GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HERINNERING EN VERWACHTING

Bekijk het origineel

HERINNERING EN VERWACHTING

Bij het overlijden van dr. George Puchinger (1921-1999)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het overlijden van dr. George Puchinger (1921-1999)

Nu het aardse leven van George Puchinger is voltooid, is het goed terug te gaan naar het begin, naar de tijd nog van voor zijn geboorte, naar het najaar van 1920, toen een jonge vrouw per trein van Wenen naar Amsterdam reisde. Haar naam was Katharina Puchinger. Zij was geboren en getogen in het dorpje Seewiesen in Bohemen, maar had haar arme geboortestreek in 1916 verlaten om in Wenen, de hoofdstad van het oude Habsburgse Rijk, werk te zoeken als 'Köchin'.

Een paar jaar had zij daar gediend bij enkele families, maar toen was ze zwanger geworden. Een huwelijk was niet mogelijk vanwege het standsverschil. Ze stond er geheel alleen voor en zag zich overgeleverd aan het morele oordeel dat een ongehuwde moeder in die dagen trof. Terugkeren naar haar geboortedorp zou te vernederend zijn geweest. Ze besloot Wenen achter zich te laten en in Amsterdam, in het rijke Holland, een nieuw bestaan op te bouwen.

Inderdaad vond ze in Amsterdam al spoedig een betrekking en enkele maanden later, op 1 april 1921, werd haar zoon geboren, die de naam George kreeg en nog diezelfde dag gedoopt werd in de toenmalige Parochiekerk van de Heilige Bonifatius aan het Kastanjeplein in Amsterdam. Terwijl Katharina zelf na enige tijd weer ging werken, werd haar kind ondergebracht in het Tehuis Annette aan de Alberdingk Thijmstraat, een 'toevluchtsoord voor ongehuwde moeders en onverzorgde zuigelingen'. Daar groeide hij op onder de hoede van directrice M.W. Gerritsen, die - om het ouderwets te zeggen - genegenheid opvatte voor het kind. Ook

Prof. dr. J. de Bruijn, (Van Breestraat 22 hs , 1071 ZP Amsterdam), hoofd van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800heden) aan de Vrije Universiteit.

Op 15 september 1999 overleed de bekende historicus en publicist dr. George Puchinger, van 1971 tot 1986 directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. In de herdenkingsdienst op 18 december 1999 in de Westerkerk te Amsterdam, die werd geleid door dr. J. Veenhof, werd het woord gevoerd door prof. dr. J. Lever, prof. dr. H.M.J. Krans en dr. G. Harinck. In zijn meditatie over Lucas 2:1 - 7 schetste prof. dr. J. de Bruijn een beeld van de overledene, waarvoor hij onder meer gegevens ontleende aan diens nog niet gepubliceerde autobiografie. Deze persoonlijk getinte overdenking wordt hier integraal afgedrukt. Voor een samenvattende beschouwing over het werk van Puchinger zij verwezen naar de Inleiding die De Bruijn schreef voor de Bibliografie van dr. G. Puchinger 1937-1996 (VU Uitgeverij, Amsterdam 1996), samengesteld door G. Harinck.

tussen haar en de moeder ontstond een hechte band, ondanks het verschil in religie, want Katharina Puchinger was rooms-katholiek, en zuster Gerritsen was als oud-catechisante van de bekende Doleantie-predikant Bastiaan van Schelven een overtuigd lid van de Gereformeerde Kerken.

Hoe bijzonder hun band was kwam duidelijk tot uiting, toen Katharina Puchinger ernstig ziek werd en geen herstel van de gevreesde tuberculose meer mocht worden verwacht. Toen zij haar einde voelde naderen gaf zij de wens te kennen, dat haar zoon George door zuster Gerritsen zou worden opgevoed. En zo gebeurde het ook. Toen Katharina Puchinger na een slopende ziekte van tien maanden op 17 januari 1926 te Leiden overleed, werd de voogdij over het kind met instemming van de familie in Tsjecho-Slowakije toegewezen aan zuster Gerritsen.

Om voor het kind te kunnen zorgen gaf zij haar baan als directrice op en trok zij in bij haar pas gehuwde zuster, mevrouw Van Schaick-Gerritsen, die met haar echtgenoot in Amsterdam en vanaf 1932 in Zeist woonde. Maar mevrouw Gerritsen leefde niet lang genoeg om de opvoeding van haar pleegkind te kunnen voltooien, en na haar overlijden, in augustus 1935, nam mevrouw Van Schaick die taak van haar over.

Zij werd zijn 'tweede pleegmoeder', zoals George haar altijd noemde, als hij sprak over het gereformeerde milieu waarin hij was opgegroeid: een 'gedegen burgerkring', waargoed voor hem werd gezorgd, maar ook een kring van voornamelijk oudere mensen, met weinig spontaniteit en met weinig gevoel voor wat de opgroeiende knaap met zijn levendige geest en scherp observatievermogen bezighield. De begaafdheid die hij had werd pas laat onderkend en zijn passie voor literatuur, geschiedenis en theologie werd niet aangemoedigd, omdat zijn schoolwerk er onder leed. Plichtsbesef en discipline vormden de leidraad van een opvoeding, waarover hij later met respekt en dankbaarheid zou blijven spreken, al onderkende hij tegelijkertijd dat zij in warmte en empathie tekort geschoten was.

Ik ontleen deze gegevens over zijn jeugdjaren aan de onvoltooide autobiografie die George Puchinger ons heeft nagelaten. Zelf wilde hij niet van een ongelukkige jeugd spreken, en dat was het ook niet, maar het was wel een eenzame jeugd, en eenzaamheid is hem altijd blijven vergezellen. Die eenzaamheid deelde hij met zijn moeder,

die haar zware levensweg ook alleen moest afleggen en - evenals hij - eenzaam stierf in de stilte van de nacht.

Maar George Puchinger had meer met zijn moeder gemeen. Katharina Puchinger was een vrouw, die ondanks haar beperkte ontwikkeling over de grenzen van geografie en religie heen kon kijken. Een vrouw ook met een sterk karakter, die de gevolgen van haar daden op zich nam, een vrouw die haar eigen weg ging en daarbij de moed had oude situaties achter zich te laten, met alle onzekerheid van dien. Wat dit betreft herkende George Puchinger zich in zijn moeder. In zijn autobiografie schrijft hij:

Dit kordate wat mijn moeder moet hebben gehad, dat als het dan moest alles alléén uitzoeken, wanneer anderenje in de steek laten, dit consequent op je nemen van alle gevolgen van een situatie waarin je bent beland, het je staande houden in eenzaamheden die over je komen, het achter je laten van mensen die je in de steek hebben gelaten, om daarna gedwongen en tóch vrijwillig alléén verder te gaan, is iets wat ook ik in mijn karakter heb, en waarin ik mij aan mijn moeder diep verwant gevoel.

Allen die hem echt gekend hebben zullen deze trek in zijn karakter herkennen, want George Puchinger was een man die hoge eisen stelde aan zijn vrienden, en naar hartelust ruzie kon maken, als hij zich tekort gedaan voelde. Hij was een man die zijn vriendschappen nauwlettend bewaakte en die, als hij zich in de steek gelaten voelde, soms onverhoeds de vertrouwenskwestie kon stellen. Met zijn opvattingen over loyaliteit legde hij een strenge maatstaf aan, die niet altijd recht deed aan de complexiteit van persoonlijke verhoudingen. Toch valt die veeleisendheid in zijn geval te begrijpen, omdat hij een diep gevoelde innerlijke behoefte had aan verbondenheid en herkenning, aan de wezenlijke ontmoeting met de ander, die in zijn ogen geen vrijblijvend karakter kon dragen.

Enerzijds was er dus van meet af aan een besef van buiten de dingen te staan, van anders te zijn en zijn eigen weg te moeten gaan, anderzijds was hij voortdurend op zoek naar medestanders en geestverwanten, met wie hij zijn ideeën en idealen kon delen. Beide polen in zijn karakter werden versterkt door een radicale en resolute inslag, die geen lauwheid of halfheid kon velen en gekenmerkt werd door een grote persoonlijke inzet.

Het is niet te verbazen dat zo'n begaafd maar ook eigenzinnig jongmens als George Puchinger in botsing kwam met het gereformeerde milieu van zijn dagen, waarin hij een weinig spiritueel klimaat aantrof. Het riep de opposant in hem wakker, die weinig respekt toonde voor autoriteiten en de antithese in eigen kring met lust en overgave beoefende. Vooral in zijn 'Sturm und Drang' - jaren, toen hij als een eigentijdse Sint Joris een menigte draken bevocht, deed hij zich kennen als een hardhandig en hardnekkig polemicus, die zijn tegenstanders tot in hun tenten kon achtervolgen.

In later jaren ontworstelde hij zich echter aan de beperktheden van zijn milieu. Door zijn vele internationale reizen en contacten in Bazel, Rome en Oxford werd zijn begrip voor andersdenkenden vergroot. Hij ontwikkelde een meer verzoenende en thetische benadering, die getuigde van een grotere rijpheid en misschien ook wel van meer zelfvertrouwen. Dat betekende niet dat hij zijn eigen standpunten prijsgaf of dat zijn oude strijdlust geheel verdwenen was, maar wel dat hij op den duur meer heil zag in het gesprek dan in de polemiek als middel tot verstandhouding. Zijn bede 'Laat onze ontmoetingen niet tevergeefs zijn', die wij zojuist gebeden hebben, legt daar getuigenis van af.

Wat bleef was de gretigheid, waarmee hij alles in zich opnam, de intense belangstelling waarmee hij liefst urenlang ervaringen uitwisselde met gesprekspartners van andere religieuze tradities, en de gedrevenheid waarmee hij ook op latere leeftijd bleef kennisnemen van de ontwikkelingen op theologisch en politiek gebied. Hoezeer hij veranderd en toch zichzelf gebleven was, komt geestig en plastisch tot uiting in het sonnet 'Romeins souvenir', dat Michel van der Plas bij zijn 65e verjaardag voor hem maakte.

Ik ben in Rome, het Concilie woedt, en Puchinger valt binnen, en waart rond met pen en bloknoot en met open mond bij wat die Roomse Kerk nu weer uitbroedt.

We zien gezamenlijk veel wonderbaars, zitten tot in de nacht op een terras, praten alsof het daar Concilie was, en daar gebeurt me dan toch zó iets raars:

hij neemt het voor mijn paus op, voor mijn kerk als broeder en behoeder van hun eer, terwijl ik mij daarna, dat is toch sterk,

hoor roepen: protestant, toe protesteer in Godsnaam, houdt de profetie in leven, - en daarmee de poëzie.

Ook in zijn werk als historicus valt deze sterk persoonlijke inzet, die zo kenmerkend voor hem was, gemakkelijk te onderkennen. Zijn historische belangstelling was vooral biografisch georinteerd en richtte zich het liefst op figuren van formaat en karakter. 'Persoonlijkheden' als Groen van Prinsterer, Kuyper, Colijn, Schilder, Newman of Barth wekten zijn diepe interesse en konden hem jarenlang bezighouden. Maar deze aandacht droeg nooit een vrijblijvend karakter. Altijd was er sprake van betrokkenheid en inzet, van engagement, dat men met een na-oorlogs modewoord existentieel zou kunnen noemen. Het ging hem immers om de 'ontmoeting' en het 'gesprek' met het voorgeslacht, om 'historische oecumene', die uit was op herkenning, rekenschap en plaatsbepaling.

Van de biograaf, zo vond hij, mocht daarbij de hoogste inzet worden verwacht. Zijn doel moest zijn de doden weer tot leven te wekken en hun beenderen - naar het woord van Ezechiël - weer met huid en vlees te bekleden. Men moge dit een romantisch ideaal vinden, en dat was het ook, maar daarbij mag men niet vergeten dat het historisch besef van George Puchinger in sterke mate bepaald door zijn geloof als christen, door de overtuiging dat de dood niet het laatste woord kan hebben, dat de gestorvenen niet voorgoed dood en begraven zijn, maar dat zij als onzichtbare leden van Christus' Kerk bij ons zijn en eenmaal weer tot leven zullen worden gewekt.

Als christen wist hij dat een mens niet alleen bij herinnering kan leven, maar dat het verleden en het heden alleen zin krijgt door de verwachting. De verzuchting van Louis Couperus: 'Wat is herinnering, wat is verwachting? Bleke troost in verleden en toekomst, ' waarin het negentiende-eeuwse fin de siècle-gevoel doorklinkt, zou hij uit diepe overtuiging hebben afgewezen. Zoals Christus voor hem de zin der geschiedenis was, zo werd ook zijn persoonlijke leven bepaald door zijn christelijke heilsverwachting, door zijn

geloof dat de christen - tussen herinnering en verwachting in - als pelgrim op weg is naar de eeuwigheid.

Ook in zijn laatste jaren, toen zijn vitaliteit was verdwenen en hij, zoals hij met een mengeling van zelfspot en zelfbeklag opmerkte, 'met zijn lamme beenen in de assche van een stervend vuur zat', een citaat van zijn geliefde dichter Karei van de Woestijne, ook in die moeilijke jaren putte hij kracht uit zijn geloof. 'Wij missen bij het ouder worden veel, ' schreef hij op 26 mei 1998 aan een oudere vriend, 'maar iedere avond valt in ons gebed wel ergens voor te danken.’

Dat hij zijn grote huis aan de Koningin Emmakade in Den Haag moest verlaten, was een zware maar onvermijdelijke beslissing, die hij gelaten onderging, maar gelukkig vond hij in de onmiddellijke nabijheid van zijn nieuwe onderkomen al spoedig weer een etablissement, dat zijn goedkeuring kon wegdragen en waar hij zijn passie voor tafelen en tafelgesprekken kon blijven uitleven. Hoewel hij moeilijk afstand kon doen van zijn omvangrijke bibliotheek, verheugde het hem dat deze in haar geheel werd aangekocht door Princeton Theological Seminary, de universiteit die hem het jaar daarvoor nog had onderscheiden met de 'Abraham Kuyper Prize for Excellence in Reformed Theology and Public Life'.

Grote zorg besteedde hij ook aan de regeling van zijn nalatenschap, die werd ondergebracht in een Stichting die beurzen zou moeten verstrekken aan afgestudeerde jongelui, voor studiereizen naar Rome, Bazel, Oxford en Florence. Maar dan moest er ook wel gewerkt worden onderweg! Nauwkeurig diende er op te worden toegezien dat niet ontspanning, maar studie en algemene ontwikkeling het doel van de reizen was, zo bepaalde hij op zijn karakteristieke wijze, en hij ontwierp al even karakteristiek een gedetailleerde lijst van wenken, om luiheid en lediggang onmogelijk te maken.

Wat hem naast al deze persoonlijke beslommeringen in zijn laatste jaren vooral bezighield was de toekomst van de christelijke cultuur in Europa, waarover hij vaak somber gestemd was. De drastische teruggang van het godsdienstig leven was in zijn ogen niet alleen een religieus verlies, maar ook een cultureel verlies, omdat de hoogste faculteit van de mens, zijn verlangen naar God, niet langer werd gevoed en gevormd.

Deze breuk met de christelijke cultuur zou, zo vreesde hij, ook

een breuk in het historisch bewustzijn met zich meebrengen, waardoor het christelijke verleden van ons werelddeel steeds minder herkenbaar zou worden, een terra incognita voor toekomende generaties. Gelukkig had hij ook oog voor de vitaliteit van het christendom in andere werelddelen, maar voor alles putte hij - voor zichzelf én voor onze tijd - troost uit het woord van de psalmist: 'Mijn tijden zijn in Uw hand.'

Gemeente, voorzover wij geneigd zijn het pessimisme van George Puchinger te delen - en er zijn genoeg redenen om bezorgd te zijn - , dan mogen wij niet vergeten dat wij onze gestorven vriend herdenken in de tijd van Advent, in de tijd van de verwachting. Daarom is het goed dat wij in dit uur van herinnering teruggaan naar de gebeurtenis, die de bron vormt van onze verwachting en aan het begin staat van onze christelijke jaartelling, naar de geboorte van Christus.

Het kerstverhaal dat Lukas vertelt is een wonderlijk verhaal, dat zich op velerlei wijze laat lezen. Het is een verhaal waarin Wahrheit und Dichtung op onnavolgbare wijze met elkaar verweven zijn, maar het is tevens een verhaal dat door Lukas in een historische context wordt geplaatst. 'En het geschiedde in die dagen', zo begint hij zijn verhaal dat met de uiterste bondigheid wordt verteld. Met dat 'En het geschiedde' geeft hij de geboorte van Christus een plaats in ruimte en tijd, zodat het een herkenbaar deel wordt van onze eigen geschiedenis.

Wij zien twee mensen, Jozef en Maria, die op weg gaan naar hun land van herkomst, om daar te worden ingeschreven. Zij zijn op weg als nazaten van koning David (en dus als dragers van het verleden), maar meer nog als dragers van de belofte van Jesaja (van de toekomst). Maar als zij dan eindelijk in Bethlehem, in hun land van herkomst aankomen, is er geen plaats voor hen. Daarmee dreigt hun verblijf, ja hun hele bestaan, zinloos te worden.

Maar dan grijpt God in, op Zijn tijd en op Zijn plaats. Opnieuw klinkt het 'En het geschiedde'. 'En het geschiedde, dat de dagen vervuld werden'. Op Gods tijd voltrekt zich het wonder van de geboorte van Christus. Dat wonder voltrekt zich niet in een herberg, temidden van de mensen, maar in een stal met dieren. En daarmee wordt ons nog eens ten overvloede duidelijk gemaakt, dat de geschiedenis met de geboorte van Christus een heel nieuw begin maakt, want

dieren hebben immers geen herinnering en geen geschiedenis.

Zo krijgt het verblijf van Jozef en Maria in hun land van herkomst toch zin, omdat Christus in hun leven komt, en krijgt de geschiedenis nieuw perspektief door de vervulling van de oude profetie. De geboorte van Christus plaatst verleden en toekomst in een bezield verband, geeft zin aan het verleden en perspektief aan de toekomst, omdat hij niet alleen aan het begin maar - naar wij geloven - ook aan het eind van onze jaartelling zal staan.

Zo werpt wat 2000 jaar geleden gebeurde nog steeds zijn schaduwen vooruit. Wat begon als een reis naar het verleden, wordt een reis naar de toekomst. Daarom is het goed dat wij kerstfeest vieren, zeker nu velen leven bij de waan van de dag en zich op een haast primitieve manier blind staren op het jaar 2000, op het komende millennium.

Kerstfeest niet alleen als feest van herdenking van een historische gebeurtenis, die de loop van de geschiedenis beslissend heeft benvloed, maar ook als feest van de blijde verwachting en van de geboorte, van het leven dat de dood overwint. Kerstfeest als een wonder dat de verbinding legt tussen hemel en aarde, tussen duisternis en licht, tussen het 'de profundis' van het Oude Testament en het 'in excelsis Deo' van het Nieuwe Testament.

In dit geloof en in deze verwachting mogen wij ook onze vriend George Puchinger aan God toevertrouwen. Wij weten dat hij een onvolkomen mens was, maar ook dat hij één van ons was. Dat hij nu ruste van zijn moeiten. En wij bidden met en voor hem, dat onze ontmoetingen en onze werken niet tevergeefs zullen zijn geweest. 'Bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja, het werk onzer handen, bevestig Gij dat.' Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

DNK | 63 Pagina's

HERINNERING EN VERWACHTING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

DNK | 63 Pagina's