeur voor weerloosheid en ontwapening volgens het systeem van 'Kerk en Vrede' 26 verontrustend vond. Het lidmaatschap leek dan ook niet verenigbaar met dat van de N.S.B. en ondermijnde de strijd tegen het Bolsjewisme 27 (een motief dat sinds 1938, toen Oxford haar naam in Morele Herbewapening veranderde, overigens niet langer gold).

Dr. F J. Beerens van de Hervormde Gemeente te Utrecht schreef in zijn wijkblad, dat de kerk van de Groep iets te verwachten had, omdat deze onkerkelijken en kerkverlaters wist te bereiken. Door haar tijdelijk karakter kon de beweging iets blijvend aan de kerken nalaten. 28 In een later verschenen brochure werkte hij dit uit. De Groep was een voorbereidende school voor het 'a.b.c. van het geestelijk leven', de kerk de hogere school, die de vorming kon voltooien. De Groep moest haar aanhangers wijzen op de kerk en de kerk moest de voor haar onbereikbare mensen op de Groep wijzen. 29 Overigens bestond in Hervormde kring geen eenstemmigheid over deze visie op Oxford. 30

Beerens' gereformeerde collega Kaajan veroordeelde Oxfords afkeer van het dogma, waardoor enkel de heiliging centraal werd gesteld en er nauwelijks aandacht voor de verzoening en de rechtvaardiging was. Zijn theologische bezwaren golden eveneens het aannemen van Christus door vrije wil in plaats van uit de souvereine, onverdiende genade. Alles was hem teveel op sensatie en gevoelsaandoeningen

gericht. Daartegenover plaatste hij de gestage en rustige arbeid van de kerken, zoals deze in de prediking, de catechisaties en de jeugdverenigingen tot uitdrukking kwam. De keuze van Utrecht als plaats van samenkomst vond hij onjuist; haar bezonnen bevolking hield ook op kerkelijk terrein niet van onnodige drukte. 31 De propaganda, met reclameborden en film, stond hem tegen. Bij alle waardering voor de inspanningen van de beweging om zielen voor Christus te winnen, vooral ook in de 'hogere' standen, was Kaajans conclusie dus geheel afwijzend. 32 G J. (van Heuven) Goedhart, hoofdredacteur van het Utrechtsch Nieuwsblad, 33 bestreed die conclusie. Het christendom bood de enige oplossing voor de problemen van deze tijd, maar de kerken wisten al geruime tijd veel mensen niet meer te bereiken, wat Oxford wel lukte. Het bijwonen van meetings had hem geleerd, dat de beweging de mensen enkel aan het denken wilde zetten door te laten horen wat de overgave van anderen aan God had-uitgewerkt. Haar opwekking tot bekering tastte de kerk niet aan. 34 In zijn antwoord wees Kaajan vooral op het moraliserende en ondogmatische karakter van Oxford. Voor hem was religie zonder dogma een lichaam zonder ruggegraat. Als niet-theoloog wilde Goedhart de dogmatische bezwaren niet weerleggen, maar verzocht hij Kaajan met het oog op de aangekondigde anti-Oxford bijeenkomst opnieuw te bedenken, dat deze beweging geen kerk wilde zijn, maar dat zij enkel naar de kerk, naar God wilde wijzen. Predikanten lukte dat kennelijk nog maar in beperkte mate; en ging het het bij het geloof niet allereerst om de inhoud en dan pas om de vorm, het dogma? 35

Brillenburg Wurths oordeel over Oxford bleek inmiddels aanmerkelijk scherper geworden. Volgens hem verkondigde deze beweging geen evangelie met dwalingen, maar het reinste humanistisch pragmatisme. Christus werd niet als verlosser

genoemd en daardoor verraden. Nu dit schijnevangelie zo velen wist te activeren, moest de kerk de nadruk leggen op de juiste genadeleer. 36 Anderen waren positiever gestemd. In het Calvinistisch Weekblad schreef (vermoedelijk) prof.dr. J. Waterink van de Vrije Universitiet te Amsterdam dat ondanks allerlei bezwaren tegen Oxford de resultaten van de bekeringsarbeid er niet om logen. Oxford was het werk van de Heilige Geest. Daarom vroeg hij zich af of de kerkmensen niet veel te bang voor de geest van deze beweging waren. 37

Door met Pinksteren niet de eigen predikant, maar de hervormde prof. de Hartog, die juist vanwege Oxford in Utrecht verbleef te laten voorgaan, deed de Evangelisch-Lutherse Gemeente van Utrecht een duidelijke keuze. 38 Volgens De Hartog mocht de door Oxford gevolgde methode geen reden zijn haar af te wijzen. Het deed er niet toe of men de boodschap in de kerk of in een veilinggebouw hoorde; de tijd van concurrentie was voorbij. 39 De Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband in Utrecht tenslotte, die in het plaatselijk kerkelijk leven een bescheiden rol speelde, heette Oxford als medestrijder voor Gods Koninkrijk welkom en sprak de wens uit, dat het getuigenis versterkt mocht worden en Gods zegen op het werk mocht rusten, maar dat de gevaren van overdrevenheid, oppervlakkigheid en massasuggestie zo klein mogelijk zouden zijn. 40

Tijdens de bijeenkomsten in Utrecht bestond er voor belangstellenden de gelegenheid om met Oxford-mensen een gesprek te hebben. 41 In tegenstelling tot wat De Loor hierover meedeelt, besteedde de beweging ook daarna nog enige aandacht aan de nazorg, gericht op onderscheiden categoriën van de samenleving. Zo was er op 20 mei 1937 een werkbijeenkomst voor de mannelijke jeugd. De belangstelling hiervoor was opmerkelijk gering, terwijl er naast Nederlanders nog de nodige buitenlanders waren. De laatstgenoemden getuigden als eersten van de vernieuwingen in hun leven. Hierna gaven ongeveer vijftien personen gehoor aan de oproep om te vertellen hoe zij de van Oxford geleerde lessen in de praktijk wilden brengen of al brachten. Omdat de pers met één verslag volstond, is het onbekend hoeveel van dergelijke avonden in totaal werden gehouden

De laatste gevonden oproep betreft drie samenkomsten voor schoolgaande jongeren op 5 en 6 juni. 42

De anti-Oxford bijeenkomst in Utrecht (19 mei 1937) en verdere reacties

Hoewel de Gereformeerde Kerk te Utrecht zich naar buiten als een eenheid presenteerde, dachten de predikanten verschillend over Oxford. Ds. P.Ch. van der Vliet propageerde de beweging openlijk. Zijn zwager H. Götzen, bestuurslid van de hervormde Stadszending te Amsterdam, was er vanaf het begin nauw bij betrokken 43 Nadat verschillende ouderlingen hun bezorgdheid over Van der Vliets gedrag hadden geuit, beloofde hij zich voortaan van verdere propaganda te onthouden. 44 Ds. J.H. Telkamp erkende dat er aan het optreden van Oxford positieve kanten waren: de nadruk binnen de kerk lag soms teveel op de kennis, te weinig op het belijden van God. Met hun schriftkennis waren echter de kerkmensen de eerst aangewezenen om te belijden. 45 De anti-Oxford-meeting van 19 mei ging dan ook niet van de Gereformeerde Kerk uit, maar was vermoedelijk een persoonlijk initiatief van dr. Kaajan en zijn collega prof.dr. Wisse, waarbij laatstgenoemde naar aanleiding van Kaajans artikelen in de Utrechtsche Kerkbode contact met hem zal hebben gezocht.

Op 19 mei 1937 was een belangrijk deel van gereformeerd Utrecht met vele geloofsgenoten van buiten de stad in het Tivoli-gebouw bijeen, met nog een klein aantal andersdenkenden. 46 Dr. Kaajan merkte in zijn algemene inleiding op dat de Groep evenals eerdere 'revivals' vier gebreken had: geestelijke hoogmoed, de aanspraak op bijzondere openbaring, de zucht naar nieuwigheden en het optreden van leken waar dit door ambtsdragers en predikanten moest gebeuren.

Dergelijke opwekkingen hadden enkel zin als zij de vrucht van de Heilige Geest waren en wezen naar het verbond en de genade. Hij ontkende niet dat er in de kerk misstanden bestonden, maar het was de taak van predikanten en ambtsdragers daar wat aan te doen. Hij herhaalde zijn dogmatische bezwaren tegen de Oxfordbeweging die door collega's, ook van andere richtingen, werden gedeeld. Bij sommigen leden van de Groep had Kaajan een ergernis tegen de kerk bespeurd; volgens mr. J.E.W. Duys, vooraanstaand lid van de S.D.A.P., was deze zelfs dood. 47 Om dit te weerleggen gaf hij een overzicht van het werk in zijn eigen wijk, een arbeiderswijk rond de Noorderkerk. Op velerlei wijze en zonder veel ophef wist men hier ook buitenkerkelijken te bereiken. Oxford daarentegen was veel te geëxalteerd. Kaajan vergeleek de life-changers zelfs met de torenbouwers van Babel; Buchman en zijn 'generale staf meenden de Heilige Geest zelf te commanderen. Hij zag ook overeenkomsten met het Rooms-Katholicisme, dat Oxford met zekere welwillendheid benaderde: beiden waren pelagiaans. De katholieken hadden terwille van de leer van de goede werken met die van Augusdnus (zonde en genade) gebroken en voelden, dat de protestanten naar de biecht verlangden. 48 Maar Calvinisten mochten rechtstreeks, zonder tussenkomst van een mens als Buchman, tot Christus gaan.

Wisse begon zijn kritiek met enkele formele kenmerken van de Pinkstermanifestatie. Hij had pijnlijk het gebed aan het begin van de samenkomsten gemist, terwijl hij het toelaten van applaus over een mededeling van bekering ongepast vond. Het massaal bidden van het 'Onze Vader' was in strijd met wat de Bergrede over het gebed leerde. Christendom zonder Heilige Geest was formalisme, maar zonder de Zoon werd het geestdrijverij. Het gevaar was niet denkbeeldig dat men allerlei dat opwelde uit eigen geest ging aanzien voor boodschappen van de Heilige Geest. In haar afkeer van dogma's verschilde de beweging niet van de Theosofie, het Boeddhisme en de Christen-scientisten, die de 'vier absoluten' ook kenden. Het gevaar bestond dat dergelijke middelen erger waren dan de kerkelijke kwalen die zij wilden bestrijden. Wisse karakteriseerde de Oxford-beweging als een humanitaire religie, godsdienst van de natuurlijke mens, een pragmatisch altruïsme. De verlossing bleef beperkt tot 'heiliging* van het leven en werd geen 'heiligmaking' overeenkomstig de Schrift. De stille tijd als bekeringsmethode kon gemakkelijk in 'psychisch pantheïsme' ontaarden. De deling had op zich

uitnemende elementen en kon bevrij dend werken, maar alleen indien ze gepaard werd aan het belijden van het geloof in Christus als Borg. Hier haalde Wisse uit naar prof. de Hartog; deze had in een interview gezegd dat hij, evenals Paulus, een ketterjager en schriftgeleerde was geweest. 49 'Vriend De Hartog, welk een exegese ! Bent u dan vergeten, dat Paulus na zijn bekering schreef: 'Wie een ander Evangelie brengt, zij vervloekt ? '. Samenvattend vond Wisse de beweging een uiting van Amerikaans pragmatisme. Het aanhoren van getuigenissen zou gaan vermoeien en kon het horen van een goede preek niet vervangen. Zo lang Christus niet als schuldvergevende Borg bij God werd erkend, kon men net zo goed voor Boeddha kiezen. De kerk kon wel van Oxford het belang van evangelisatie leren. Overigens was dit werk juist in de laatste kwart eeuw zowel bij de protestantse als de katholieke kerken sterk uitgebreid. 50

Enkele dagen later reageerde De Hartog met een ingezonden stuk op Wisses beschuldiging. Daarin stelde hij dat hij, als Paulus, uiteraard Gods Woord in alle diepte wilde verkondigen. Maar het ging hem erom of de kerk zich tegen Oxford moest verzetten of dat zij moest trachten de aanpak juist te waarderen. 51 Op 3 juni 1937 sprak Wisse opnieuw over Oxford in de Christelijke Gereformeerde Kerk te Zeist, waar de beweging op 11 mei een druk bezochte buitendag had gehad. Hier herhaalde hij zijn bezwaren en noemde de belangstelling voor de Pinkstermanifestatie een gevolg van het heimwee naar het paradijs. Getuigenissen, die het gemis van een echte belijdenis goed moesten maken, waren enkel humanistische vertolkingen in religieuze vorm. 62 Op 15 juni 1937 zette hij in het gebouw van de vrijzinnige Vrije Gemeente te Amsterdam zijn campagne voort, waarbij hij zelfs verwees naar de waarschuwingen tegen deze beweging van Karl Barth, op dat moment zeker geen geaccepteerd theoloog in gereformeerde kring. 53 Tegenover de 'vier absoluten' stelde hij vier andere van de kerk: de leer, de gemeenschap, de sacramenten en de gebeden. 54

Reacties op de anti-Oxford bijeenkomst

De anti-Oxford-manifestatie riep op haar beurt weer reacties uit kerkelijke kring op. Tegelijk met het verslag van de anti-Oxford samenkomst verscheen in de pers een getuigenis van A.W.F. Waardenburg, predikant en theologisch docent van de Vrije Evangelische Gemeente te Utrecht, die met dit protest niet kon instemmen. Oxford wist voor de kerken en de evangelisatie onbereikbare mensen aan te spreken en was geen concurrent van de kerken, maar diende eerder de ethiek dan de dogmatiek. Men wilde enkel, gericht op het sociale leven, mensen tot God terugbrengen. 55 Kaajan repliceerde wat cynisch met een verzoek om meer duidelijkheid; anders kon de indruk ontstaan dat Gods Koninkrijk enkel een verbeterinstituut was. 58 Hij wees op uitlatingen tegenover zijn studenten van de Utrechtse hoogleraar van Rhijn, een Oxford-aanhanger die van heel andere opvattingen blijk had gegeven. 57 Op kritiek van zijn toehoorders had Van Rhijn geantwoord, dat naast erkenning van de rechtvaardigmaking door de gekruisigde Christus ook activering nodig was. Zending begon niet met spreken over theologische problemen. 58 Later schreef Van Rhijn uitgebreid over het nut van de stille tijd. Hij gaf daaraan de voorkeur boven bijbellezen, gebed en zang aan het begin van de dag. Maar in afwijking van wat bij Oxford gebruikelijk was, las hij vooraf een stuk uit de Bijbel. 59

Evenals Van Rhijn merkte ook prof.dr. V. Hepp van de Vrije Universiteit te Amsterdam op, dat de alledaagse mens in zijn jachtig leven nog nauwelijks biddend en gebogen over de Bijbel de eenzaamheid van de binnenkamer kende. Maar de door Oxford verkondigde 'Godsleiding* achtte hij hier niet de oplossing voor. In woord en daad binnen de kerk het goede voor te leven had meer zin dan op Oxford te wijzen. Het argument dat de gereformeerden deze beweging te veel meden en dat hun beoordeling daarom onbillijk was, vond hij onjuist; daarvoor waren de Oxford-geschriften voldoende getoetst. 60 Ds. N.J. Hommes liet zich

in een historische-exegetische studie naar aanleiding van Jacobus 5:16 over de biecht kritisch uit over de andere methode van Oxford, het delen, dat bepaald niet overeenkwam met de biecht. 61

Overigens had dr. Kaajan achteraf geenszins spijt van het beleggen van de avond in Tïvoli. Met tal van Oxford-aanhangers had hij thuis gesprekken gevoerd. Het meest had hem het bezoek van een hervormde predikant getroffen, die onder tranen had verteld hoezeer zijn leven was veranderd en hoe hij door Oxford een ommekeer had doorgemaakt, waardoor hij zich veel meer een dienstknecht van zijn gemeente was gaan voelen. Kaajan betreurde het dat een dergelijk persoon niet de gelegenheid tot getuigen had gekregen. 62 Dit was dan ook de grote fout van de organisatie van de 'predikantendag' van de Pinkstermanifestatie (op 10 mei) geweest, toen zelfs Van Rhijn van het buitenlandse team niet de gelegenheid kreeg te spreken, omdat hij de predikanten te veel naar de mond zou praten. In plaats daarvan nam men, zonder overleg met de Nederlandse organisatie, zelf de gehele leiding in handen. Toch stond de uitnodiging op naam van 31 hervormde, drie doopsgezinde en twee evangelisch-lutherse predikanten. Overigens werd deze bijeenkomst in Utrecht ook door gereformeerde predikanten bezocht. Door de gekozen opzet was een groot deel van de getuigenissen niet van geestelijken, maar van zakenmensen, onder wie de nodige buitenlanders. 63

Andere bijeenkomsten over en reacties op Oxford

De Hervormde Gemeente te Utrecht vólde een les trekken uit het feit, dat er ook van de zijde van kerkmensen tijdens de Pinkstermeetings zoveel belangstelling voor de Oxford-beweging was getoond. Op 30 juni werd op verzoek van de kerkeraadscommissie voor kerkelijk leven in de Domkerk een samenkomst gehouden voor sympathisanten van Oxford om hen binnen de kerk te houden. 64 Als gevolg daarvan werd op de j aarvergadering van de afdeling Utrecht van de Nederlandse Protestantenbond gevraagd of het niet wenselijk was ook in de Leeuwenberghkerk een soortgelijke bijeenkomst te organiseren, daar de Protestantenbond met Oxford gemeen had dat hij merendeels uit niet-kerkelijken bestond. Vooratter R.E. Wierenga, die geen zin had in een richtingendebat, beloofde het in overweging

te nemen. 65

De belangstelling voor de hervormde samenkomst in de Domkerk was zo overweldigend, dat honderden met een staanplaats genoegen moesten nemen. Beerens, voorzitter van de kerkeraad, verklaarde dat de Hervormde Gemeente met belangstelling het werk van de Oxford-meetings had gevolgd. Onder de velen gemeenteleden, die deze hadden bijgewoond, waren ook de nodige kerkeraadsleden. De kerk moest hier welwillend en dienend op reageren. De duizenden die Oxford had gegrepen, zouden beseffen pas in het voorportaal te zijn. De kerk moest hen verder op weg helpen door het eenmaal begonnen bekeringsproces te voltooien; zij beschikte over andere, betere middelen om hen Gods genade te leren kennen. Je kon God enkel als Vader hebben, wanneer je de kerk als moeder had.

Vervolgens sprak ds. P. de Haas over 'de Grondslag van de kerk' naar aanleiding van 1 Cor. 3:11. Opmerkelijk is dat De Haas bij de bespreking van de hedendaagse spanningen het door dr. A. Kuyper geïntroduceerde onderscheid gebruikte tussen de kerk als organisme en als instituut in een tijd dat Barth en Brunner dit juist sterk aanvochten. Het was zeer gevaarlijk te zeggen, zoals Oxford deed, dat de ware kerk zich buiten alle zichtbare kerken ontplooide. Dr. G.W. Oberman nam 'de roep der kerk' als thema. De kerk was door de veelheid van stemmen voor de wereld onverstaanbaar geworden: e ene keer bleek zij het bolwerk van bepaalde maatschappelijke groepen te zijn, de andere keer zweeg zij ten onrechte. Meer durf en vertrouwen was nodig. De roepstem van Oxford was daarentegen duidelijk doorgedrongen, ondanks de oppervlakkige getuigenissen en de propaganda voor de verlossing van de mens door hemzelf in plaats van door de overwinning in Jezus Christus. Ondanks zijn bezwaren toonde hij zich in verschillende opzichten door de beweging gegrepen. Zijns inziens stonden Oxford en de kerk niet tegenover elkaar; zij moesten gezamenlijk verder gaan om de kerk in de wereld verstaanbaar te maken. 68 De genuanceerde toon van deze bijeenkomst weerspiegelde de algemene stellingname van de Nederlandse Hervormde Kerk, waarbinnen zowel voor voorstanders, sympathisanten als tegenstanders plaats was. 67

Dr. Kaajan was op zich dankbaar voor deze bijeenkomst, maar verbaasde zich erover dat predikanten als ds. B.C. Koolhaas niet het woord hadden gevoerd. 68

Deze had in zijn wijkblad geschreven dat hij van de door hem bijgewoonde Oxfordbijeenkomsten geërgerd en bedroefd was thuis gekomen. Hij was echter niet naar de anti-meeting gegaan, daar hij vooraf kon weten wat de sprekers daar zouden zeggen. 69

Ook van vrijzinnige kant kwamen er reacties op de Pinkstermanifestatie. Zo intrigeerde het ds. J.R. Immink van de Nederlandse Protestantenbond, afdeling Utrecht, die ook werkte onder de leden van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden, hoe deze avonden achtereen in de verkiezingstijd volle zalen trok. 70 Oxford legde getuigenis af van eenheid en samenwerking, maar vertegenwoordigde niet verschillende kerken noch worstelde zij met de grote vragen van deze tijd. Ze was enkel in het individuele zieleheil geïnteresseerd. Hij had op de predikantendag naast getuigenissen godsdienstige verhandelingen gemist. In de stille tijd zag ook hij het gevaar dat men eigen gedachten voor ingevingen van de Heilige Geest hield; de mogelijkheid bestond dan dat de Groep aan gevoelsreligie onderling. Hij wenste daarom dat de kerk de bedding voor de levensstroom van Oxford mocht worden en dat deze de kerk tot zegen mocht zijn. 71

Ds. J.C. Fischer was opgevallen, dat positieve vrijzinnigen, die in Utrecht waren geweest of goed waren geïnformeerd, merendeels allerminst enthousiast waren. De populaire omgang met het goddelijke stond hen tegen. 72 De hervormde Amsterdamse hoogleraar in de pedagogiek Ph.A. Kohnstamm schreef dat de bijeenkomsten theologisch en psychologisch gemakkelijk waren te veroordelen. Toch was voor velen God nu niet langer een leer, maar een Persoon geworden. Bij het bijwonen van de voorvergaderingen had hem getroffen hoe men mensen instrueerde een grote menigte toe te spreken. Evenals bij de zojuist gehouden verkiezingen vormden de persoon achter elke formulering en de door allen gewenste samenwerking de samenbindende krachten. Wel moest 'Nieuw Nederland' veel hechter worden, wilde het bij een omslaan van de crisisnood overleven. 73 Op 29 mei 1937 was er in het gebouw van Kunsten en Wetenschappen een

samenkomst belegd van aanhangers van Oxford en van 'Kerk en Vrede' om elk vanuit hun eigen visie over het vredesvraagstuk te spreken. Vooraf merkte Immink als voorzitter van 'Kerk en Vrede' op dat deze avond bewees dat men Oxford serieus nam. Ds. C.B. Burger, hervormd predikant te Deventer, vertelde eerst een vredespropagandist van 'Kerk en Vrede' te zijn geweest. Hij realiseerde zich echter dat hij dit meer was uit vrees voor oorlog dan omdat Christus dat van hem verlangde. Oxford had hem geleerd zich eerst klein voor God te maken. Hierdoor was hij in de vrede en de overwinning van het Christendom gaan geloven. Tegenover irreëele idealen stelde Oxford tastbare resultaten. Voor ds. J J. Buskes, predikant van de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband te Amsterdam, 74 verlangden beide organisaties naar een wereld, waarin de vier absoluten van Oxford geraliseerd werden. Hij was de Groep dankbaar voor de steen die zij in de kerkelijke vijver had geworpen. Hierna noemde hij enkele bezwaren. Het leek of de sociale en economische problemen voor deze beweging niet telden. Toch had het evangelie zowel een individuele als sociale boodschap. Hij adviseerde Oxford de oorlogsdreiging met de vier absoluten te confronteren. 75 Kort nadien herhaalde hij op een conferentie van 'Kerk en Vrede', dat men van Oxford kon leren, maar dat veel van deze beweging hem te simpel aandeed, omdat zij daar de structuur van de maatschappij buiten beschouwing liet. 78

Naar het oordeel van een 'buitenstaander', die het kranteverslag had gelezen, lag de bijeenkomst geheel buiten de lijn van de Oxfordgedachte, daar deze zich niet leende tot debat noch tot het stellen van haar beginselen tegenover die van een ander. Hij zag de bijeenkomst enkel als een listig opgezette propagandavergadering van 'Kerk en Vrede'. Gekwetst door deze veronderstelling schreef dr. Immink, dat het niet de bedoeling was geweest te debatteren, maar om te delen. 77

De hervormde predikant H. Berkhof bracht als bezwaar naar voren dat Oxford de Bijbel nauwelijks had geopend, waardoor Jezus Christus en Zijn plaatsbekledend werk niet verkondigd waren. Ook had hij het gebed gemist. Hij vreesde dat in tegenstelling tot de getuigenissen lang niet iedereen werkelijk rijk was. Tenslotte was er een totaal gemis aan toekomstverwachting, want 'Nieuw Nederland' kon onmogelijk voor de Wederkomst van stapel lopen. 78

Johannes de Heer, leider van de chiliastische opwekkingsbeweging 'Maranatha',

schreef dat de leuze van Oxford 'Nieuwe mensen, nieuwe volken, nieuwe wereld - onder Gods leiding door de gestelde doelstellingen als maatschappelijke verbetering realiseerbaar was. Maar de Bijbel leerde wel, dat het Vrederijk pas na de Wederkomst verwacht mocht worden. De Groep leek hem een reactie op de intellectualistische prediking van de moderne tijd en een radicale ommekeer van het beschouwelijke en wijsgerige naar het ultra-eenvoudige. Hoewel hij wel goede dingen in de Groep zag, miste hij er nog meer. Ook De Heer had het bevreemd dat er nauwelijks uit de Bijbel werd geciteerd. Bij de behandeling van de stille tijd was niet over het gebed gesproken. En naast het delen moest men ook de zonden als schuld voor God belijden en de vergevende kracht van Christus' bloed aanvaarden. Deze ethische-morele beweging leek De Heer een Bijbelse opwekking niet te kunnen vervangen. 79

De gereformeerde dr. J. Hoek vond de inhoud van de getuigenissen mager en niet altijd specifiek christelijk. Erger leek hem, dat los van de Bijbel te veel over leiding van de Geest werd gesproken. Christus als Borg kwam nauwelijks ter sprake, het accent lag op de handelende mens. Hij verwachtte dat deze humanistische beweging binnen enkele jaren geen vruchten meer zou dragen. 80 Zijn Kamper collega ds. J. Overduin meende dat het succes van Oxford er op duidde dat de kerk in beweging moest komen. Meer mensen zouden daadwerkelijk moeten evangeliseren en het christelijke beginsel zou duidelijker in het dagelijkse leven tot uitdrukking moeten komen. 81

Er waren ook buiten de kerkelijke pers reacties op Oxford. Zo is het interessant om te vernemen hoe de Utrechtse studentenwereld tegen de Pinkstermeetings aankeek. Buchman had immers bewust vanwege het relatief grote aantal adellijke studenten vanaf 1927 enkel met deze universiteit contact gezocht. 82 Praeses Kolff van het Utrechtse Studentencorps zag in Oxford een beweging, die de mensen tot practisch christendom wilde leiden. Een ander bestuurslid meende dat Oxford geen kritiek verdroeg 83 en wees op de onbewuste zelfoverschatting binnen de beweging. Met haar kritiek op de kerk vergat deze dat zij daar zelf uit voortkwam. Het was te optimisch gedacht, dat door de individuele mens te veranderen de hele wereld viel te verbeteren, wat de kerk in negentien eeuwen

niet was gelukt. 84

Het Christelijk Sociaal Dagblad vond het naast de gebruikelijke bezwaren bedenkelijk, dat in deze beweging mannen op de voorgrond traden, die de vraag of Christus een historische persoonlijkheid was, geheel 'bijkomstig' vonden. Het blad wees ook op Brunner, die de christelijke politiek en sociale actie veroordeelde en in de Schriftkritiek heel ver ging, maar als voorman van de beweging te Utrecht het woord voerde. 85

Toen koningin Wilhelmina zich in oktober 1938 achter de 'Geestelijke en Morele Herbewapening' stelde, had dat uiteraard nieuwe reacties tot gevolg. Volgens de VU-hoog}eraar Hepp wisten gereformeerden al dat wat deze beweging voorstond ook hun plicht was. Doordat het gestelde doel humanistisch kon worden uitgewerkt, vond hij het een taak voor de Calvinisten de kern van het leger te zijn. Maar hij waarschuwde ervoor, dat deze beweging niet op pacifisme mocht uitlopen. Zolang er geen verbetering in de verhouding tussen de volkeren kwam, waren morele herbewapening en verdere militaire bewapening beide nodig. 88

Ds. TL Kuipers (Djokjakarta) vond de nieuwe benaming van Oxford te algemeen en toonde zich afkerig van haar naar humanisme neigende doeleinden. Het oppervlakkig praten over opvoeding tot naastenliefde en het oproepen tot vertrouwen en geloof waren onvoldoende, zolang God en Christus daar niet bij betrokken werden. Wat een verschil met de oproep van Johannes de Doper, die niet enkel op de zonden wees, maar ook op de liefde van God, de genade van Christus en de gemeenschap van de Heilige Geest. 87

De radiorede van Wilhelmina in januari 1939, waarover hiervoor al werd geschreven, werd door de gereformeerde pers overigens positief ontvangen. Mr. AJ.L. van Beeck Calkoen, die op diakonaal terrein ook landelijk grote bekendheid genoot, zag in haar oproep om zich om de werklozen te bekommeren een directe taak voor de diakonieën. 88

Oxford/Morele en Geestelijke Herbewapening op de gereformeerde synode

Bij zijn bespreking van de gereformeerde reacties op Oxford behandelt De Loor de kwestie rond het verschijnen van het boek Arbeiders in Zijn oogst van de Arnhemse predikant Both, dat de opvattingen van Oxford verdedigde. Dit verscheen vrijwel gelijktijdig met de in boekvorm uitgebrachte en eerder in De Reformatie verschenen artikelenserie van dr. E.D. Kraan tegen Oxford. 89 Boths gemeentelid L. Roorda bestreed hem in een brochure. Er volgde een tuchtprocedure voor de classis Arnhem, die op 29 juni 1935 resulteerde in een advies aan Both zich verder van openbare bemoeiing met de Buchman-beweging te onthouden. 90 De Loor bespreekt echter niet de behandeling in 1939 van twee bezwaarschriften tegen de Buchman-beweging door de gereformeerde synode. 91 Niet iedereen vond de behandeling daarvan even gepast. Dr. Sietsma leek het een gevaarlijke ontwikkeling dat de synode zaken in behandeling nam die niet voor een kerkelijke uitspraak rijp waren. Hij waarschuwde ervoor dat een tuchtkerk geen ketterjagersinstituut mocht worden, waarvan het vermaan en de onderwijzing van de ambtsdragers zou worden verlicht door de hoogste kerkelijke vergadering om een vonnis te vragen. 82

Het eerste bezwaarschrift was afkomstig van de Gereformeerde kerk van Yerseke. Vanwege de voortgaande propaganda van de Oxford-groep voor Morele en Geestelijke Herbewapening verzocht de kerkeraad de synode te onderzoeken of deze beweging geen gevaar was voor de kerk van Christus en of het juist was, dat de leden der kerk de gevaren niet of onvoldoende inzagen. Indien de synode die conclusie deelde, leek een uitspraak waarbij alle medewerking werd afgeraden, gewenst. In Yerseke was al lange tijd door de Oxford-beweging krachtig propaganda gevoerd. Hieraan zal niet vreemd zijn geweest, dat de burgemeester van deze gemeente, H.C.J. Gunning, één der intitiatiefnemers van de Pinkstermanifestatie in 1937, nu zeer actief in de Morele Herbewapening was. Alvorens zich tot de synode te wenden had de kerkeraad van Yerseke eerst gepoogd meer Zeeuwse kerken achter haar verzoek te krijgen. De classis Goes had het voorstel bij

meerderheid aangenomen, maar de particuliere synode van Zeeland had gemeend hiervan te moeten afzien, daar anders de indruk kon worden gewekt, dat vele leden in Zeeland met Oxford sympathiseerden. 93 Een indruk die misschien juist was: het aantal Zeeuwse burgemeesters op de burgemeestersdag van 14 mei 1937 was opmerkelijk groot geweest. 94

Commissie VI van de synode stelde in haar voorbereidend advies vast dat volgens Oxford het werk van de Geest door het persoonlijke getuigenis moest gebeuren en dat het maken van bekeerlingen centraal bij haar stond. Men had geen oog voor de betekenis van de kerk van Gods Verbond, van de ambtelijke bediening van het Woord, de sacramenten en het evangelie aan iedereen. Het werk van de Geest werd losgemaakt van het Woord. Dit gebeurde ook ten aanzien van de stille tijd. De Groepsbeweging wilde binnen de kerk door veranderde mensen nieuw leven wekken en daarbuiten de strijd tegen de wereld aanbinden. Hoewel velen van de Pinkstermeetings in 1937 hadden geleerd, meende een kleine groep, aldus de commissie, vanwege de evangelisatie actief aan de Buchman-beweging te kunnen deelnemen. Op principiële gronden moest dit echter worden ontraden. 85 Een grotere groep staarde zich blind op de gewaande resultaten. De commissie achtte het anderzijds niet uitgesloten dat deze beweging een middel in Gods hand kon zijn om sommigen tot waarachtig geloof te brengen. Ondanks de gesignaleerde gevaren leek een synode uitspraak niet gewenst, omdat dit de zaak teveel gewicht zou geven. Tenslotte gaf de nieuwe benaming voldoende het humanistisch karakter van de beweging aan.

Een tweede bezwaarschrift was afkomstig van een in Nederland verblijvend gemeentelid van Semarang, de zendingsarts dr. C. van Proosdij. In Nederlands-Indië had Oxford ook de nodige aantrekkingskracht. Naast zorgen over enige andere zaken was Van Proosdij het meest verontrust over de deelname van zijn predikant, J.H. Sillevis Smitt, en een aantal van de kerkeraadsleden aan de Oxford-beweging. Predikant en scriba waren namelijk voorzitter en secretaris van de plaatselijke afdeling. Zodoende was er sinds 1932 binnen de gemeente een toenemende

tweedeling ontstaan. Na mislukt overleg eind 1936 had hij zich met twee andere gemeenteleden tot de Deputaten der Classis Batavia voor Voorvallende Zwarigheden' gewend, die predikant en kerkeraadsleden adviseerden zich van propaganda te onthouden. Aangezien de kerkeraad dit advies niet opvolgde, wendde Van Proosdij zich tot de classis Batavia, die de kwestie in juni 1938 behandelde. Het resultaat was een onduidelijk besluit, dat in de pers onder meer door de professoren dr. K. Dijk en dr. K. Schilder 98 zwaar werd aangevochten.

De classis had als negatieve punten van Oxford aangeduid: de bedreiging voor de kerkelijke eenheid; de neiging tot het losmaken van het werk van de Heilige Geest van het Woord; de eenzijdige benadrukking van de roeping tot Christus en het onvoldoende tot hun recht laten komen van verschillende centrale geloofsstukken. Volgens Dijk meende de beweging dat het werk van de kerk in de praktijk steeds minder voldeed. Zij plaatste zich tegenover de belijdenis, terwijl zij inzake bekering en geloofj zondebewustzijn en gehoorzaamheid oppervlakkig was. Als positief was aangemerkt, dat Oxford velen tot kennis van Christus had gebracht en dat zij de persoonlijke geloofsversterking door bijbellezen en dergelijke had versterkt. Daar het volgens Dijk bij deze beweging om geheel andersoortige bekeringen ging, moest men deze niet als vrucht van deze beweging zien, maar van de Geest Gods, die de omstandigheden had benut.

Op grond van deze conclusies had de classis 'voorshands' niet tot een kerkelijke veroordeling willen overgaan, daar Oxford elementen bevatte die in de eigen kerk te weinig aanwezig waren. Dijk had een dergelijke veroordeling niet nodig, omdat de Schrift zelf dit al deed. Men moest liever voorzien in het gemis aan goede elementen in plaats van te betalen met credilposten van de buitenkerkelijkheid Te volstaan met een oproep aan de kerkeraden de genoemde bezwaren onder de aandacht van de gemeente te brengen en - waar nodig - deelname te ontraden vond hij veel te voorzichtig. 97 Ook ouderling G. Rietdijk uit Lisse noemde de besluiten vanwege hun tweeslachtigheid onbruikbaar. Voor-en tegenstanders konden zich beiden op verschillende onderdelen van dezelfde kerkelijke uitspraak

beroepen. Als de kerk zich niet duidelijk kon uitspreken, kon zij beter zwijgen. 88 Ds S J.P. Goossens (Soemba) wees op de weifelende en dubbelzinnige houding van kerkeraden en classis in Indië tegenover de Oxford-beweging, die verwarring zaaide onder de lidmaten. 98

Ds. C. Mak (Medan) vond Oxford nog te jong voor een definitief oordeel. Hem was opgevallen dat deelname van gereformeerden een meer Schriftuurlijk en kerkelijk oriëntatie tot gevolg had. De critici moesten zich matigen, wanneer zij niet trachtten een dergelijke beweging een vastere koers te geven. Het afwijzen door Oxford van een bepaalde confessie of theologische richting, was naïef. Ds. Mak verwachtte mettertijd een nadere formulering van de simpele grondstellingen Dit verklaarde waarom de classis ondanks een opsomming van bezwaren "voorshands' besloten had niet tegen Oxford op te treden. Hoewel het hier een tuchtgeval betrof, was vanwege het algemeen belang en de positiebepaling jegens Oxford besloten de algemene argumenten als persbericht bekend te maken. Voorlopig kon men er, ondanks bezwaren, wel aan meewerken, zoals dat ook gebeurd was met de Bond van Evangelisatie en de Nederlandse Christen Studenten Vereniging. 100 Een kerkelijke veroordeling was op dit moment niet verantwoord, daar Oxford in tekortkomingen van de kerk voorzag. Het besluit van de classis was, mede door de zelfkritiek en ootmoed, zelfs exemplarisch te noemen. 101

Van Proosdij's bezwaarschrift ingediend bij de synode concentreerde zich op drie punten: de mening van de kerkeraad, dat de eigen predikant en de kerkeraadsleden actief aan de Groepsbeweging mochten blijven deelnemen zolang zij niet met Gods Woord of de gereformeerde belijdenis in strijd kwamen; de uitspraak van de classis Batavia, die het lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken en het meewerken aan de Buchman-beweging niet onverenigbaar had verklaard; en tenslotte een door de deputaten der classis begane procedurefout. Het eerste punt werd ongegrond verklaard, daar een kerkeraad het advies van het Classicale deputaatschap naast zich neer mocht leggen. In de tweede zaak

werd de classis Batavia in het ongelijk gesteld, daar in het eerste gedeelte van dat besluit propaganda voor en medewerking aan de Buchman-beweging door ambtsdragers werd afgeraden, terwijl in het tweede gedeelte de consequentie practisch buiten werking werd gesteld. Daarom werd geadviseerd de classis Batavia te schrijven deze zaak opnieuw te behandelen en in overeenstemming te brengen met het eerste gedeelte van het besluit. 102

Bij de behandeling van de beide bezwaarschriften - Yerseke en Van Proosdij - door de synode bleek opnieuw het verschil tussen de ervaringen in Nederland en Nederlands-Indië. Volgens K, Schilder deugden de opvattingen over zelfonderzoek en verbondsleer van Oxford niet. Hij vergeleek de beweging met de profeterende dienstmaagd uit Philippi, tegen wie Paulus zei: Ik ben van uw propaganda niet gediend' (Hand.l6:16-18). De opvatting van het rapport en van de Indische afgevaardigden als zou Oxford 'een middel in Gods hand' kunnen zijn om mensen tot bekering te brengen, verwierp hij. Hij verlangde van de synode een positieve uitspraak om een verder binnendringen van deze gevaarlijke beweging in de Gereformeerde Kerken te voorkomen. Kaajan vond het commissierapport op verschillende punten erg zwak. Dit kwam vermoedelijk mede doordat prof.dr. H.H. Kuyper hier als adviseur bij betrokken was geweest en tegen tuchtoefening jegens groeperingen bezwaar had. In 1936 had deze na de bespreking van het synodebesluit tegen het lidmaatschap van de N.S.B. en van de C.D.U. voor de stemming ontstemd de vergadering verlaten. 103 Daarom stelde Kaajan voor in de conclusie ten aanzien van Yerseke niet alleen te stellen dat de Buchmanbeweging een gevaar voor de kerk was, maar ook 'voor het waarachtig Schriftuurlijk geestelijk leven'.

Prof.dr. J.H. Bavinck, tot dan toe docent aan het opleidingscentrum te Djokjakarta, had een geheel andere mening. 104 Hij beperkte zich bewust tot zijn ervaringen

met Oxford in Nederlands-Indië. Zelf had hij het voorrecht gehad met verschillende mensen uit deze beweging in relatie te komen. Bij hen had hij mooie voorbeelden van schuldbelijdenis en Woordverkondiging gezien. Mensen waarmee de kerk was uitgesproken, werden in de Groep weer op de knieën gebracht en keerden zelfs in de schoot van de kerk terug. Daarom had de classis Batavia destijds niet voorgeschreven om in zulke gevallen maatregelen tegen ambtsdragers te nemen. Vervolgens riep hij de synode op tot voorzichtigheid in het doen van een uitspraak, opdat de gereformeerden in Indië geen onrecht zou worden aangedaan Ouderling A. Warnaar zag geen groot gevaar in de Buchman-beweging, terwijl ds. Mak, afgevaardigde namens Nederlands-Indië ter synode, ervoor waarschuwde de j onge kerken in Indië niet door een veroordeling in moeilijkheden te brengen. Bovendien dacht hij dat de resten van deze beweging binnen niet al te lange tijd wel zouden zijn verdwenen.

De discussie werd aangewakkerd doordat men de situatie in Nederland met die in Indië ging vergelijken. Wanneer de afwezige afgevaardigden Harrenstein en Kraan eraan hadden kunnen deelnemen, was dit wellicht nog versterkt. Wilde men enerzijds de classis Batavia oproepen tot een grotere consequentie inzake de naleving van haar eigen besluit betreffende de deelname van ambtsdragers aan de Buchman-beweging, anderzijds stelde Commissie VI voor om Yerseke te laten weten, dat de zaak niet urgent genoeg was voor een synodale uitspraak. Schilder schreef daarom later dat het vreemd zou zijn als men een commissie wel enkel jaren over het genadeverbond en de pluriformiteit der kerk liet studeren, ' 05 terwijl zou worden geduld dat een humanistische beweging met behulp van ambtsdragers haar ondergravende werk zou kunnen voortzetten. Aan de afgevaardigde, die Oxford op de synode had verdedigd met de aanhaling uit het boek Prediker 'Een levende hond is beter dan een dode leeuw", gaf hij als repliek: 'Een levende patiënt is beter dan een dode medicijnman'. 108

Toen Schilders oud-collega uit Delfshaven, ds. H. Knoop, in navolging van hem schreef, dat de kerk tegenover de Buchman-beweging dezelfde houding moest innemen als Paulus tegenover de slavin te Philippi, concludeerde Het Zoeklicht hieruit, dat hij deze beweging als duivelswerk zag. Een gevolgtrekking die het Utrechtsch Nieuwsblad eerder ook al in verband met Schilders uitspraak gemeend

had te mogen trekken. 107 Dr. J.G. Geelkerken van het Hersteld Verband merkte enkel op dat de generale synode weer veel had gepraat, maar dat zij de kool en de geit had gespaard. 108

Conclusie

Voor een deel betrof de geuite kritiek dezelfde zaken. Hoewel de kerk niet aan de voordelen van de Oxford-beweging voorbij zag, wilden de orthodoxe predikanten in Nederland hier vanwege de met name dogmatische bezwaren veelal toch niets van weten. Hierdoor was ze in hun ogen vanaf het begin een humanistische beweging en niet pas in 1938, toen de 'Morele en geestelijke Herbewapening" ontstond. De 'vier absoluten' werden als te methodisch en onschriftuurlijk verworpen. Daarnaast had Oxford haar succes mede te danken aan de nadruk, die zij op het gevoel legde. Dit in tegenstelling tot de kerk, die door haar meer rationalistisch en intellectualistisch optreden mensen van zich vervreemdde. Een onderscheid dat bij de uit de Afscheiding en de Doleantie voortgekomen gereformeerden sinds 1936 opnieuw op verschillende terreinen tot moeilijkheden leidde. Ook de belangrijke rol, die niet-ambtsdragers hadden binnen Oxford als verkondigers van het Woord gaf de predikanten te denken. Een bezwaar dat ook altijd tegen de Methodisten was geuit. Minder inhoudelijk was de grote weerstand tegen het popularisme en Americanisme van deze beweging. Overigens waren er ook de nodige predikanten onder wie die uit Nederlands-Indië, die vooral keken naar de vruchten, die de kerk aan Oxford kon ontlenen, daar sommigen in 1937 al met een tijdelijke karakter van de beweging rekening hielden. Tenslotte zij nog opgemerkt dat politieke elementen in de discussie en de beluitvorming van Oxford nauwelijks werden aangetroffen. Er werd verondersteld dat een verandering van alle individuen afzonderlijk tenslotte een geheel volk en daardoor de politiek kon beïnvloeden en wijzigen. Wel placht Oxford daarom in elk land invloedrijke personen voor haar visie te winnen. Het enkel individueel benaderen van mensen werd overigens door de kerk ook als een beperking gezien.


1. H.D. de Loor, Nieuw Nederland loopt van stapel. De Oxford Groep in Nederland, een sociale beweging van het interbellum, Kampen 1986, 44, 103. (Hierna te citeren als: De Loor).

2. Over Kaajan en Wisse verschijnt een biografische schets in dl.4 van Biografisch Lexicon voor de Geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme (BLGNP).

3. Nieuwe Utrechtsche Courant, 11 mei 1937. De Nederlander, 12 mei 1937. Zie voor een kort verslag: De Loor, 120, 121.

4. Zie hiervoor de studie van De Loor, die als uitgangspunt voor dit artikel diende. Deze auteur gaat uiteraard veelal korter op de zaken in dan in dit artikel gebeurt.

5. Zie voor de NSB en de CDU: G. van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941, Kampen 1990 (2e dr.). HJ. Dam, De NSB en de keiken. De opstelling van de Nationaal Socialistische Beweging ten opzichte van het christendom en met name de Gereformeerde Kerken 1931-1940,

Kampen z.j. [1986]; H J. Langeveld, Protestants en progressief: de Christelijk-Democratische Unie 1926-1946, 's-Gravenhage 1988.

6. Andere benamingen voor de Oxford-Groep waren: de Groep, de Levensvernieuwers of de Christelijke Broederschap van de eerste eeuw. Tegenstanders noemden de beweging veelal naar haar oprichter de 'Buchman-beweging'. In het vervolg van dit artikel wordt vooral de aanduiding 'Oxford' gebruikt.

7. Ontleend aan: R.E. Speer, The piinciples of Jezus, New York 1902, aldus De Loor, 47.

8. Encyclopedie van het Christendom (hoofdred.GW. Mönnich), Protestants deel, Amsterdam/Brussel 1955, 600. Christelijke Encyclopedie (red.F.W. Grosheide, G.P. van Iterzon), dl.V, Kampen 1960, 353-355. E.G. Hoekstra/M.H. Ipenburg, WegwijsingelovigNederiand. Eenalfabetischebeschrijving van Nederlandse kerken en religieuze groeperingen, Kampen z.j., 154. Uitgebreid: De Loor, 53-56.

9. Zie voor de periode 1923-1936: De Loor, 57-100 en voor een persoonlijk verslag van G. baron van Wassenaer van Catwijck: Utrechtsch Nieuwsblad, 5 mei 1937.

10. Biografisch Woordenboek van Nederiand (eindred. J. Charité) (BWN), dl.3, 's-Gravenhage 1989, 452-453.

11. Van Roon, Protestants Nederland, 267-268. De Loor, 127-156. Keesings Historisch Archief. Gdllustreeid Dagblad van het hedendaagseh gebeuren, 1937-1910, ntfs 381383, 398, 401, 347034713495, 3630- 3631, 3659. Handelingen der Staten-Generaal, le Kamer, Bijlage A, Hoofdst. 1, 4-5, 16. Voor de verandering naar Morele Herbewapening: H.[D]. de Loor, Kerk en beweging. De Oxford Groep in het spanningsveld van revival en sociale beweging, Toekomst voor de kerk? studies voor Frans Haarsma, Kampen 1985, 147-162. Geyi beweerde dat de Commissarissen van de Koningin tot medewerking door Wilhelmina werden verplicht. Zie: Briefwisseling Gerretson en Geyl (Verzorgd en toegelicht door P. van Hees en G. Puchinger), dl.m, 1935-1940, Baarn z.j. [1980], 268. Voor Geyl: BWN, dl.1, 's-Gravenhage 1979, 198-203.

12. AJ. Rnssell, Alleen voor Zondaars (vert. door M. van der Zwan-Nelck), Amsterdam 1933. Zie voor de recensie van Grosheide: De Heraut, 26 februari 1933. Uitgebreid geciteerd door J.C. Rullmann 'Kerkelijk overzicht 1933', in: Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederiand, 18e jrg. (1934), 384-385. Zie ook: H.C Endedijk, De Gereformeerde Keiken in Nederland, dl.1, 1892-1936, Kampen z.j. [1990], 179-180.

13. Kort tevoren was zijn brochure De Buchman-beweging verschenen, die werd gerecenseeerd in: De Heraut van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 7 april 1933.

14. Later dat jaar bezocht Harrenstein echter toch met ds.H.L. Both uit Arnhem in Engeland een zomer house-party. Zie: De Loor, 71.

15. Hieruit blijkt dat Harrenstein niet zonder meer voorstanderwas, zoals De Loor, 181 suggereert.

16. De Loor, 181. Uitgebreid voor referaat van Van 't Sant: De Standaard. Antirevolutionair dagblad; Utrecbtsch (provinciaal en stedelijk) Dagblad, 19 april 1933 (Avondblad) en voor de discussie: De Standaard, 21 april 1933. Voor beiden: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 34 (1933/1934), 255-264. Van 't Sant reageerde in: Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van 's-Gravenhage, 33 (18 juni-september 1933) op de op zijn visie door anderen geuite kritiek.

17. De Standaard, 29 mei 1933. De Loor, 73-74.

18. R. van Deemter, Oxford Groep en Christendom, Delft 1934. Zie voor een reactie van Van 't Sant: Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van 's-Gravenhage, 34 (10 juni-19 september 1934) en W. van 't Sant, Beproeft de Geesten, een andere toetsing van de Buchmanbewegjng, 's-Gravenhage 1934. Zie ook: De Loor, 183.

19. Hieibij verwees bij naar K. Femhout, Noaai-Hcilandsch Kerkblad Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Noord-Holland, 21 juli 1933.

20. Het Ouderlingenblad. Maandschrift ten dienste van hen, die de Gereformeerde Kerken in Nederland in het Ambt dienen, 13e jrg. no.147 (juli 1934).

21. Voor een uitgebreidere behandeling attendeerde hij op: Beproeft de geesten. Hedendaagsche stroomingen op religieus gebied (eindred. N. Buffinga), Culemborg 1934, met een bespreking van Buffinga over de Oxford-beweging.

22. Het Oudedingenblad, 14 jrg. no's 165, 167, 168 (januari, maart, april 1936). Zie voor Aalders: BLGNP, dl.3, Kampen 1988, 11-13.

23. Utrechtsch Nieuwsblad, 29 april 1937 (Avondblad), Utrechtsch Nieuwsblad, 29 april 1937 (Van Holthe tot Echten), Utrechtsch Nieuwsblad, 3 mei 1937, Utrechtsch Dagblad, 3 mei 1937 (Avondblad)^ mei 1937 (Avondblad), Utrechtsch Nieuwsblad, 15 (Koomans en Van Beuningen), 18, 19 mei 1937. Zie voor mevr. Van Beuningen: De Loor, 96-97en passim. Zie voor De Hartog: BLGNP, 2, Kampen 1983, 234-236. G.C Berkouwer, Zoeken en vinden. Herinneringen en ervaringen, Kampen 1989, 92-106.

24. Volgens opgave in een advertentie in: Utrechtsch Dagblad, 14 mei 1937 (Avondblad) waren er toen reeds 19.000 exemplaren van verkocht.

25. Utrechtsch Dagblad, 5 mei 1937 (Avondblad). Van Rhijn was achteraf teleurgesteld over de Pinkstermeetings. Zie: De Loor, 173. Zie voor Van Rhijn: BLGNP, dl.1, Kampen 1978, 278-280.

26. Van Roon, Protestants Nederland, 85-86. De Loor, 222-223.

27. Utrechtsch Dagblad, 5 mei 1937. Zie voor Van Duyl: BLGNP, dl.3, Kampen 1988, 97. Zie voor de relatie van de Oxford-groep tot de N.S.B. in het bijzonder De Loor, 196-213.

28. Utrechtsch Dagblad, 7 mei 1937 (Avondblad). Geciteerd naar: Onze Wijk. Maandblad voor de wijk 'Leidsche Vaart der Ned. Herv. Gemeente.

29. J.F. Beerens, Kerk en Groep, Putten 1937. Zie voor een korte samenvatting: Utrechtsch Dagblad, 18 juni 1937 (Avondblad).

30. De hervormde dr. J.C. Roose achtte een aantal door Beerens gemiste elementen wel degelijk aanwezig in Oxford. Roose hield al in 1935 voor de hervormde predikantenvergadering een lezing over Oxford. Zie: De Loor, 86. Dr. J.C. van Dijk vond Roose daarentegen veel te positief over deze beweging. Zie: Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur, 13e jrg. no's 34, 37, 38 (25 juni, 16, 23 juli 1937).

31. Zie voor de keuze van Utrecht door Buchman in weerwil van het advies van het Nederlandse team: De Loor, 104.

32. Utrechtsche Kerkbode. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in de provincie Utrecht, 51e jig. nr.19 (8 mei 1937). Ook geciteerd in: Utrechtsch Dagblad, 8 mei 1937 (Avondblad), Utrechtsch Nieuwsblad, 10 mei 1937; -met een reactie van de hoodredacteur en in: Calvinistisch Weekblad, 2e jrg. nr.33 (14 mei 1937).

33. Zie voor Goedhart: BWN, dl3, 's-Gravenhage 1989, 203-205. Het Utrechtsch Nieuwsblad besteedde de nodige aandacht aan de Oxford-beweging. Zo bracht men op 5 mei 1937 zelfs een speciaal Oxfordnummer uit. Zie: De Loor, 110. Het Utrechtsch Dagblad, 15 mei 1937 (Avondblad) publiceerde o.a. een levensschets van Buchman van zijn persman Sydney B. Cook en enkele getuigenissen van Nederlandse aanhangers.

34. Utrechtsch Nieuwsblad, 10 mei 1937.

35. UtreditscheKeikbode, 51e jig. no.20 (15 mei 1937). Grotendeels afgedrukt in: Utrechtsch Nieuwsblad, 15 mei 1937. Met een reactie van Goedhart. Een ingekorte versie van Kaajans artikel met reacties in: Utrechtsch Dagblad, 15 mei 1937 (Avondblad).

36. Ons Kerkblad. Orgaan van de Gereformeerde Kerk van RotteidamrZuid (Katendrecbt), 17e jrg. no.20 (15 mei 1937).

37. Calvinistisch Weekblad, 2e jrg, nr.33 (14 mei 1937). Ook geciteerd in: Utrechtsch Dagblad, 18 mei 1937 (Avondblad).

38. De Evangelisch-luthersen stonden over het algemeen positief tegenover de Oxford-beweging. Wellicht mede doordat Buchman van oorsprong ook tot dit kerkgenootschap behoorde.

39. Utrechtsch Dagblad, 18 mei 1937 (Ochtendblad). Het Vaderland, 20 mei 1937.

40. Hef Kerkblad voor de Gereformeerde Kerken in Nederland zoals die samenleven in Hersteld Verband, 9e jrg. no.32 (16 mei 1937).

41. Advertentie in: Utrechtsch Dagblad, 14 mei 1937 (Avondblad).

42. De Loor, 121 . Utrechtsch Dagblad, 21 mei 1937 (Ochtendblad). Utrechtsch Nieuwsblad, 1 juni 1937. Utrechtsch Dagblad, 3 juni 1937 (Avondblad).

43. Als medewerker van het anti-revolutioniare Nieuw Utrechtsch Dagblad, dat in vergelijk met de neutrale pers opmerkelijk weinig over de Oxford-meetings berichtte, gaf ds. Van der Vliet nergens blijk van zijn sympathie voor Oxford. Zie voor Götzen: De Loor, 85, 93, 99, 116.

44. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht, Archieven van de Gereformeerde Kerk te Utrecht, 1836-1955, waarin opgenomen de archieven van de Gereformeerde Kerk te Zuilen, 1892-1950, inv.nr.144 d.d.10 en 24 mei 1937. Zieverdervoor Van der Vliet: H J.Ph.G. Kaajan, 'P.Ch. van der Vliet: een veelzijdig en arbeidzaam predikant', nog te verschijnen in: De Hoeksteen. Tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis.

45. Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. nr.24 (12 juni 1937). Zie voor Telkamp het ter gelegenheid van zijn 25-jarig ambtsjubileum gehouden interview in: De Standaard, 3 oktober 1939.

46. De grote zaal telde inclusief de galerij 2720 zitplaatsen. Zie: J.N. van der Meulen, Inventaris van het archief van de N. V. Tivoli te Utrecht, 1880-1981, Utrecht 1981, 6. Van de totale bevolking van de stad Utrecht was 1, 6 % gereformeerd en 0, 6 % christelijk gereformeerd. Onder de bezoekers waren de nodige uit Friesland, waar Oxford een relatief grote aanhang had. Zie: De Loor, 72-73, 97-99, 116.

47. Zie voor Duys: De Loor, 87-90.

48. Uit een naderhand verschenen brochure van de Jezuïet Th.Piket, De Oxford-Groep, 1937, bleek dat Kaajan dit juist had ingeschat Zie voor een recensie van G.C Berkouwer Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 40e jrg (1939), 314-315.

49. Utrechtsch Nieuwsblad, 19 mei 1937.

50. Utrechtsch Dagblad, 20 mei 1937 (Ochtendblad). Utrechtsch Nieuwsblad, De Standaard-, De Rotterdammer, De Nederlander, 20 mei 1937. D. van der Stoep, H.H. Felderhof, In de houten broek. Over dominees, preeken en kerkmenschen, Baarn 1941 (5e dr.), 120-121.

51. Utrechtsch Nieuwsblad, 24 mei 1937. Later verscheen van hem nog de brochure: De beteekenis van de Oxford-Beweging, Amsterdam 1937.

52. Utrechtsch Nieuwsblad, 4 juni 1937.

53. Karl Barth, 'Kirche oder Gruppe? ' in: Evangelische Theologie, 1936, 205-213.

54. De Standaard, 16 juni 1937. Naderhand verscheen de tekst in druk: G. Wisse, Van Jeruzalem naar Oxford (Over de Oxford-Groep), Amsterdam, 1937. Zie voor de recensie van prof.dr.H.H. Kuyper, De Heraut, 24 oktober 1937.

55. Utrechtsch Nieuwsblad, Nieuw Utrechtsche Courant, 20 mei 1939. Waardenburgs Groningse collega A.M. Berkhoff onderschreef daarentegen de door Kaajan en Wisse geuite kritiek tegen Oxford. Zie: Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. no.23 (5 juni 1937).

56. Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. no.21 (22 mei 1937). Ook geciteerd in: Utrechtsch Dagblad, 22 mei 1937 (Avondblad).

57. Dat deze visie wel leefde, blijkt uit het boek van ds. P.Ch. van der Vliet, Discipelschap in het gezin, Kampen 1937.

58. Utrechtsch Dagblad, 26 mei 1937 (Avondblad). Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. nr.22 (29 mei 1937). De Loor, 120.

59. Utrechtsch Nieuwsblad, 12, 19 juni 1937.

60. Credo. Progressief Gereformeerd Weekblad, lejrg. no's.2, 3 (8, 15 oktober1937). ZievoorHepp: BLGNP, dl.3, Kampen 1988, 176-178.

61. Credo, 2e jrg. no's 6-13 (11-25 november, 2-30 december 1938).

62. Utrechtschc Kerkbode, 51e jrg.nr.23 (5 juni 1937).

63. Utrechtsch Nieuwsblad, 8 mei 1937. De Standaard, 11 mei 1937. De Nederlander, 12 mei 1937. De Loor, 117.

64. Zie voor aankondigingen: Utrechtsch predikbeurtenblad, 50e jrg. nrs. 4, 5, 7 (22, 29 mei, 12 juni 1937). Utrechtsch Dagblad, 16 juni 1937 (Avondblad).

65. Utrechtsch Dagblad, 17 juni 1937 (Ochtendblad).

66. Utrechtsch Dagblad, 1 juli 1937 (Ochtendblad). Utrechtsch Nieuwsblad, 1 juli 1937.

67. De Loor, 173-180. •

68. Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. nr.28 (3 juli 1937). Ook geciteerd in: Utrechtsch Dagblad, 3 juli 1937 (Avondblad).

69. Utrechtsche Kerkbode, 51e jrg. nr.24 (12 juni 1937).

70. Zie voor Immink en de samenwerking van de Ned. Protestantenbond en de Ver. van Vrijz. Hervormden: H J.Ph.G. Kaajan, 'Historische schets van de Leeuwenberghgemeente (c.1890-1960)', in: Maandblad Oud- Utrecht, 51e jrg. nr.5 (mei 1978), 49-52. De meetings werden door ruim 100.000 mensen bezocht, waarvan 30.000 op de Pinkstermanifestatie. Zie: De Loor, 108, 117.

71. Vrijzinnig Predikbeurten Blad, 52e jrg. nrs. 20, 21 (15, 22 mei 1937). Deels ook geciteerd in: Utrechtsch Dagblad, 15, 22 mei 1937 (Avondblad).

72. Utrechtsch Dagblad, 5]uü (Avondblad). Geciteerd naar Opbouw. WeekbladvoorHumanistisch Christendom.

73. Utrechtsch Dagblad, 17juli 1937 (Avondblad). Geciteerd naar: Opbouw. Zie voor Kohnstamm: BWN, 1, 306-310.

74. BWN, dl.2, Amsterdafai 1985, 85-87.

75. Utrechtsch Nieuwsblad, 1 juni 1937.

76. Utrechtsch Dagblad, 26 juli 1937 (Avondblad).

77. Utrechtsch Nieuwsblad, 9 juni 1937.

78. Utrechtsch Dagblad, 2 juni 1937 (Avondblad). Geciteerd naar Het maandblad De Laatste dingen.

79. Utrechtsch Dagblad, 7 juni (Avondblad). Geciteerd naar Het Zoeklicht; gewijd aan het onderzoek der Schriften en de teekenen der tijden.

80. Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van 's-Gravenhage, 37e jrg. no.22 (30 mei 1937).

81. Credo, le jrg. no.2 (8 oktober 1937).

82. De Loor, 59.

83. Zie hiervoor ook: De Loor, 174.

84. VaxStudiosorum, 73e jrg. no's 15, 17(21 mei, 4 juni 1937). Ook geciteerd in: Utrechtsch Dagblad, 22 mei 1937 (Avondblad), 5 juni 1937 (Avondblad).

85. Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van 's-Gravenhage, 37e jrg. no.23 (6 juni 1937). Geciteerd naar Christelijk Sociaal Dagblad.

86. Credo, 2e jrg. no.5 (4 november 1938).

87. Kerkblad van de Gereformeerde Kerken in Nederiandsch-Indiê, 24e jrg. nr.52 (29 december 1938). Ook geciteerd door ds. HA Wieisinga in: Leidsche Kerkbode Officieel orgaan voor de Gereformeerde Kerken in de classis Leiden, 17e jrg. no.40 (3 februari 1939), die er een oproep tot evangelisatie aan zijn gemeenteleden aan verbond.

88. Kerkblad van de Gereformeerde Kerken van 's Gravenhage, 39e jrg. no.7 (12 februari 1939). Zie voor Van Beeck Calkoen: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1950-1951, 74-76. Zie verder: De Bazuin, 87e jrg. nr.5 (3 februari 1939). De Heraut, 5 februari 1939. Credo, 2e jrg. no.19 (10 februari 1939).

89. E.D. Kraan, De Buchman-beweging, Kampen 1935. Zie voor een korte samenvatting zijn artikel het in noot 8 genoemde artikel in: Christelijke Encyclopedie en De Loor, 187-188. Voor Kraan: BLGNP, dl.1, 103-104.

90. De Loor, 184-187. H.C Endedijk, Als een adelaarzijn vleugels... Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Arnhem, Kampen 1986, 83-86. Veelzeggend is dat dr. J.C. Rullmann dit ook meedeelde in het 'Jaaroverzicht 1935' in: Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 19e jrg. (1935).

91. H.GEndedijk, De Gereformeerde Kerken, 180 schrijft abusievelijk, dat de generale synode van Middelburg in 1933 de Buchman-beweging al besprak.

92. Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 40e jrg. (1939), 309-310.

93. Gemeentearchief Goes, Archief van de classis Goes, 1869-1971, inv.nr.8 d.d.20 april 1939 en Archief van de particuliere synode Zeeland, 1869-1971, inv.nr.34 dd.7 juni 1939. Zie voor het bezwaarschrift van Yerseke: Rijksarchief in Utrecht, Synodale archieven van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1936-1980, inv.nr.578. De belangrijkste stukken hiervan zijn te vinden in: Acta der generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te Sneek van 29 augustus tot 6 october 1939, Kampen z.j. [1940], art.224 en Bijlage XLVI a.

94. Utrechtsch Nieuwsblad, 14 mei 1937.

95. Ten aanzien van de samenwerking werd verwezen naar de besluiten van de generale synode van Utrecht (1923), art.92 en die van Middelburg (1933), artt.167, 170. Zie ook: Endedijk, De Gereformeerde Kerken, 218-220.

96. Zie voor Dijk: BLGNP, dl.2, Kampen 1983, 180-181 en voor Schilder: BLGNP, dl.1, Kampen 1978, 314-318.

97. De Bazuin. Officieel orgaan van de Theologische Hogeschool te Kampen, 86e jig. nr.28 (15 juli 1938). Dijk voelde zich extra bij de Indische kerken betrokken, omdat hij eerder namens de classis 's-Gravenhage de 'Indische zaken' had behartigd en omdat hij vanaf 1917 lid van het Deputaatschap voor de geestelijke verzorging van de verstrooiden was.

98. De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven, 18e jrg. nr.42 (15 juli 1939). De titel van de brochure was: De Kerk en de Oxford-Groep, Sassenheim z.j. [1938]. Dijk verwees in zijn bespreking van het besluit van de classis Batavia herhaaldelijk instemmend naar deze brochure. Zie voor een korte recensie: Leidsche Kerkbode, 17e jrg. no.11 (15 juli 1938).

99. De Reformatie, 18e jrg. nr.44 (29 juli 1938).

100. Het lidmaatschap van de N.C.S.V. was overigens bij de gereformeerden omstreden. Zie: A J. van den Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging1896-1985, Den Haag 1991, 95-145. Zie ook: Idem, 'De gereformeerden en de NCSV, met name in de jaren 1915-1930', in: Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerden Kerken in Nederland, dl.2 (1988), 121-150.

101. Kelkblad van de Gereformeerde Keiken in Nederiandsch-Indie, 24e jrg. nrs.52, 53 (1, 8 september 1938).

102. Rijksarchief in Utrecht, Synodale archieven van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1936-1980 inv.nr.578. De belangrijkste stukken hiervan zijn te vinden in: Acta ... 1939, Kampen z.j. [1940], art. 228 en Bijlage XLVIb. A. Algra, De Gereformeerde Keiken Nederiands-Indië/Indonesië (1877-1961) Franeker z.j. [1967], 223-224.

103. Opdat wij niet vergeten. De bijdrage van de Gereformeerde Kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het Nationaal-Socialisme en de Duitse tyrannie (samengesteld door Th.Delleman), Kampen, 1949, 55-62. Van Roon, Protestants Nederland, 49-50. Dam, De NSB, 142-147. Endedijk, De Gereformeerde Kerken, 207-210. J. Stellingwerff, De Vrije Universiteit na Kuyper. Een halve eeuw geestesgeschiedenis van een civitas academica, Kampen z.j. [1990], 219-220.

104. Om aan te tonen dat de Gereformeerde Kerken in Nederland en haar zusterkerken in Indië wel vaker anders dachten, memoreerde het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur, 15 no.49 (6 oktober 1939), dat Bavinck begin 1939 de Indische Gereformeerde jeugdverenigingen op het Christelijk Wereldjeugdcongres te Amsterdam had vertegenwoordigd, terwijl de Gereformeerde Kerken in Nederland deze stevig hadden afgewezen. Zie voor Bavinck: J. Verkuyl, Inleiding in

de nieuwere zendingswetenschap, Kampen 1985, 58-66.

105. Stellingwerff, De Vrije Universiteit, 203-251.

106. De Standaard, 27 september 1939. De Reformatie, 19e jrg. no52 (29 september 1939). Overigens kwam Schilder als auteur van het 'Kerkelijk oveizicht 1939' voor het Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 23e jrg. (1939) niet meer op deze zaak terug. Zie voor een reactie van Kaajan: Utrechtsche Kerkbode, 53e jrg. nr.40 (7 oktober 1939).

107. Delfhavensche kerkbode. Orgaan van de Gereformeerde Kerk van Rotteidam-Delfshaven, 17e jrg. nr.874 (28 oktober 1939). Deels geciteerd met vermelding van de reactie in Het Zoeklicht in: Utrechtsche Kerkbode, 53e jrg. nr.44 (4 november 1939). Voor reactie op uitspraak Schilder zie: Utrechtsch Nieuwsblad, 6 oktober 1939.

108. Woord en Geest. Gereformeerd weekblad, 15e jrg. nr. 1 (6 oktober 1939). Zie voor Geelkerken: BLGNP, dl. 2, Kampen 1983, 206-209.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's

Protestantse reacties op de Pinkstermanifestatie  van de Oxford-beweging in Utrecht en haar nasleep (1937-1939)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 november 1991

DNK | 116 Pagina's