GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

INWENDIGE ZENDING ZONDER GRENZEN

67 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Een oecumenisch laboratorium

Omstreeks 1840 werd door J.H. Wichern in Duitsland de naam 'Innere Mission' geïntroduceerd, die onmiddellijk aansloeg, speciaal bij 'Erweckten'. De naam waaide over en bleek het ook in andere landen waar een opwekkingsbeweging bestond goed te doen. Hij voorzag kennelijk in een behoefte. Dat is merkwaardig, want de betekenis was niet zonder meer duidelijk. Evenmin als de vertaling: 'Inwendige zending'.

In de praktijk bleek het te gaan om 'Liebestatigkeit', in onze noodlijdende en zondige maatschappij. Maar 'Mission' suggereerde méér en 'innere' was zeker geen synoniem van 'einheimische'. 'Mission' duidde op heidendom. 'Innere' wees naar hart en ziel. Het woord kan als adjectief gebruikt worden bij begrippen met een symbolische strekking: Auge, Freiheit, Widerstand. Het heeft meer te maken met spiritualiteit en psyche dan met geografie. 'Inwendig' raakt aan 'innerlijk', innig.

Misverstand dreigt. Hoe moeilijk de betekenis van 'inwendige zending' is blijkt uit woordenboeken. Nog in 1984 x werd geponeerd dat het 'in tegenstelling tot de zending onder de heidenen' gaat om 'het streven van prot. kerkelijke organen en verenigingen om de godsdienst binnen de christelijke wereld te versterken en uit te breiden en geestelijke, lichamelijke en maatschappelijke noden te lenigen'. De schrijver had kennelijk geen weet van een vier jaar eerder verschenen artikel, waarin zowel adjectief als substantief naar hun eigenlijke betekenis waren geïnterpreteerd. 2 Hij blijkt op de hoogte van Paulus' missionaire gebruik van 'inwendig" in Romeinen 7:22 en Efeze 3:16, waar gesproken wordt van 'de inwendige mens'; doch de toevoeging 'maar thans alleen scherts, in de inwendige mens versterken' verbaast ons. Hij kent 'inwendig" bij 'leven' ('het leven der ziel voorzover door God geschonken'), maar verzuimt de uitdrukking te betrekken op kerkelijk leven, op zending.

Het is zaak bij de oorspronkelijke betekenis te rade te gaan. Zending brengt ons in de tegenwoordigheid van Hem die door God (als Messias)

gezonden is. Zijn zending speelde in op een vijandige wereld, met zondaren, stervelingen, armen, dwazen. Jezus werd 'gezonden' naar hen die met hun tekortkomingen geen raad weten. 'Mission' heeft zich dus te richten op zielen, die verloren dreigen te gaan. De door de 'Central-Ausschusz für die innere Mission' naar in Nederland werkende Duitse gastarbeiders gezonden Reiseprediger Carl Vosz schreef in zijn rapport (1892): 'Wenn man erwagt, dasz auch nur eine heilbegierige Seele durch unsern geringen Dienst gefördert wird auf dem Wege zum seligen Leben, wie ich tatsachlich in Makkum erfahren habe, so ist die Arbeit an den Grasmahern eine rechte Arbeit der Inneren, ja der Innersten Mission'.

Bij deze visie is 'innere' geen tegenstelling van 'aussere', dat op de bijbehorende 'buitenkant', de verschijningsvorm slaat. Ook de 'aussere Mission' had de bedoeling zielen te winnen. Dus heeft in 1842 de Göttinger dogmaticus G.C.F. Lücke kunnen poneren dat 'innere Mission' 'aussere' omvat 3 . Het gaat daarbij om alle continenten. Het verrassende van de naam lag vooral in de stoutmoedige kijk op Europa. Dit werelddeel was even heidens als elk ander. De Europese mens was in het geding. Hem werd toegeroepen zijn omgeving, zijn prestaties, zijn wetenschap en zijn hoogmoed op hun waarde te testen en dan te ervaren hoe voos alles is waarover wij roemen binnen het 'corpus christianum'. Onze maatschappij heeft zich aan afgoden verkocht.

'Inwendige' zending richtte zich op het heidendom waaraan ikzelf, die mij christen noem, deel heb. Van 'Hosannah' naar 'kruist Hem' loopt een directe lijn. Petrus de belijder verloochende Jezus. De geméénte van de Heer behoort bij de wereld waar het Evangelie gebracht moet worden.

Ja, het oordeel begint bij het Huis Gods. Bilderdijk had reeds geprofeteerd: 'Wanneer een volk in zonden moet vergaan, vangt in de kerk de zielsmelaatschheid aan'. Het was een psalmist, niet een goddeloze die bad: 'Zie of bij mij een schadelijke weg zij'.

Hendrik Pierson, representant van de tweede generatie, verklaarde dat in zijn Zettense 'vrije universiteit' hijzelf het meest leerde. De eerste generatie heeft nog moeite gehad met de formulering hiervan, maar was in principe van geen ander inzicht. Ten bewijze diene de dissertatie van Louis Heldring uit 1877, kort na de dood van zijn vader Ottho Gerhard verdedigd te Leiden, waarin ons van binnenuit de genoemde voorlichting wordt gegeven. De tijd voor een proefschrift over inwendige zending was nog allerminst rijp en het boek toont ook menige onvolkomenheid en slordigheid. Maar de promotus overtuigt ons dat er overwegende bezwa-

ren hebben bestaan tegen de naam 'binnenlandsche zending' en toont aan dat het werk van de inwendige zending zich richtte op degenen die in naam tot het christendom behoren, maar die in werkelijkheid nog voor het christendom gewonnen moeten worden. 4

Wij zijn dan in de sfeer van het 'Réveil' dat mensen wakker schudde uit de dood en slaperigheid. Gebleken was dat God aan wereld en kerk nog tijd gunde. Nu was een vlammende waarschuwing op zijn plaats. Straks zou het 'te laat' weerklinken. De dwaze maagden vonden de deur dicht, terwijl zij toch overtuigd waren geweest op wacht te staan voor de komende Heer.

Geleid door O.G. Heldring begon de veldtocht tegen hetgeen de 'christelijke vrienden' onderkenden als heidendom. Dat hield bij geen landsgrenzen op. Inwendige zending bleek een internationale uitdaging. Geleidelijk ging het Réveil in deze beweging over. Inwendige zending was omstreeks 1900 de gestalte waarin het voormalige Réveil de nieuwe eeuw binnentrad.

Voor een goed begrip is het noodzakelijk, ons de achtergronden voor de geest te halen. De jaren veertig van de negentiende eeuw vormden kerkhistorisch een overgang naar de 'moderne tijd'. 'Modern gold als synoniem van beschaafd, behorend bij het 'denkend deel der natie'.

'Moderne theologie' werd een begrip. Op steeds radicaler wijze werd geanalyseerd en geredeneerd.

Met de wetenschappelijke ging een maatschappelijke revolutie gepaard.

'Revolutie' betekende voorheen: 'terugkeer naar het oude'. Sinds de Franse 'revolutie' was deze betekenis achterhaald. Een nieuw mensbeeld diende zich aan. Karl Marx verkondigde dat de omstandigheden de mens maken en godsdienst opium is, een tranquillizer, een slaapmiddel.

Met afschuw reageerde de inwendige zending daarop. Door zo'n stelling werd de kroon der Schepping gedevalueerd. Godzelf werd schuldig verklaard aan de sociale ellende, die Hij versluierd zou hebben onder goedkope troost. Marx* verzakelijking van het levensdoel betekende verlies van eeuwigheidswaarden. De ziel, centrum van het bestaan, verdween uit het vizier, om vervangen te worden door 'Kraft und StofP. De inwendige zending proclameerde een betere Internationale voor de verworpenen der aarde. Zij hielp op een waardiger en juister manier de mensen overeind dan via geld, vernuft en prestaties - al schakelde zij deze wel in, mits ze zegen brachten - onder het licht van Hem aan wie wij mensen alles danken. Evolutie kon het leven tot een hel maken, als de nieuwe mogelijkheden in verkeerde handen raken. Wat baat het ons de wereld tewinnen, indien we daarbij schade lijden aan de ziel?

Groen van Prinsterer, Da Costa, Heldring zagen het als roeping Nederland te herinneren aan zijn geschiedenis als 'christelijke' natie. D. Chantepie de la Saussaye sprak van 'christen-natie'. 5 Dat was waarschijnlijk nauwkeuriger. Maar allen bedoelden onze 'natie' (die in de jaren veertig van de negentiende eeuw uitgroeide tot een 'staat') te doordringen van de theocratische visie dat alles Gods dienaresse mag wezen, ook de overheid. De constitutie van de negentiende eeuw behoorde daarvan te getuigen. Weliswaar was de tijd voortgeschreden. Gelijke rechten van alle godsdienstige genootschappen waren erkend, de overheid stelde zich tegenover alle neutraal op. Maar taal, wetgeving, moraal en positie van de predikanten wezen op het reformatorische karakter van ons volk en zijn geschiedenis. De kerk had als zij wilde een gerespecteerde plaats. De overheid was er niet op uit taken over te nemen. Dat het in die jaren tot een overheidsbemoeienis met de armenzorg kwam, lag aan de kerk zelf.

De inwendige zending, die plaatsvervangend de uitdaging opnam, zag zich voor de vraag van de aanpassing gesteld. Veranderingen? Men was bereid met de 'tijdloop' (Da Costa) mee te gaan. Ook Groen heeft zich uiteindelijk in 'volkssouvereiniteit' en een openbare overheidsschool geschikt.

Bovendien, zending behoort relativerend te spreken over christelijke macht. Het kerkgebouw mocht best excentrisch in de samenleving komen te staan. Naar de zich uitbreidende grote steden trokken duizenden, op zoek naar betaald werk. Zij kwamen in een andere wereld dan het platteland waaruit zij stamden. De stad bood kunst, wetenschap en vermaak, waar de kerk slechts van terzijde bij aanwezig was. Maar haar Boodschap hoorde er thuis, voor& dn. Het Evangelie was het cement van de vroegere samenleving geweest. Het moest dat blijven. Zonde en nood waren óók gebleven.

Bescheidenheid en durf waren nu nodig. In een artikel van zijn Duitse vriend Bolhuis, door Heldring opgenomen in het tijdschrift van de inwendige zending® werd gewezen op Martha en Maria. De combinatie van daad en stilte was beeld van de Innere Mission, die, welk werk zij ook ondernam, 'bescheiden, opregt, ootmoedig het mede-verlorene zoekt'.

Bolhuis' artikel verraadt een beginnershand, maar het geciteerde was een soort program. De kerk had geen behoefte meer aan een kathedraal, die het concentratiepunt van het maatschappelijk gebeuren had gevormd.

Daar was alles welkom geweest waarvoor gebeden kon worden. Kerkgebouwen in de negentiende eeuw moesten kleiner zijn, overzichtelijker,

minder triomfantelijk, afgestemd op de veranderende eisen. Maar de Blijde Boodschap, bij de gratie waarvan de kerk bestond, mocht niet worden afgezwakt. Inwendige zending was evangelisatie. Haar ambtsdrager werd de evangelist. Zonder Woordverkondiging kon in de maatschappij veel goeds gedaan worden, maar dat was géén zending. Liefdebetoon was feitelijk secundair, eventueel zelfs overbodig. Prediking was onmisbaar. Veelkleurig. Een Vereeniging, die de opleiding van minvermogende jongens tot predikanten ter hand nam, noemde zich: 'Vereeniging tot bevordering van inwendige zending'. Jonge mensen, die met klem van woorden bordeelbezoekers terughielden, achtten het een eer 'Middernachtzendelingen' te heten. Hun getuigenis was : (Middernacht)zénding.

Daarbij was het, om gehoor te krijgen, noodzakelijk niet bij het oude te zweren, maar verantwoord op de nieuwe uitdagingen in te gaan. Niet overal zat de duivel. Wat was verfoeilijk heidendom, wat niet? Waartegen moest wel en waartegen moest niet worden opgetreden? Wat was een wettige correctie op vroeger gemaakte fouten?

Aanknopingspunt werd de verhouding, straks het conflict, tussen geloof en wetenschap. Dogmatische waarheden, waaraan men zich eeuwenlang opgetrokken had, begonnen te wankelen. De uitvinding van de inenting opende het oog voor de mogelijkheden van preventie. Mocht zo iets? Het voorkómen van epidemieën zou een veranderde kijk op de Voorzienigheid betekenen. In de Heidelbergse Catechismus was beleden dat' ... gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede ... ons niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke Hand toekomen'. Wat moest voortaan geloofd worden? Zoiets is 'twijfelzucht', schreven de tegenstanders van de 'geest der eeuw". Zij laakten het streven om de twijfel tot uitgangspunt van het leven te maken, temeer toen de sceptici weigerden ook aan de twijfel te twijfelen, dus de mogelijkheid van zekerheid open te houden. Wat voor natuurwetenschap aanvaardbaar was werd mede op geesteswetenschappen toegepast. In hun kritische roes gingen sommigen erg ver. Ludwig Feuerbach poneerde dat God een uitvinding zou kunnen zijn van de mens zelf, een projectie van diens idealen. D.F. Strausz ontdekte dat de mens Jezus kon worden uitgepeld uit de Christus-schil, die latere geslachten hadden aangebracht om Jezus tot meer dan een religieuze verkondiger van populaire gedachten en gevoelens te maken. 'Ongodisten' noemden de geschokte gelovigen zulke critici. Maar dezen gingen door. Natuurwetenschap dreigde te gaan beslissen over bijbelse gegevens. De aanhangers achtten zulks een bewijs van geestelijke mondigheid.

Hoe als inwendige zending te reageren op verwatenheid? Niet te ontkennen viel dat er volgens de moderne methode veel werd bereikt en op bijbelse geschiedenis soms een verrassend nieuw licht werd geworpen.

Sommigen probeerden het met apologetische argumenten. J.I. Doedes sneerde op de gekortwiekte ervaring van nu en beriep zich op de eeu-

wenoude ervaring der voorgeslachten. De tegenargumenten waren evenwel krachtig. Zij kwamen er op neer dat de negentiende eeuw meer dynamiek en vooruitgang had gebracht dan alle voorafgaande, bijna stilstaande, eeuwen met elkaar hadden gedaan.

Even onbevredigend als de apologie was de keuze voor isolement. Vermoeid van de nieuwigheden concentreerden enkele groepen zich op ziel en zaligheid en lieten de maalstroom voor wat hij was. Gebruikmakend van de vrijheid die grondwettelijk werd geboden, gingen zij ertoe over publiekelijk die vrijheid af te wijzen en in een kring gelijkgezinden zich verre te houden van de boze wereld. De negentiende eeuw werd een eeuw van scheuringen, afscheidingen, conventikels, 'vrije' kerken. Zij waren missionair zeker niet in-actief, maar pasten inwendige zending nauwelijks toe op zichzelf, lieten de uitdrukking over aan hen die in de volkskerk bleven. De laatsten billijkten de behoefte aan geborgenheid en veiligheid, maar vroegen of het juist was een kerk te formeren waarin leven èn leer op orde heetten te zijn. Breuken zetten ach daar voort.

Wervingskracht was gering. Maatschappelijke betrokkenheid kwam pas in de jaren zeventig, maar bleef zwak, vergeleken met de inwendige zending, waarvan door Abraham Kuyper op het Sociaal Congres (1891) onomwonden werd erkend dat zij decennia eerder de spits had afgebeten.

De meeste aanhangers van inwendige zending zijn hervormd gebleven, hoeveel ze ook op het reilen en zeilen van hun kerk aan te merken hadden. Het belangrijkste argument was dat ze niet werden gehinderd in missionair élan en wijze van evangelie-verkondiging. De Hervormde Kerk was zelf één en al inwendige zending.

Dat pleitte overigens geenszins tégen deze kerk. Zij pretendeerde weinig.

Een ware kerk wijst van zichzelf af. Naar de wereld en haar vragen. Naar de mensen die zij dienen mag. Naar een gemeenschap waarin liefde belangrijker is dan confessionalisme. Het schijnt alsof de naar rust verlangende mens meer baat vindt bij een zuil, waartegen kan geleund worden, dan bij woorden van bemoediging en daden van barmhartigheid.

Werkelijke vrede wordt echter pas ontvangen als men zich aan genade toevertrouwt en dan in gehoorzaamheid uitgaat zonder te weten waarop alles uitlopen zal. 'Ethische' theologen werkten dit uit.

Inwendige zending werd een laboratorium waarin experimenten werden opgezet door een avant-garde, die haar verantwoordelijkheid zag en niet bleef wachten tot de diakonieën weer zouden gaan functioneren, de theologen beter zouden worden opgeleid en de discussies over geloofswaarheden ingewisseld zouden zijn voor getuigenissen. De aanhangers wachtten niet tot de vrome liederen - en het waren er vele in de rijmende eeuw - op hun orthodoxie en literaire kwaliteit getest zouden zijn. Zij vormden een spontane, bewuste 'tegenbeweging' met een positieve doelstelling: dienstbaar te zijn aan het Koninkrijk voor de komst

waarvan zij baden.

Was het streven niet verder gegaan dan filantropie en weldadigheid, dan had de inwendige zending kunnen opgaan in de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, die uit religieuze motieven was opgezet en niet-confessonalistisch wilde zijn. 7 Diverse aanhangers van de inwendige zending hebben zich aanvankelijk bij het Nut aangesloten, maar na zekere tijd daarvoor toch bedankt. Het ene nodige werd er niet voldoende behartigd: de Boodschap van verzoening, vergeving, opstanding en gemeenschap met Christus. Jan de Liefde sprak over 'water-en-melk-Christendom'. Hendrik Pierson schreef dat alleen zij 'asylen voor gevallenen' konden oprichten die hadden leren afzien van eigen kracht.

'Nut' kan geen uitgangspunt zijn voor het inwendige zendingswerk, ontdekte Pierson met een schok toen hij ervoer hoe de overheid door te marchanderen probeerde misstanden in te dammen. Er ligt schuld. Deze kan nooit worden vergoelijkt, ze moet geboet en uitgewist worden.

Inwendige zending is nooit bevreesd geweest schuld te belijden. Maar het epitheton 'boetvaardige', bij de 'gevallen vrouwen' die zich aanmeldden, betekende niet dat over deze schuld ooit uitgeweid werd. Roddels over zonden mochten in allerlei kring graag worden gelezen, interessanter waren naar het oordeel van de inwendige zending de verhalen van bekering, vernieuwing, heiliging. Honderden zijn er in omloop gebracht, binnen en buiten onze grenzen.

De naam 'inwendige zending' is in onbruik geraakt, lijkt thans nauwelijks bekend.

Het is daarom goed de arbeid op enkele punten en detail te bezien. Bij een drietal portretten, elk een 'pars pro toto', kunnen evenzovele aspecten van het oecumenisch-missionaire streven belicht worden. Het gaat om G. Groen van Prinsterer, O.G. Heldring en J. de Liefde, 'representanten' respectievelijk van verzet, verbondenheid en verkondiging in de jaren veertig tot zeventig. Niet slechts Nederland was hun klankbord. Zij hebben gereageerd op uit het buitenland afkomstige uitdagingen, die zij meestal positief (maar waar nodig ook negatief) hebben geduid.

2. Verzet tegen de Franse revolutie (Groen van Prinsterer)

De vergaderingen der 'Christelijke vrienden', waar over theorie en praktijk van de arbeid beraadslaagd werd, werden gepresideerd door G.

Groen van Prinsterer, die voor het leiderschap alles meegekregen leek te

hebben. Zelf heeft hij, strevend naar kerkherstel en theocratie, de naam 'Inwendige Zending' vrijwel niet gebruikt. Maar de zaak was hem vertrouwd, aoals blijkt uit bewaard gebleven brieven van deelnemers aan de kring. O.G. Heldring schreef hem 17 oktober 1860: 'De Heer predikte in Jeruzalem en woonde in Bethanië. Zoo prediken wij wel in de woestenijen der kerken maar ons hart leeft in het Bethanië der innere Mission.

Vandaar uit gaat de eigenlijke vernieuwing der kerk'. Groens pastor in Wassenaar, L.J. van Rhijn, schreef 10 maart 1864: 'Er zal daarover [sc. de 'kerkidee'] licht verschil blijven bij de geloovige Christenen. Ik zou in onzen tijd van gisting en verwarring niet zoozeer hierop de aandacht willen richten. Het leven des H. Geestes is de hoofdzaak; de Geest zal zich een ligchaam scheppen, d.i. de beste vormen doen vinden op zijnen tijd. Als punt van vereeniging of zamenvatting bij onze Nederl. Christenen komt mij bij uitsluiting geschikt voor: de in-en uitwendige zending .... Wij moeten de gebreken in de hoogere en lagere standen, de genotzucht, de gemakzucht, de ontucht, de losbandigheid, de ijdelheid, gevoed door allerlei slechte theorie en lectuur scherp in het oog vatten ...'.

Isaac Capadose, zoon van de Réveilaanhanger Abraham C., stuurde Groen 11 januari van datzelfde jaar een rapport over een bijeenkomst met evangelisten van de Nederl. Prot. Vereeniging, waarin Capadose de wens had geuit een instelling te stichten als het Rauhe Haus van J.H. Wichern in Hamburg, om daaraan zijn verdere leven te wijden: 'Ik begin te gelooven dat we door zulke werkzaamheden meer tot ons volk zullen spreken dan door debatten in de Kamers ... door liefde, tastbaar blijkende liefde, zullen we in 's Heeren kracht nog iets vermogen ...'.

Groen was een figuur van Europees formaat. De vragen waarvoor de inwendige zending stond waren van Europees allooi. De inwendige zending schiep zich in ieder land een aparte gestalte, overeenkomstig de eigen geschiedenis. Maar er bestond één universele vijand. Dat was het ongeloof, aan het einde van de achttiende eeuw in Parijs geproclameerd, met het trotse 'Ni Dieu, ni Maitre'. Ondanks en na de val van Napoleon werd het gecontinueerd. Al jaren voordat zij met O.G. Heldring contact kregen onderkenden de aanhangers van het Réveil deze tegenstander.

Hij kwam uit Frankrijk. Europa had in 1813 de wens gehad de klok van de revolutie terug te draaien en dus aan alle kanten bolwerken opgericht. Ten noorden van Frankrijk waren dat de beide Nederlanden. De bedoeling was goed, maar in zijn 1813 (verschenen in 1869) heeft Groen dit nieuwe begin als illusie afgedaan. Er werd een eenheid geconstrueerd, die geen eenheid was. Dat moest misgaan. De revolutie, de 'tuimelgeest', bleek geenszins onderdrukt. De rust was schijn. In 1831 klaagde A. Capadose over 'den gifbeker, ons door eene vreemde hand toegereikt' en de 'vermenging met vreemden die ligtzinnigheid en zedeloosheid had

De Belgische opstand was toen uitgebroken, beïnvloed door Franse revolutiekreten. Met overtuiging hebben jonge figuren uit het Réveil zich achter de veldtocht tegen de Belgen gesteld. Parijs was voor Da Costa het 'Babel onzer dagen', 9 die 'Stad, in weelde groot geworden / In weelde, en moord, en krijgsgeweld / Door 't woên van Jacobijnsche horden / En een gewetenloozen Held ...'. Parijs moest daarvoor de straf krijgen die het verdiende, tenzij het zich als Ninevé nog zou bekeren op de stem van de profeet. gebracht'. 8

Groen, auteur van Ongeloof en Revolutie (1847), verbond 'revolutie' met 'ongodisterij'. Alleen het Evangelie kon ons volk maken tot wat het zijn moest. Nog in de jaren vijftig herinnerde D. Chantepie de la Saussaye er Nederland aan dat het Evangelie ons de kracht had gegeven om ons te doen 'verrijken' met hetgeen andere volken bezaten en van de weeromstuit hun hetzelfde te schenken. Daarbij moest gekozen worden tegen een 'Rooms' land als Frankrijk, niet voor niets in behoeftige omstandigheden verkerend. 'Rooms' gold als synoniem voor 'goddeloos'. Saussaye wees op de donkere wolken, de giftige planten van inquisitie en jezuïtisme en riep op tot onvermijdelijke strijd. 10 Groen is niet moe geworden erin te hameren, dat een natie niet gevormd wordt door eenheid van taal of geografische grenzen. 11 Wonen in hetzelfde huis is geen garantie voor eensgezindheid en geluk. De staten zijn niet veel meer dan 'nations désossées, décolorées, des populations, des multitudes, des masses, des ramessis d'individus, des collections d'atómes ... comme le disait Vinet, 'rebelles aujourd'hui, esclaves demain.' 12 Inwoners waren aldus niet anders dan gebruiksvoorwerpen, straks slachtvee, kanonnenvlees. Nodig was 'un esprit de dévouement, de sacrifice'. De ogenschijnlijk zo ingetogen Groen wordt dramatisch als hij schrijft over het verval van ons volksbestaan: 'Dit is het ergste ... wanneer een Natie, die, in de wereldgeschiedenis, een toonbeeld der zegeningen Gods op de belijdenis van het Evangelie geweest is, door eigen ontzenuwing verbastert ...\ 13 Waar heeft de echte vrijheid en broederschap gebloeid? Waar het Evangelie

werd verkondigd en geloofd! Groen ging zover dat hij zijn boek over de geschiedenis des vaderlands het beginnen bij Luther. Voor hem was de Duitser Willem van Oranje, die tegen Marnix uitsprak: 'Souffrons qu'on marche sur nous, Aldegonde! pourvu que nous puissions aider PEglise de Dieu', de ware Nederlander. Ons volk bestond bij de gratie van diens gebed toen hij werd vermoord. Het is inwendige zending, Nederland daarheen terug te leiden. Geschiedenis is een zaak van namen en jaartallen, maar meer nog van denkbeelden, 'beginselen'. Nederland heeft verleden noch toekomst zonder de kerk van de Reformatie.

Groen genoot van de verhalen die hem bereikten van de Réveilvrienden in Genève. De herleving daar in de 'cité de Calvin' betekende de bijl aan de wortel van de 'cité de Rousseau'. 14

Er valt over te twisten of Groen een gelukkige greep deed door 'revolutie' tot de sleutel van het moderne heidendom te maken. Hij had te goed over de opstand tegen Spanje geschreven om nu het misverstand te wekken dat hij conservatief was en de onmiskenbare verworvenheden der revolutie van geen waarde achtte. Groen bedoelde de géést die hij ontwaarde: geroemd werd over vrijheid van geloof, maar beoogd werd de afschaffing van het geloof. Het ging hem niet om de ellende en armoede die met de Bataafse tijd waren gekomen, ed waren de naweeën zeker vruchten waaraan men de boom kennen kon. Het kwaad zat dieper. Zie het onrecht en de wreedheid, die geen uitwassen waren. Het 'nationale scheermes' behoorde tot de bagage, de dictatuur van Napoleon was een logisch uitvloeisel en in diens leven werd aangetoond hoe hoogmoed vóór de val komt. Duivelse machten waren aan het werk en dat juist in het land waaraan wij voor de Evangelieverkondiging en de vrijheid zoveel dankten.

Natuurlijk zat in de Franse revolutie een 'waarheid' evenals in haar uitlopers: het liberalisme en vooral het socialisme. A. Kuyper heeft op het Sociaal Congres in 1891 (dat een bekroning was van het werk van de inwendige zending) uitvoerig Groens opmerking daarover in de Tweede Kamer (1853) geciteerd: '... lette men op den inderdaad kommervolle toestand der lagere bevolking; en zij bovenal indachtig aan het nadeel hetwelk de hoogere standen door zedenbederf en valsche wetenschap bij het volk hebben gesticht ... In het socialisme ligt een waarheid gemengd die het kracht geeft'. Daarom was een gesprek tussen het socialisme en inwendige zending mogelijk.

Maar juist hier moest worden gewaakt. De Satan doet zich voor als een engel des lichts. Op 31 januari 1795 werden in 's-Gravenhage de 'Rechten van den Mensch en Burger' geproclameerd, maar zij waren bedrog gebleken. Buiten Jezus om leiden opvattingen over eigendom en recht tot

nieuwe misstanden. Buiten het Evangelie is elke veranderde constitutie niet meer dan het zoveelste periodiek geschrift. De leer van de volkssouvereiniteit is in wezen verderfelijk. Buiten de goddelijke wet om verliezen mensen het vermogen om te relativeren. De moraal van het natuurrecht, de macht der sterksten, de Uebermensch, het geweld van een nieuwe elite met eigen ordeningen, dienden zich aan. 'Struggle for life' heeft reden van bestaan in de natuur, maar in de wereld van de mens was hij slechts acceptabel voorzover concurrerende partijen gelijke kansen hadden. Hier was dat zeker niet het geval.

Groen wijdde aan de kernwoorden 'Vrijheid, gelijkheid en broederschap' een meeslepende brochure, waarin hij betoogde dat alleen Jezus Christus ons aan de ware betekenis helpt." In zich is vrijheid niets. Leegte is geen ruimte. Het gaat niet allereerst om vrijheid vön. Waartóe dient zij?

Wat is ingebouwd? Vrijheid impliceert ontplooiing naar eigen aard en doelstelling. Hoe wordt mijn naaste niet gekrenkt? Vrijheid verwordt licht tot anarchie., De quasi-gelijkheid manifesteert zich in de idee dat bezit diefstal is, dat ik mijn eigen baas ben, dat ik niet behoef te rekenen met de veelkleurige onderscheidingen die in de schepping ingebouwd zijn en haar zo geschakeerd mooi maken. Christelijk communisme rekent met sabbathjaar en jubeljaar, waarin scheefgetrokken verhoudingen weer hersteld worden. Waar is broederschap te vinden bij hen die niet in de leerschool van Jezus hebben gezeten waar eigenroem en verdienstelijkheid worden ingeruild voor bereidheid tot dienen? De zich snel ontplooiende techniek dreigde te leiden tot dictatuur van de ene die over de juiste formule beschikt. Jezus was zeker ook sociaal hervormer, maar Hij was allereerst méér. Hij brengt ons bij de wortels van onze samenleving. Wederzijdse hulp is het principe van ons bestaan. De ontdekkingen van Darwin bevestigen dat. Niet eigenbelang en onderdrukking, maar een dynamische gemeenschap brengt zegen aan de paria's van onze maatschappij. De wereld is op wijsheid en goedheid gebouwd. Dat moeten wij ons léten gezeggen, de daarbij ingebouwde wetten hebben wij te gehoorzamen. De 'revolutie' achtte dit bekrompen. Het impliceert immers een zich buigen onder goddelijk gezag. De godsdienst van de negentiende eeuw is het pantheïsme, waarbij iedereen zich een god waant. De wetgeving meent de normen te mogen ontlenen aan wat door de meerderheid der bevolking wordt gedacht. Zo wordt de enkele christen, die in durft te gaan tegen de door de meerderheid aanvaarde begrippen als doemprofeet uitgebannen. Alleen 'het algemeen zedelijke'

wordt geaccepteerd, dat voor niemand aanstotelijk is. Het christendom staat op één lijn met religies die zij als onwére heeft gebrandmerkt. In schijn is men neutraal, in wezen geeft men alles aan niet-neutrale invloeden prijs.

Het ergste is dat de kerk meedoet. Zij ziet de verleiding niet. Door de 'revolutie' is de kerk van de staat zgn. 'gescheiden', maar in de praktijk laat zij zich inschakelen door de overheid, die haar nodig heeft om rust te garanderen. Zij gaat daar maar al te graag op in en savoueert de geneugten. De kerk accepteert zonder kritiek dat theologische hoogleraren door de overheid worden benoemd.

Groen heeft dit alles reeds in de jaren dertig aan de kaak gesteld toengroep zich uit de Hervormde Kerk meende te moeten afscheiden, daartoe een de grondwettelijke vrijheid had, maar vervolging te doorstaan kreeg van de zijde zowel der overheid als der kerk. Verzet was vereist.

In zijn brochure over de tegen de afgescheidenen genomen 'maatregelen' staat een zin, ontleend aan zijn visie op onderwijs, die de samenvatting is van Groens appèl tot inwendige zending tegenover het moderne 'heidendom': 'De opwekkingen tot deugd zijn niet anders dan opwekkingen tot Heidensche zelfgenoegzaamheid, waarbij men eerzucht en belang als verderfelijke surrogaten voor Evangelische waarheden gebruikt'. 16

'Thans is het in naam van vrede en eensgezindheid, dat de waarheid opgeofferd wordt; in naam eener verlichting, die zich boven het Evangelie verheft; in naam van het Staatsbelang, of van wat er al meer op den voorgrond moge worden gesteld. De uitkomst is dezelfde; er werd toen, er wordt nu vervolgd...'. 17

Groens woorden verdienen een plaats in de geschiedenis van de strijd om mensenrechten. De schrijver hield zich kennelijk in, maar onder de aangeklede woorden is zijn woede voelbaar. In de titel bleef hij parlementair in de plooi: 'maatregelen'. In de loop van het betoog werd de onomwonden beschuldiging niet meer verborgen gehouden. Ofschoon Groen gepaste eerbied handhaafde ontkwam zelfs de Koning niet aan zijn kritiek. De brochure eindigt met een voor geen misverstand vatbaar appèl op Willem I, die 'het zijn hoogste eere rekent te buigen voor de Majesteit van Hem die de harten der Vorsten leidt gelijk Hij wil...'.

Het geschrift was niet de eerste apologie ten behoeve van de afgescheidenen. De andere waren evenwel uit eigen kring afkomstig geweest. Nu mengde zich een man die een carrière in wetenschap en poütiek achter

en voor zich had, in wie Koning en ministers duidelijk vertrouwen hadden, die zelf er niet aan dacht zich bij de afgescheidenen aan te sluiten, in de strijd. Coram publico werd de overheid van ongrondwettelijk handelen beticht. Groen was zich natuurlijk bewust een verbluffende beschuldiging te uiten, die als zij ongegrond zou blijken zijn toekomst in de waagschaal stelde. Bijna ieder rationeel denkende Nederlander zou zoiets hebben afgeraden. Gezag dreigde ondermijnd te worden. Groen wist dit. Hij ondernam het toch, vol goede moed. Dat behoort tot de politieke implicaties van het Evangelie. Hij betoogde niet prekerig, maar zakelijk. Bij tijd en wijle met humor. Laconiek beriep hij zich erop dat 'de Vorst in het vrije Nederland vrijmoedigheid, mits zij geen onbescheidenheid worde, waardeert'. Al in 1829 had Groen in zijn Nederlandsche Gedachten geschreven dat zwijgen 'geen teken van vaderlandsliefde is'. Nu, acht jaar later, trok hij dit door en verklaarde dat zwijgen hem medeplichtig zou maken.

Het aangedane onrecht verdiende slechts één typering: 'Napoleontisch', synoniem van wat in de twintigste eeuw 'discriminerend' zou heten. Groen: 'Het was of men in de afgescheidenen lijfeigenen zag'. Zulke 'maatregelen' pasten bij de wereld van de dictator die samenkomsten van meer dan twintig aan zijn goedkeuring onderworpen wilde zien. Het gebeurde was in strijd met de constitutionele bescherming die aan bestaande 'gezindheden' toegezegd was. Bestreden werd éérst het recht om zichzelf af te scheiden, daarna het recht om zich te 'vereenigen'. Men mag Groens bezwaren tegen de geest der 'revolutie' en de door haar nagelaten erfenis eenzijdig en dus relatief onjuist noemen. Maar eenzijdigheid is een prerogatief van profetische zendelingen. Men begrijpt Groen niet als men zijn missionaire instelling niet heeft onderkend.

3. Verbondenheid met Duitsland (O.G. Heldring)

Vergeleken met de andere pioniers was O.G. Heldring een figuur van het tweede plan. Hij, 'vader' van de inwendige zending in Nederland, beschikte niet over oratorisch vermogen en was evenmin een groot stilist. Zijn betekenis dankte hij aan zijn charisma de individuele krachten van medestanders te bundelen.

Hij schaamde ach niet afhankelijkheid van anderen te erkennen. Dat gold in het bijzonder J.H. Wichern. Toen Heldring diens Die innere Mission gelezen had, was hij meteen overtuigd. Hij realiseerde zich dat de problematiek aan weerszijden van de grens gelijk was en Wichern hem de basis-visie bood waarnaar hij gedurende jarenlange sociale activiteit had gezocht. Het was heidendom in eigen omgeving, dat de uitdaging vormde. Hoe moest de Blijde Boodschap worden gebracht en beleefd?

Wichern had met andere figuren uit de inwendige zending gemeen dat hij schrijven kon. Hij heeft niet minder met boeken, brochures en artikelen

dan met oratorische gaven zijn medemensen benaderd. Wie hem leest wordt getroffen door een combinatie van betrouwbaarheid en hartstocht, van wetenschappelijke nuchterheid en piëtistische spiritualiteit. Wicherns Tagebuch en zijn Denkschrift an die Deutsche Nation zijn specimina van Erweckungs-vroomheid die niet in dierbaarheden bleef steken, maar richting wees in veranderende omstandigheden. Zij tonen inzicht in nood en schuld. Zij boden geen utopie, maar beoogden een in Christus reële toekomst. Op Da Costa maakte Wicherns combinatie van woord en daad zo'n indruk, dat hij in zijn lied uit 1850 'De chaos en het licht' aan het slot van zijn litanie over een halve eeuw Europa vroeg:

Gun aandacht aan de stem, Van Wichern uitgegaan met de onmiskenbre klem Dier herderliefde, die in holen en in hoeken Nog nooit bezocht misschien, 't verdwaalde schaap gaat zoeken!

Dat werd geschreven in het jaar, waarin Heldring naar Hamburg en Berlijn reisde en Wichern daarna liet weten: 'Grosze Gedanken sind es, die der Herr in unseren Tagen zu denken gibt; grosze Gedanken realisiert er durch seine getreuen Dienstknechte. Auch an uns ist es, unermüdlich weiter zu arbeiten...'. 18 Onder leiding van Heldring werd voortaan jaarlijks door enkele Nederlandse afgevaardigden het contact met Wichern op diens 'Kirchentage' en congressen van Innere Mission hernieuwd.

Voor Wichern was de armoede van het proletariaat niet de eigenlijke kwestie. Het ging om de immoraliteit binnen de hoogste standen en de kerk. Jezus bleef daar buiten de deur, de paria werd slechts als onderdrukte geaccepteerd. Centrum van Wicherns regenererende arbeid was (naast de studeerkamer waar hij zijn gedachten uitwerkte, al schrijvend) zijn drukke dagtaak, zowel in een jongensinternaat als in een 'Brüderanstalt' (waar hij zich wijdde aan de opleiding van medewerkers). Hij ontwikkelde het dogma van het diakonaat aller gelovigen. In de Lutherse kerk was het diakenschap niet ingeburgerd, alle nadruk had gelegen op de woordverkondiging. Totdat Fliedner en Wichern na hem zich lieten horen. In de op Calvijn teruggaande kerken was wel in elke gemeente een diakonie werkzaam, maar deze liet de sociale kwestie vaak al te graag over aan de staat. Wichern zag wat er in alle kerken gebeuren moest. Geloof en liefde moesten hun plaats herkrijgen. Hij vlocht diakonaat en zending ineen en schreef: 'Hoeveel gemeenten in het Duitsche en Zwitsersche land hebben het evenzeer als de heidenen noodig dat hun

gestuurd worden'. 19

In 1848 barstten de dreigende wolken van de 'revolutie' over Europa los. Wichern greep de kans Duitsland te doordringen van de noodzaak tot Innere Mission. Hij besefte dat het communisme waarheid bevatte, zij het een 'entstellte'. Het was de begrijpelijke reactie van een naar verlossing snakkende mensheid. Wichern wees op het goede daarin en beijverde zich dat te behouden, maar het wel te plaatsen op het juiste fundament. Hij richtte verenigingen en instellingen op, die zich op onderdelen van vrijwillige hulpverlening richtten en bracht ze bijeen in een centraal overlegorgaan. Hij vroeg om geld, maar bovenal om persoonlijkheden, die verantwoordelijkheid op zich konden nemen. De taak was zowel 'reddend' als preventief en wetgevend. Een voor altijd geldend systeem ontwierp hij niet, zoiets behoort niet bij Mission: daar zijn geen mensen bezig die het ltótste woord voor alle tijden spreken. Laat de geest maar waaien! Het leven zelf zou de goede gestalte wel scheppen, zoals het ook de heidense chaos had bewerkt. Wanneer er een terugkeer was naar de God van genade en recht zou dit de doorbraak inhouden naar nieuwe, liefdevolle relaties binnen de wereld van rijken, arbeiders en maatschappelijke uitdagingen.zendelingen

Heldring ervoer deze stem als een 'Evangelische Rijn, die naar ons land stromend, vruchtbaarheid brengt'. Hij had intussen kapitaalkrachtige christenen bijeengeroepen met zijn opmerkelijke appèl tot 'de vrienden des Heeren die met mij hebben leeren kennen door den Heiligen Geest dat de Gereformeerde kerkleer niet uit den mensch maar uit God is'. Deze formulering, samenhangend met zijn bekering uit een goedwillend supranaturalistisch naar een bijbels piëtisme, was verre van duidelijk, maar dat geldt voor meer van zijn uitspraken. 'Gereformeerd' staat hier voor traditioneel christelijk, op de ziel gericht, bevindelijk, levend uit de grote heilsfeiten van het Evangelie. D. Chantepie de la Saussaye heeft er op gewezen dat het 'gereformeerde' karakter van de eerste bijeenkomst niet dat van de 'orthodoxie van Dordrecht' was. Het was 'alleen christelijk. ... Onder de vlag der Hervorming wilden zij zich scharen, onder Gods Woord'; en de praktische arbeid was 'non 1'action d'une dogmatique abstracte, mais - la puissance du principe évangélique considéré dans sa simplicité, è savoir 1'état dépêché de 1'homme, le rédemption par Christ, une vie de reconnaissance et d'amour. 20 Heldring wist na 1854 zijn medestanders via de inwendige zending bijeen te houden toen de kring om kerkelijke kwesties uiteengegaan was. Hij

was een man van evangelisch geduld en optimisme. Voor hem was verlies winst. Medemensen waren hem signalen van goddelijke providentie. Heldring bereikte graag veel, maar was ook content als de resultaten slechts mondjesmaat kwamen. Hij maakte keuzes, maar stootte indien mogelijk niemand af. Inwendige zending was voor hem een zaak van gezamenlijkheid, van 'vereeniging', van 'christelijke stemmen' die bijeengebracht moesten worden als een koor. Gods voorzienigheid was zichtbaar in alles wat op zijn weg kwam. Hij coördineerde. Heldring was nooit afkerig van bedelarij voor de goede zaak, hij vroeg immers niet voor zichzelf.

De kracht daartoe deed deze zendingsman op in de 'kleine oefeningen', bij hem in de pastorie te Hemmen, regelmatig op donderdagavond. Hij had ze ondergaan in Württemberg en ervaren dat deze vroomheid allerminst introvert was. Württemberg leverde aan Duitsland méér zendelingen en 'asylen' dan enige andere provincie. Langs dezelfde weg werd Zetten, waar het eerste 'asyl' werd opgericht en Heldring zelf ging wonen bij de Vluchtheuvelkerk, in Nederland het hart van de inwendige zending. Het bleef dat tot in de twintigste eeuw.

Eigenlijk gaf Heldring niet anders dan aanzetten. Hij was zich dat bewust, maar minachtte de druppel op de gloeiende plaat niet. Het behoort bij zending te geloven dat het mosterdzaad kan uitgroeien tot een wonderboom, waarin de vogels nestelen. Het Evangelie geeft het licht en het voedsel. Bij de opening van de door hem gegraven put in Hoenderloo las hij Johannes 4, het verhaal van de vrouw die van de vreemdeling bij de bron het levende water ontving. De oorspronkelijke naam 'Steenbeek' werd door hem niet gewijzigd nadat hij zijn aanvankelijke plan om er een bierbrouwerij te vestigen had opgegeven, maar de volgende, in Zetten door hem en zijn opvolger gestichte tehuizen kregen bijbelse of stichtelijke namen. Daarover viel goed te vertellen aan de daar gehuisveste meisjes en vrouwen.

Heldring was geen eminent theoloog, hij was de ene keer gegrepen door de 'ethisch-irenische' beweging, de volgende maal door de (zich organiserende) 'confessionelen'. Soms zijn Heldrings stellingen over inwendige zending zonder meer onduidelijk, 21 maar zijn kritische zin is door de arbeid gescherpt en Réveil-vrienden hielpen hem verder. Zo heeft JJ.L. van der Brugghen, de staatsman, (in antwoord op hetgeen Heldring, vanuit zijn ervaring in de gestichten, had gevraagd over de taak der regering), geschreven over de door de overheid jegens vrouwen begane discriminatie, tot uiting komend in de legalisering van de bordelen en de 'keuring" der prostituées. Dóér zag men hoe de gehele samenleving, ook

de zich christelijk noemende, verheidenst was. Wat te doen?

In de wereld waarvan Johannes 3:16 vertelt dat zij nog niet is afgeschreven, staan wij voor het oordeel dat straks onafwendbaar komt. God laat niet eeuwig met zich spotten. Alle zelfbewustzijn van mensen moet verdwijnen, de aanklacht is fel. Gelukkig, er is nog de mogelijkheid van het getuigenis. De getuige staat in de rechtszaal en spreekt. Het gaat om de waarheid, die kort en zakelijk moet worden weergegeven. Met ernst en haast. De getuige staat onder ede. Zijn woorden zijn toegesneden op de aanklacht. Hij verwijst naar de Enige die raad weet met zonde, straf, boete, gerechtigheid. De getuige herinnert de Rechter eraan dat deze zelf in de beklaagdenbank wilde gaan staan. Inwendige zending herhaalde Johannes 3:16, in evenveel variaties als er mensenlevens zijn.

Men kon niet volstaan met zedelijke verbetering. Natuurlijk wilde men de mogelijkheid tot samenwerking met instellingen van 'maatschappelijk hulpbetoon' bezien. Zo bestond, toen Heldrings ogen in de vrouwengevangenis te Gouda opengingen, allang zorg voor gevangenen. Het genootschap dat hun 'zedelijke verbetering' beoogde was in 1823 opgericht en daaraan waren namen verbonden van vooraanstaande burgers, die zich zeker ook christen noemden. Maar L. Heldring attendeerde er in zijn dissertatie op dat (zijns inziens) de aanduiding 'zedelijk' een bewuste reactie bedoelde te zijn op de visie van het 'Réveil', dat uitging van Christus' woord: 'Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht'. Het scheen alsof de 'filantropen', hoogaangeschreven figuren uit de samenleving, méér bij de tijd waren dan de inwendige zending die wereldvreemd aandeed. Maar de laatste wist wie de toekomst had. Zij had te duidelijk de voosheid leren zien van allerlei goedwillendheid, ook 'christelijke' en 'kerkelijke'. Betuttelend gemoraliseer heeft ongetwijfeld bij haar plaatsgevonden, maar was toch feitelijk wezensvreemd aan inwendige zending. Deze stond niet boven, maar nédst.

Het Réveil heeft op de inwendige zending ingewerkt met zijn appèl tot geloof, hoop en liefde; de inwendige zending heeft hetzelfde gedaan naar het Réveil door geliefde tradities te leren relativeren. Wat zijn verworvenheden waard? Wanneer is een geloof nog echt? Wat moeten wij aan met ethische stelligheden, die wij handhaven, maar die in de praktijk soms radicaal falen? Zie 'het' gezin: zijn 'asylen', 'gestichten' in sommige gevallen niet beter dan het zo hooggewaardeerde ouderwetse gezin? Moeten alleen mannen dragers zijn van woord en daad? Kunnen wij de krachten niet gebruiken van anderen, die vroeger alleen bij uitzondering tot het dragen van verantwoordelijkheid in staat geacht werden? Zo kwam het ambt op van de diakones, oorspronkelijk bedoeld voor allerlei evangelisatie-arbeid. Door de nood van ziekte en pijn, gestimuleerd door herwaardering van het menselijk lichaam, werd hun taak al spoedig beperkt tot de, op de Heiland wijzende, ziekenverpleging. Zij kregen bij

hun opleiding te horen dat dienstverlenend werk, ofschoon het nooit in de schaduw kan staan van wat Christus deed, alles met Hem van doen kon hebben. Woord, Sacrament, gebed en barmhartigheid behoren erbij en behoren bijeen. God had lief, dus hebben de door hem geadopteerde kinderen dezelfde taak. Gods Zoon droeg onze straf, wij offeren onzerzijds ons geld aan hen die onwaardig lijden. Paulus, de zendeling, leert dat de ganse schepping als het ware in barensnood is. Dan doet een mensenkind wat de hand vindt om te doen.

Opmerkelijk is dat Heldring armenzorg niet tot de taken van de inwendige zending rekende. Als hij aan het einde van zijn leven in de autobiografie herinnert aan de brochure Christendom en armoede uit 1849 zegt hij, zijn leven lang de overtuiging gehad te hebben dat de meeste armen via een verstandige voorlichting geleerd kon worden zichzelf te helpen, volgens de bijbelse grondwet dat wij in het zweet des aanschijns ons brood moeten eten. Heldring heeft op de armen nooit neergekeken, maar hen wel gelaten binnen de ruimte waarin hij hen had ondergebracht. Hij had de overtuiging dat aan armen belangrijker dingen te zeggen zijn dan de belofte dat zij in hun ellende gesteund zouden worden. Bédelen was hem evenals bedélen een onding; dan gaat het christelijk ethos te gronde. Bovendien hebben armen een bijzondere plaats van God gekregen. Heldring schreef zijn rijke vriend H.J. Koenen: 'Ik zoude U zoo graag bij mij hebben. Een Christen die met mij wandelde. Gij zoudt dingen zien, die U verbazen, die U bemoedigen zouden. Het is zoo anders onder de armen te zijn. Het is zoo natuurlijk'. Heldring heeft bij de armen genoten. 22 Hij deelde deze visie met de meeste van zijn medestanders in binnen-en buitenland. In het binnen Réveil-kringen veelgelezen boek van J. Newton, Omicron, in 1857 door MJ. Chevallier vertaald, staat een artikel 'Over de voordeelen der armoede'. Recht op onderstand beschouwde men als onjuist en ondoeltreffend. Heldring wees op de drinkgewoonten en de daarbij behorende karakterfouten. Niet de omstandigheden, maar allereerst de mensen zelf moesten veranderen, dan zouden de omstandigheden vanzelf wel meekomen.

De armen liet Heldring over aan 'de kerk'. Zijn zoon heeft in zijn dissertatie 23 nog eens onderstreept dat armoede geen object van inwendige zending is en dat op dit punt de diakonieën aan de hun te stellen eisen hadden voldaan. Een levende kerk - en Heldring heeft zich ook dééraan gewijd - , een kerk die haar roeping verstaat, zal uitdelen èn opheffen. Geen dienst aan een proletariër is groter dan hem 'te voeren tot zijn eigen verdiend brood'.

In 1975 verscheen een artikel waarin werd betoogd dat de theologie van O.G. Heldring c.s. 'vals' (waarmee wel bedoeld zal zijn: 'foutief) was, 24 omdat zijn evangelische visie die van de heersende klasse zou zijn geweest, hij de standen als van God gewild heeft beschouwd en de armen wees op een Heiland die nimmer klaagde. Heldring zou op deze wijze bij de volksklasse het besef versterkt hebben dat onderdrukking behoort te worden geaccepteerd. Geluk mocht worden beleefd, maar alleen binnen de eigen, bepaalde orde, De auteur, J. Meyerink, gaf de voorkeur aan de gelijktijdig met Heldring optredende oppositie-journalisten, ook al bestonden deze van de opbrengsten van louche scheldblaadjes en van chantage op de Koning. Meyerink toont een duidelijke argwaan tegen kapitalistische tendenzen. Hij wantrouwt wat Wichern en Heldring deden, omdat hun daden ingegeven zouden zijn door eigenbelang. De schrijver kent de betekenis van 'inwendige' en van 'zending* kennelijk niet. Hij realiseerde zich evenmin hoe pril het denken over dit onderwerp was en waarover men nog discussieerde. Op de eerste vergadering van de Christelijke Vrienden is uitvoerig, door hen die toch met hart en ziel inwendige zending wilden bedrijven, bediscussieerd of de leden der kerk het recht wel hadden de woningen der armen in Amsterdam te bezoeken.

Wichern en Heldring stemden in bijna alles overeen en konden dan ook doorlopend van eikaars ervaringen profijt trekken. Op één punt is er een verschil met belangrijke consequenties opgetreden tussen inwendige zending en Innere Mission. Wichern, in zijn poging om de Mission in dienst te stellen van een herboren christelijke staat, kreeg de politici achter zich, die in hem de garantie zagen voor een krachtig, hoogstaand Duitsland, waar de overheid zich Gods dienaresse wist. Zij gaven toe aan de aandrang misstanden te verbieden en deze met de ter beschikking staande middelen in de hemd te houden. Alsof dat kon in een negentiende en twintigste eeuw die steeds meer seculariseerden. In Nederland hebben overheid en onderdaan moeten volstaan met profetisch getuigende stemmen. Op de lange duur hebben deze niet minder uitwerking gehad. De sociale wetgeving uit het begin van de twintigste eeuw was er een resultaat van. 25

4. Evangelisatie naar Engelse snit (J. de Liefde)

Was Heldring representant van een op de volkskerk gerichte inwendige zending - Jan de Liefde was duidelijk voorstander van een naar separa-

tisme tenderende. Daarmee hangt samen hun uiteenlopende voorliefde betreffende het buitenland. De Liefde heeft voor Engeland gekozen. Dat treft te meer omdat hij aanvankelijk zich evenals Heldring op Duitsland oriënteerde. Hij is er zelfs eerder geweest dan zijn opponent en heeft daar onderzocht of er voor hem een levenstaak zou kunnen liggen.

De Liefde was doopsgezind predikant. Hij behoorde tot een groepering met zelfrespect. Tot 1795 had zij als een schuilkerk, zonder privileges, kunnen voortbestaan dank zij grote offervaardigheid. Vanaf genoemd jaar gold zij als officieel gelijkwaardig aan de hervormde volkskerk. Zoiets straalt af op de dienaren. De Liefde was verbonden aan de gemeente te Zutphen, een kleine groep gedoopten, feitelijk zonder kerkeraad (de notulen staan op naam van de 'ledenvergadering') - niet veel anders dan een grote bijbelkring, met intense onderlinge sociale controle. Hij kreeg moeilijkheden vanwege zijn orthodoxe prediking, die meer door 'gereformeerden' werd gewaardeerd dan door de mennisten met hun 'Vrijheidblijheid'. Zijn breuk met het vrijzinnige denken kwam na lezing van een brochure, geschreven door de congregationalist John Angell James uit Birmingham. Toen De Liefde in 1844 een indrukwekkend fel geschrift publiceerde tegen confessionele vrijblijvendheid, sprak hij zich definitief uit tegen een 'eenheid die de ontbinding in hare schoot voedt', riep hij op tot een vaste belijdenis, want zonder deze is het geloof 'een kind in de geboorte beklemd' en verklaarde hij openlijk de voorkeur te geven aan de 'voorvaderlijke verdeeldheden met hare inwendige eenheid' boven 'de tegenwoordige eenheid met hare inwendige koelheid'. 26 Dat alles leidde tot zijn ontslag. Op zoek naar een bevredigende nieuwe taak is De Liefde toen naar Duitsland gegaan, om daar o.a. het christelijk onderwijs te leren kennen. Hij heeft in Meurs in het opleidings-seminarie voor onderwijzers gewoond, daarna in het zendingshuis van de Rheinische Mission te Barmen, tenslotte te Elberfeld bij H.F. Kohlbrugge. Er was alle gelegenheid zo de arbeid der Duitse zending, ook de inwendige, te leren kennen en waarderen. Nog jaren later heeft De Liefde met warmte verteld over de stichter van het diakonessenwerk Theodor Fliedner. Kort na diens overlijden in 1865 was De Liefde bij zijn weduwe en schreef daarna in een Engels familietijdschrift dat Fliedner geen andere erfenis naliet dan een reputatie zoals slechts weinigen na hem zouden ontvangen. 27 Hij was onder de indruk van Fliedners 'Diakenhuis' te Duisburg, in 1844 geopend. Daar werden 'diakonen' opgeleid, over wie De Liefde in

1865 en 1867 met respect schreef dat zij werkzaam waren tot in het zuiden van Rusland. Het waren jonge protestanten, die onderschreven dat zij 'uit dankbare liefde tot Jezus zich in nederige dienst werkzaam wenschten te betoonen tot welzijn van hen die hulp en redding noodig hebben, zonder het voornemen te hebben van beroep te zullen veranderen terwille van voordeel, eer of gemak'. 28 Naar gelang van hun talenten werden zij ingezet, als huisvaders van internaten, colporteurs, bijbellezers, evangelisten. De Liefde vond hier een broederhuis, waarin men elkaar hielp en voorlichtte. Hij wist zichzelf uiteindelijk geroepen om terug te keren naar Nederland om in een der steden te gaan evangeliseren, maar nam onvergetelijke herinneringen mee. Hij heeft in Holland al spoedig de broeder uit Duisburg W.F. Menkhoff in dienst genomen om te helpen bij de prediking tot en pastoraat onder in ons land wonende Duitse gastarbeiders. De Liefde heeft in zijn geschiedenisverhalen en artikelen doorlopend aan Duitsland aandacht besteed.

Toch is hij daar niet gebleven. Hij achtte de volkskerk van Wichern c.s. een illusie. Hij constateerde ongeloof, armoede en zedeloosheid, in grote mate, bovenal een 'kwaad' dat niet alleen 'onder de oogen, maar in de boezem van de kerk was opgesloten', hetgeen 'een voldoend bewijs van hare onmagt' was, terwijl zij zich zo goed trachtte voor te doen. Hij ontwaarde namelijk een 'geest van autocratische centralisatie en bureaucratische hiërarchie' met name in Pruisen. 29 Soortgelijke verwijten zou hij uiten tegen de Hervormde Kerk in Nederland, ofschoon hij haar belijdenis-geschriften overnam voor de door hem gestichte Vrije Evangelische Gemeenten. Hij heeft met Heldring in 1854 daarover gepolemiseerd. Het is zelfs tot een breuk tussen beiden gekomen. 30

Met O.G. Heldring wés er veel overeenstemming. Aan Heldring lag de controverse niet. Aanvankelijk evenmin aan De Liefde. Uit hun correspondentie uit 1850 is een belangrijke brief van De Liefde opgenomen in diens levensbeschrijving. Zij waren toen eensgezind. Maar ook later waren zij geen vijanden. In 1863 verscheen een anoniem Engels artikel over Heldring, dat waarschijnlijk door De Liefde geschreven is; hij heeft

nog in 1865 met waardering over Heldrings werk in Zetten verteld. 31 Beiden hadden een hekel aan mensen die niet werken wilden, leidden evangelisten op, zagen de mens geheiligd in Christus en wilden hem dat doen weten. Beiden verlieten het 'Nut' omdat het te weinig heil predikte en legden de nadruk op de noodzaak van en mogelijkheid tot bekering, vanuit de verzoening met God in Kruis en Opstanding van Christus.

Maar er waren verschillen. De Liefde heeft zich nooit bij de Hervormde Kerk willen aansluiten, al zou hem dat wijde deuren geopend hebben. Liever heeft hij zich in 1849 in Amsterdam laten herdopen door de Engelse baptist Millard. Voor een kerkelijk verband vergenoegde hij zich met een gemeente die 'vrij' en 'evangelisch' was. De Liefde bleef levenslang 'separatist', dat wilde zeggen: een vreemde eend in de bijt, de indruk wekkend een lastpak te zijn. Altijd heeft hij vrijheid van mensenbanden voorgestaan, hij maalde om stand noch staat, verkondigde al in 1848 dat hij niet deugde voor dominee en evangelist wilde zijn, trad daarbij met alle vrijmoedigheid op tegen wie ook, al was het Koning Willem III. Die moest maar ouderling worden als hij de door hem bijgewoonde kerkdienst vóór de predikant verlaten wilde, oordeelde De Liefde. De Liefde kwam tot de overtuiging dat de enig ware kerk een afgescheiden gemeente is die lééft, met missionaire doelstelling en élan, gevoed door Gods Geest. Toen op een vergadering der 'Christelijke Vrienden' werd opgemerkt dat men voorzichtig moest zijn bij het beginnen van zendingswerk op Java, omdat anders een stroom van Engelsen verwacht kon worden, meende De Liefde dat deze mening ingegeven was door (verkapt) financieel belang. Hij constateerde beduchtheid dat de gelden die de schatkist jaarlijks uit de overzeese bezittingen trok, zouden verminderen. 'Ik meende dat de 10 millioen zielen nog wat meer waard waren dan 10 millioen guldens. De voorzigtigheid is zonder twijfel eene deugd van den Heiligen Geest, maar de Heilige Geest heeft ook nog andere deugden die door de kinderen der wereld als onvoorzigtigheid uitgekreten worden. Toen Petrus in het geloof buiten boord klom en op zee ging wandelen, was hij zeker hoogst onvoorzigtig in de oogen van menigeen zijner scheepsgenooten, doch de Heer Jezus heeft hem niet wegens zijne onvoorzigtigheid, maar wegens zijne vreesachtigheid berispt'. 32

Men kan de hervormde vrienden verwijten dat zij deze begaafde mens naar overzee hebben laten gaan, maar toegegeven moet worden, dat hij het er naar gemaakt heeft. Al op 16 maart 1845 schreef hij aan J.E. Feisser, die het baptisme in Nederland bracht: 'Het gemoedelijke kan

niet uit God zijn wanneer het niet op een vasten grond berust ... Het is hoog tijd dat wij al meer en meer openlijk protesteeren tegen dat geraffineerde gemoedelijke vleesch'. 33

Meer dan twintig jaar later, toen Groen van Prinsterer niet herkozen werd als lid van de Tweede Kamer, was De Liefde's toon een en al felheid jegens 'het tegenwoordige, beginsellooze, moedelooze en krachtelooze pygmeeëngeslacht'. Met grote zeggingskracht velt hij dan het oordeel over vroegere medestanders: 'Gij [i.e. Groen] hebt, vermoed ik, nooit geloofd ... wat helaas toch maar al te waar was, n.1. dat uwe eigenlijke vijanden niet waren de liberalen, niet Thorbecke, niet de Roomschen, maar uwe orthodoxe dominees, die stomme honden die om hunner huid wille, allen loyalen, eerlijken strijd meeden, die trouwelooze huurlingen, die liever hun 'medelijden met de schapen uitdrukten' dan met en voor de schapen leven; zulke oude wijven als Hasebroek en Heldring...'. Feitelijk had De Liefde uiteindelijk alleen voor Groen respect. In het jaar vóór zijn dood 34 vertolkte hij dit nog eens: 'Het heeft niet mogen gebeuren, waarde Heer, dat wij zamenwerkten hier op aarde. Hoe diep mij dat immer gesmart heeft kan ik in woorden niet uitdrukken. Ik had zo gaarne met U zamengewerkt, omdat uitgenomen natuurlijk Uw kerkelijk en mitsdien politiek standpunt, er zoo ontzaggelijk veel in Uwe methode, in Uwe logica en vooral in Uw zedelijke openbaring was, 'which made corresponding chords in my heart thrill with delight'. Groen zal dit met instemming gelezen hebben. Hij heeft Is. da Costa al in 1850 gewezen op 'den bij uitnemendheid begaafden Ds De Liefde' en diens 'van vernuft tintelende geschriften'. 35 Er is naast Nicolaas Beets geen geweest die zo de inwendige zending heeft gepopulariseerd als De Liefde, met zijn vele brochures en boeken die een staalkaart vormen van theologie en geschiedenis, zijn fel kritische en humoristische 36 artikelen, zijn liedjes en verzen, zijn talloze verhalen voor de jeugd. De jeugdpreken van De Liefde waren weinig interessant; zijn meditaties later, zeker toen hij in Engeland was, getuigen van gedegen studie: hij schrijft dan over onderwerpen als de feesten van Israël en de druiventros bij de intocht in het Beloofde Land en de verzoeking van de Heer in de woes-

Hij beoogde de Bijbel te lezen 'zonder negentiende-eeuwsche vooroordeelen', naar zijn heilsbetekenis voor vandaag en voor mij, als wapen voor de geesteüjke strijd, als licht in de duisternis, als geestelijke rijkdom in de armoe van het leven. Ook op radicale tegenstanders heeft hij zo indruk gemaakt. Allard Pierson herdacht in Oudere Tijdgenooten hem bijzonder teer en liefdevol, hij heeft van De Liefde evenveel gehouden als van Heldring. tijn. 37

Heldring en De Liefde hebben elkaar aangevuld, hun breuk is daarom te betreuren. De Liefde was in zeker opzicht Heldrings antipode. De laatste bleef op het platteland wonen toen hij tot inwendig zendingswerk geroepen werd. De Liefde trok naar Amsterdam, waar juist in die jaren het aantal kerkgangers daalde van tienduizend naar zes-ü-achtduizend; daar begon hij de arbeid in de achterbuurten. Heldrings asylen stonden in de vreedzame omgeving van een boerendorp, De Liefde's 'Tot Heil des Volks' stond midden in een wijk vol zonde en ziekte. Heldring haalde de slachtoffers uit hun omgeving weg, De Liefde zocht hen op in het veld en hield ze daar onder zijn hoede. Heldring kwam uitsluitend naar Amsterdam om met zijn vrienden te vergaderen, daarna keerde hij snel naar de directeurskamer terug. Tamelijk beschermd, geborgen, - waar De Liefde niet om maalde. De eerste bleef de volkskerk trouw, de tweede achtte dit een aanpassing aan dwalingen. Heldring liet alles betijen tot het duister vanzelf zou opklaren. De Liefde greep resoluut elke fout aan. De eerste wilde wel vrouwen als medewerksters accepteren, maar handhaafde toch hun passieve rol, zij werden niet bij vergaderingen toegelaten. De ander oordeelde dat zij volledig moesten worden ingeschakeld bij het bepalen van het beleid. Heldring is meer gelauwerd. Hij kreeg zelfs de eer in 1938 op een zomerzegel afgebeeld te worden, De Liefde heeft nooit naar een onderscheiding getaald. Hij accepteerde zeker financiële steun, maar weigerde die soms ook als de donor daaraan voorwaarden verbond. Met zijn pen en zijn mond heeft hij het overgrote deel van het geld dat benodigd was voor gezin en filantropisch-evangeliserend werk zelf bijeenverdiend.

Merkwaardig is het dat L. Heldring in zijn dissertatie J. de Liefde slechts eenmaal noemt en bovendien nog onnauwkeurig. 38 Het typeert hoe deze collega buiten de gezichtskring is geraakt. Toen de promotie plaatsvond was De Liefde bijna acht jaar dood en blijkbaar vergeten. Vóór zijn overlijden heeft hij nog anderhalf jaar in Amsterdam gewoond,

maar is nauwelijks meer met O.G. Heldring in contact geweest. Coöperatie van beiden zou voor de gehele inwendige zending een zegen zijn geweest. Aan Engeland dankten zij beiden veel.

L. Heldring heeft geponeerd dat de Engelse invloed op de inwendige zending groter is geweest dan de Duitse, 39 omdat zich van overzee een 'wilsvroomheid' verbreidde, die wars was van benepenheid, alleen maar royaal, met als enig doel de mens te bekéren. Hij wees in het bijzonder op het methodisme, zoals dit vanuit het kanton Vaud (Zw.) naar Nederland doordrong. Hij had ook de rechtstreekse contacten met Engelse geestverwanten kunnen noemen. Onmiskenbaar is er een directe invloed aan te wijzen op allerlei, dat in Nederland ontstond en uitgroeide.

Meestal naast, soms tegenover de Engelse staatskerk hadden piëtistische, puriteinse groeperingen sedert de zeventiende eeuw een levend en levenwekkend christendom ontplooid. In de achttiende eeuw ontwikkelde zich daarbij een reactie tegen rationalisme en moralisme, die zich in de negentiende eeuw voortzette en zich richtte op een persoonlijke relatie met de Heiland die onze zonden gedragen heeft. Deze spiritualiteit dankte veel aan Duitse vroomheid, o.a. die der hernhutters, maar ontwikkelde zich op eigen manier. Typisch vrij, stimuleerde zij tot uitingen van particulier initiatief temidden van toenemende urbanisatie en massificatie. Er ontstond een missionair ingesteld evangelisatie-christendom, dat baanbrak in lied en bekeringsgetuigenis, in een priesterschap van alle gelovigen en in de oprichting van een belangrijk aantal 'societies'. Dit stimuleerde tot saamhorigheid. Men stond voor een gemeenschappelijke

taak en offerde daarvoor gezamenlijk. De 'societies' sloegen naar het vasteland over. In Nederland werden dit 'verenigingen' of beter: 'genootschappen'. Er kwamen zendeling-, zendings-, bijbel-, tractaat-, zelfs kerkgenootschappen. Zij werden de geliefde voertuigen voor het werk der inwendige zending. Wij volstaan met enkele voorbeelden.

Het Engelse genootschap dat als geen ander in West-Europa in de negentiende eeuw de aanzet heeft gegeven voor Bijbelverspreiding was het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap, opgericht in 1804 toen de Westeuropese havens voor Britse schepen nog gesloten waren. Na het vertrek van de Fransen werd het Nederlandsch Bijbelgenootschap opgericht dat duidelijk in de lijn van zijn Britse voorganger werkte. In 1820 ontstond het Nederlandsch Godsdienstig Tractaatgenootschap, dat het

Londensch Tractaatgenootschap (1799) als voorbeeld had."° Zondagsscholen werden gesticht naar Engels model: in Gloucester had R. Raikes (1735-1811), die ook bij de wieg had gestaan van het Londensch Godsdienstig Tractaatgenootschap en het Bijbelgenootschap, 's zondags kinderen uit de achterbuurten bijeengehaald voor een maaltijd en een Bijbelvertelling. De benaming 'school' werd gekozen omdat er les werd gegeven en zij bleef gehandhaafd toen later op de dagscholen godsdienstonderwijs werd ingevoerd. Raikes' 'Sunday School Union' inspireerde A. Capadose in Nederland, Hij begon met een zondagsschool in 1833. De Quakervoorgangster Elisabeth Fry kwam hier pleiten voor een betere behandeling van gevangenen en voor haar slogan: 'Charity to the soul is the soul of charity'. C.S. Adama van Scheltema werd in navolging van de Engelsman J.B. Wight geheelonthouder en sociaal-filantroop in het Koning Willems-Huis te Amsterdam: hij schreef graag over Engeland en vertaalde diverse geschriften." 3 - J. van 't Lindenhout, stichter van de weesinrichting Neerbosch, werd getroffen door wat hij hoorde omtrent George Muller, de 'vader' der wezen te Bristol. Ook een destijds beroemd theoloog als J.J. van Oosterzee werd niet moe levenslang te wijzen op de betekenis van het Engelse christendom. 42 Josephine Butler werd Hendrik Piersons gids in zijn strijd tegen de legitimering van de prostitutie.

Toen Jan de Liefde niet voldoende financiën in eigen land voor zijn arbeid Tot Heil des Volks kon krijgen, omdat hij niet bereid was zich dankbaar buigend op te stellen, besloot hij in 1864 in te gaan op een al vaker hem gedaan voorstel zich in Engeland (waar hij sedert 1848 al regelmatig had rondgereisd) te vestigen om daar, waar vandaan zoveel was uitgegaan, in geschrifte de zaak van de wereldwijde inwendige zending te dienen. Het gebeurde op uitnodiging van Norman Macleod D.D., 43 redacteur van Good Words, en van Thomas Guthrie D.D., redac-

teur van The Sunday Magazine, waarin ook N. Beets wel eens schreef. 44 Guthrie, predikant van de Old Grey Friar Church, had in 1843 met Thomas Chalmers de Free Church of Scotland gesticht. Hij was even beroemd om zijn welsprekendheid als om zijn filantropie, die zich richtte op menselijke wrakken in de wijk Cowgate in Edinburgh. Hij riep in 1847 de Ragged Schools in het leven. In 1862 werd hij moderator van de General Assembly. De laatste tien jaar van zijn leven wijdde Guthrie zich evenals De Liefde aan het schrijven van stichtelijke lectuur, die dienstbaar wilde zijn aan Christus' Koninkrijk. 45 In 1866 heeft Guthrie geschetst 40 wat De Liefde voor Engeland betekend heeft. Hij roemt diens 'happy spirit', directheid, beeldende stijl en bovenal sterke gehechtheid aan de grote waarheden van Gods Woord. In opdracht van Guthrie heeft De Liefde in Europa 26 'Charities' bezocht en daarvan 15 beschreven. Guthrie merkt daarover op: 'I have always been of opinion that nowhere could a better proof of the Divine origin of Christianity and of the thruth of the Gospel be found than in the story, simply told, of some charitable institutions... There were never such things as charities known in Heathendom however civilized, nor were they even known in Israël before He appeared who taught his people to love their enemies and to exercise charity towards the harlot, the publican and the sinner'. Helaas weten wij weinig details van De Liefde's Engelse jaren. Dat geldt ook voor zijn menigvuldige publicaties daar. Ondubbelzinnige bibliografische gegevens zijn tamelijk schaars. Graag zouden wij hem in de vreemde van nabij hebben willen volgen. Hij lijkt er al zijn capaciteiten te hebben kunnen ontplooien en werd daar waarschijnlijk meer gewaardeerd dan in zijn vaderland. Maar zelfs S. Coolsma heeft in zijn levensbeschrijving aan deze periode slechts enkele bladzijden gewijd en geen onderzoek gedaan in de Britse familietijdschriften, ofschoon hij de namen wel kende. 4 " 7 Waarschijnlijk heeft De Liefde zelf uit bescheidenheid geen overzicht willen nalaten. Het terugvinden wordt bovendien bemoeilijkt

doordat allerlei anoniem verscheen. Op de achterflap van het april-nummer van Good Words 1861 wordt de gebonden jaargang 1860 aangekondigd en geïntroduceerd met de vermelding dat the reverend John de Liefde heeft meegewerkt; dit gold kennelijk als aanbeveling. Wie deze jaargang 1860 doorneemt ontdekt echter nergens de naam. Misschien is 'The little screw 5 (waar over Utrecht verteld wordt) door De Liefde geschreven; ook kunnen 'Pastor Harms of Hermannsburg' en 'The Children's Hospital at Bremen' van zijn hand zijn. 4 ® Zo moet men ook maar raden bij het doornemen van The Leisure Hour en The British Messenger, waar De Liefde vermeld wordt in een enkele recensie of een van elders overgenomen verhaal 49 Gelukkig bestaan er toch voldoende artikelen en brochures waarvan met zekerheid de herkomst kan worden vastgesteld 50 en waaruit zijn betekenis blijkt.

Alle publicaties tonen de doelstelling te evangeliseren. De huidige mening over de kwaliteit zal verschillen van de opinie omstreeks 1865. De vertellingen, toen kennelijk hoog gewaardeerd - er werden reeds in 1854 enkele in het Engels vertaald - zijn breedsprakig en zoetelijk, laten zien hoe met vertrouwen op God vroeg of laat alles in het leven toch weer in het reine komt en lopen nogal vaak op een goedkope bekering uit. Regelmatig betoogde de auteur overigens dat zijn verhalen teruggaan op historische gebeurtenissen. Zo vertelt 'A psalm in a prison' van de Hollandse schilder die 21 april 1861 gevangen gezet werd omdat hij vergeten had zich als brandweerman te laten registreren. Hij werd spoedig weer vrijgelaten toen hij te midden van de medegevangenen ging bijbellezen, bidden en zingen.

Evangelisatie gaat bij De Liefde steeds voorop. Dat geldt in het bijzonder zijn nog altijd lezenswaardige beschrijvingen van instellingen voor inwendige zending. Het gaat dan over liefdewerk, maar de liefde is door

Jezus geijkt. Hij moet gediend en verheerlijkt worden. Bij het zoeken naar het yerlorene geeft Hij een kracht die méér is dan medelijden.

Is 'The oil and the twopence' ook van zijn hand? De auteur betoogt dat 'Charity" 'Compassion' omvat, maar omgekeerd 'Compassion' nog geen 'Charity' is. Charity gaat de oorzaken van het lijden na, offert een deel van de eigen luxe voor het welzijn van de naaste en gebruikt het verstand: zie (de gelijkenis van) de barmhartige Samaritaan, die met bewogenheid en overleg te werk ging en pas rust nam toen hij niets ongedaan gelaten had. Wij herkennen daarin de Heiland die ons naar de 'herberg" brengt en nu van de kerk vraagt eenzelfde Samaritaan te zijn voor een wereld in nood.

Daarover bleef De Liefde berichten. Hij schreef over 'Beuggen Castle', waar Christian Heinrich Zeiler werkte. Deze bedreef inwendige zending tot in de Verenigde Staten en Rusland toe, door schoolmeesters op te leiden zonder quasi-of semiwetenschappelijkheid, om hen daarna de wereld in te zenden. Ook wie zelf gehandicapt is kan dan toch functioneren en zal wonderen zien. In 'What a blind man can do' vertelt De Liefde over Alphonse Koechlin, die, zelf in 1849-1852 blind geworden, in 1857 een blindentehuis opende, niet slechts om de stakkers van straat te halen, maar om ze te leren schrijven en lezen, waarbij hij vooral dacht aan Gods Woord. Met waardering deelde De Liefde mee dat er voor de toelating geen 'religieuze tests' werden afgenomen. Zoiets zag hij het liefst. Dan werd duidelijk dat het zendingswerk betrof. In 'A very remarkable dinner-table' beschreef hij G.M. Hicks' tehuizen waar hongerigen terecht konden. Aan het eind van de maaltijd werd de Bijbel gelezen, maar men was er vrij om dan als men wilde te vertrekken, en vooraf werd nooit gevraagd naar de 'creed'.

Met bewondering zag De Liefde ook de arbeid van vrouwen. Hij beschreef de 'Bible Women', waar tijdens naaibijeenkomsten werd gesproken, gezongen en gebeden en van waaruit Mrs. Ranyard een voortreffelijk maandblad uitgaf. Hij noemde Mrs. Louise Twining en haar tehuizen voor meisjes die gevaar liepen, even indrukwekkend als het werk onder de vrouwen in de gevangenis van Brixton. Bij de laatsten had De Liefde de overtuiging: 'Ik hoor hier eigenlijk ook'. Hij voelde zich er thuis. Het Evangelie 'cannot fail to call up again, to revive, to refresh that innate sense of honesty, decency and order, which ignorance, bad training, evil conversation and uncontrolled passion may have subdued for many years'. Opvallend is dat De Liefde eigenlijk nooit twijfelde aan de doorwerking van Woord en Daad, als zij of hij die zich daartoe geroepen voelt eerst zelf door Jezus Christus gered werd. Daarbij ging het niet om irreële heiligheid. David heeft - zo staat in de meditatie 'King David' - nog meer dan zijn voorganger Saul tegen God overtreden, maar Saul was trots en David niet. Zo was de zondaar David Gods vriend en waren er wonderen mogelijk. De Liefde raakte daarover niet uitverteld. Hij raadde

ieder die twijfelde, aan, eens de 'Charities' van John Bost in Laforce te bezoeken. Bost heeft zonder middelen, ondanks een zwakke gezondheid en zonder een invloedrijke positie in de maatschappij, vijf gestichten gebouwd voor kreupelen, teringlijders, epileptici, blinden en idioten. Hij nam wezen op, die elders geweigerd werden en zieken voor wie geen hospitaal bestond. De Liefde noemde Bost een komeet.

Er is binnen het Nederlands Réveil geen figuur geweest met zoveel internationale uitstraling als De Liefde. Hij vergde wellicht teveel van zijn krachten. Alles wat hij schreef kon zo gedrukt worden, maar hij was dan ook nooit klaar. Hij ergerde zich soms aan de Engelse samenleving en het daar ontplooide 'bullisme', vol oppervlakkige eilandentrots.

Maar hij heeft er tientallen malen zoveel lezers gevonden als in zijn vaderland.

Het was lichamelijke moeheid, geen nostalgie, die hem tenslotte deed besluiten weer naar Amsterdam terug te keren, waar hij zijn inwendigezendingsarbeid begonnen was. Hij bleef daar tot zijn dood, ruim een jaar later, dezelfde die hij steeds was geweest: een zendeling, wars van ijdelheid, een pelgrim. Ook in Amsterdam niet echt thuis. Op reis. Naar het Vaderland, waarnaar hij zijn hele leven verlangde en waarover hij graag zong. 51

5. Resumé en vervolg

Dit overzicht beoogde geen enkele volledigheid. Wij hebben ons beperkt tot aspecten van de eerste decennia. Enkelen, die een uitgebreide behandeling verdienen zijn nauwelijks of niet genoemd. Een hoofdstuk zou gewijd kunnen worden aan C.S. Adama van Scheltema 52 met diens geheelonthouderswerk en felle strijd tegen 'ijzeren vormen, gegrond op gewoonte meer dan op wetten'. Toonaangevende leiders uit volgende generaties, van internationaal formaat, waren Hendrik Pierson en diens neef Andrew de Graaf, scribenten met een scherpe pen, beiden voorzitter geweest van de 'Fédération Abolitionniste Internationale'. Een scala van evangelisten en organisatoren is bij de Inwendige Zending onder te brengen. Zij lazen liever Britse of Franse verhalen uit de praktijk dan sommige theologische handboeken uit de Leidse School. Wijde vertakkingen kreeg het werk van vrouwen toen dezen in de openbaarheid durfden te treden. De diakonessen hadden hun gemeenschappelijk Moederhuis in

Kaiserswerth. Predikant-dichters werkten mee; het oordeel over hun (veelal vertaalde of bewerkte) liederen moet hun doelstelling, te evangeliseren, in het oog houden.

Als aanzet kan met Groen van Prinsterer, O.G. Heldring en J. de Liefde worden volstaan. Nazaten gingen in hün lijn voort. Tot in de twintigste eeuw bleven de aspecten van verzet, verbondenheid en verkondiging centraal staan. Er bestond bij alle drie het gemeenschappelijk fundament van de uniforme overtuiging en het eenparig getuigenis. Onvermijdelijk moet elk verhaal over hen ietwat prekerig overkomen. Zij waren aangeraakt door Heilige Geest en gehoorzaamden met hart en ziel aan de missionaire aandrang.

Zij hebben het zichzelf noch anderen gemakkelijk gemaakt, maar dat behoort bij de inwendige zending. Het heeft 'ongekend effectief 53 gewerkt. Waar mogelijk zochten zij naar harmonie; indien nodig werd het conflict niet geschuwd. Wat diverse woordvoerders ons in geschrifte nagelaten hebben is soms van zulk niveau dat het een plaats in de letterkunde zou verdienen.

Zelf bleven zij bescheiden, hebben zich gewacht voor gewichtige woorden. Het Sociaal Congres, dat de eerste periode afsloot, werd door hen niet als 'christelijk' aangeduid. Zij gaven de voorkeur aan het oordeel van anderen, al was bekend dat dezen zich konden vergissen. Zij geloofden dat onbegrip vroeg of laat ontzenuwd zou worden.

Onderlinge verschillen droegen bij aan legitieme pluriformiteit. De keuze voor verzet, of verbondenheid of verkondiging was nooit absoluut, hing samen met de onderscheiden levensomstandigheden, de ervaren uitdagingen en hun persoonlijkheid.

Opvolgers hebben zonder veel moeite bruggen geslagen. Het tijdschrift Bouwsteenen, verschenen van 1882 tot en met 1897, had een rubriek 'Buitenland' naast 'Binnenland'. Een Centraal Bond is gevormd (1901), waarin de participanten elkaar voorthielpen en van waaruit de internationale arbeid werd gecoördineerd. Daar is mede een basis gelegd voor gerechtvaardigde ontwikkelingen. Daarbij ook wijzigingen.

Men ging ontdekken dat soms te driest was geformuleerd en opgetreden.

Zowel de Boodschap als de brenger daarvan èn het adres bleken meer gecompliceerd dan in de pioniersperiode was verondersteld. Bij het vijftigjarig bestaan van de Centraal Bond verscheen de bundel Evangeli-

sche benadering van de mens. 5 * Heldring c.s. zouden vreemd opgekeken hebben van 'benadering', niet eens voorzien van het bepalend lidwoord. Voor hen was 'mijn' Evangelie nog een synoniem van 'het' Evangelie.

Voortgaand onderzoek kan lonend zijn. De kerkgeschiedenis van de laatste eeuw is beheerst door leerstellige en juridische problemen. Binnen theologie en kerk bestaat nu een duidelijke tendens weer aandacht te schenken aan missionaire en diakonaal-sociale uitdagingen. De inzichten die door de inwendige zending zijn aangereikt zouden van actuele betekenis kunnen blijken.


1. J.H. van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, I, Utrecht/Antwerpen, 1984", s.v. 'Inwendig'. De hier gegeven omschrijving is trouwens nog heilig vergeleken bij die van het grote Woordenboek der Nederlandse taal, VI, s.v. (1912).

2. P.L Schram, 'Inwendige Zending als terrein van onderzoek', in: Documentatieblad voor de Nederlandse kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw, nr. 7 (maart 1980), 7- 54, VIII (september 1980), 7-50. Zie speciaal nr. 7, 12-13. Deze vroegere artikelen bevatten relevante gegevens over inwendige zending die hier niet herhaald zullen worden, in verband met de beperkte plaatsruimte.

3. L. Heldring, Inwendige zending en gemeente, Leiden 1877, 1. Twee jaar later verdedigde W. van den Bergh dat 'inwendig' beter vervangen kon worden door 'binnenlandsch', maar hij kreeg daarin zijn medewerkers op dit terrein niet mee. (Zie P.L. Schram, Willem van den Bergh, Amsterdam 1980, 16).

4. L. Heldring, Inwendige zending en gemeente, 2.

5. D. Chantepie de la Saussaye, 'De Vaderlandsliefde', in: Ernst en Vrede, V (1857), 428.

6. 'Martha en Maria, Aphorismen over de Innere Mission', in: De Vereeniging: Christelijke Stemmen, VI (1852), 271-281.

7. Zie het belangwekkende artikel van A. de Groot over de Nutspublicaties van de eerste vijftig jaar, 'God wil het waar geluk van 't algemeen' in: Om het algemeen volksgeluk, onder redactie van W.W. Mijnhardt en A.J. Wichers, Deventer 1984, 231- 246.

8. A. Capadose, Herinnering aan den dank-, vast- en bededag uitgeschreven door den Souvereinen Vorst der Vereenigde Nederlanden, Amsterdam 1830; idem (anon.) Godsdienst en Liberalisme, Amsterdam 1831, 61 v.

9. 'Parijs', in Kompleete Dichtwerken, Haarlem 1862, tweede deel, 132 v.

10. D. Chantepie de la Saussaye, 'De Vaderlandsliefde', 415-432, speciaal 430.

11. In 1867 bracht Groen dit samenvattend onder woorden in zijn rede op 22 augustus voor de Evangelische Alliantie, La nationalité religieuse en rapport avec la Holtande et tAlliance Evangélique, in dat jaar uitgegeven zowel te Amsterdam als in Parijs en Genève.

12. Groen van Prinsterer, La Nationalité, 11.

13. Groen van Prinsterer, 1813, 's-Gravenhage 1869, X.

14. Groen van Prinsterer, La Hollande et tinfluence de Calvin, Amsterdam/Genève 1864.

15. Groen van Prinsterer, Vrijheid, gelijkheid, broederschap, Toelichting van de spreuk der revolutie, 's-Gravenhage 1848, in vijf hoofdstukken: 1. De vruchten. 2. De wonderboom. 3 De volledige praktijk. 4. De radicale genezing. 5. De vrijheid der kinderen Gods.

16. Groen van Prinsterer, De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst, Leiden 1837, 11. Hoe bewust Groen heidendom zag blijkt uit de gebruikte hoofdletter H.

17. Groen van Prinsterer, Maatregelen, 65.

18. Vgl. P.L. Schram, 'Wichern und Heldring in Beziehung zum Pietismus', in J. van den Berg en J.P. van Dooren (red.), Pietismus und Reveil, Leiden 1978, 348.

19. J.H. Wichern, 'Zur Geschichte der deutschen Rettungsanstalten', in: Ausgewahlte Schriften, II, Gütersioh 1957, 165.

20. D. Chantepie de la Saussaye, La crise leligieose, Leyde 1860, 61, 64; vgl. L. Heldring, Inwendige zending en gemeente, 120 v.

21. Vgl. bijv. diverse, uit de 'Magdalena'-almanak overgenomen stellingen in: De Vereeniging: Christelijke Stemmen, VII (1853), 574 v., die een vraagteken verdienen (1, 8).

22. Zie bijv. Heldrings beschrijving van het bezoek bij de wever, in Leven en arbeid, Leiden 1881, 7 v.

23. L. Heldring, Inwendige zendingen gemeente, 111

24. J. Meyerink, 'Sprekers van God en sprekers van armen', in: Vox Theologica, 45 (1975), 2-14.

25. Vgl. o.a P.L. Schram, Hendrik Pierson. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de inwendige zending, Kampen 1968, 239-252.

26. J. de Liefde, Gevaar! Gevaar! en geen vrede!, Zutphen 1844, 86 v., 101. Het gebruik van het adjectief 'inwendig', tot twee keer toe is opvallend. Vgl. noot 68 in het artikel van J. van den Berg in dit nummer van DNK

27. J. de Liefde, The last hours of Pastor Fliedner", in: The Sunday Magazine (hierna SM), 1865, 194-198.

28. J. de Liefde, 'An experiment worth trying', in SM, 1865, 182-186. Idem, 'Het Diaken-huis te Duisburg aan den Rijn', in: Vruchten des geloofs op den akker van het Protestantisme, Amsterdam 1867, uit het Engels, door G. Jaspers; de toelatingseis staat op blz. 43.

29. J. de Liefde, Vruchten, 68-70.

30. Vgl. M.E. Kluit, Het Protestantse Réveil in Nederland en daarbuiten, Amsterdam 1970, 476-480.

31. 'Pastor Heldring's work' (anon.), in: The British Messenger, april 1863, 40-41; 'Pastor Heldring', in SM, 1865, 321-325.

32. Volksmagazijn voor Burger en Boer, II (1853), 5.

33. G.A. Wumkes, De opkomst en vestiging van het Baptisme in Nederland, Sneek 1912, 289. 'Gemoedelijk' betekent hier waarschijnlijk niet 'goedhartig', maar zoals bijna steeds in de negentiende eeuw: 'godvruchtig*.

34. De Liefde aan Groen, 2 maart 1868. De Liefde was toen weer teruggekomen uit Engeland.

35. S. Coolsma, J. de Liefde in zijn leven en werken geschetst, Nijkerk 1917, 120. 36. Bijv. J. de Liefde, 'A Dutchman's difficulties with the English language, as experienced bij mijnheer Steven van Brammelendam', in: Good Words (hierna GW), 1863, 867-873.

37. J. de Liefde, The temptation of our Lord in the desert', in: SM, 1864, 542-546; The oil and the twopence', in: SM, 1865, 744-749; The two dispensations', in: SM, 1865, 845-847; 'A feast of Israël', in: SM, 1866, 550-555; 'Words in a barn', in: SM, 1866, 811-815.

38. L. Heldring, Inwendige zending en gemeente, 121.

39. L. Heldring, Inwendige zending en gemeente, 116 v.

40. L. Lindeboom, Historisch-critisch overzicht van de Tractaat-uitgaven in Nederland, Breukelen 1903, 12 v. is van oordeel dat men niet van een Engelse oorsprong spreken mag.

41. C.S. Adama van Scheltema, Wat goeds ik in den vreemde zag Amsterdam 1865, 2 dln; idem Vriendschaps-aandenken. Berigten en aanteekeningen omtrent eene reize in Engeland en Schotland, Amsterdam 1865; idem Een Hollandsch woord uit Engeland, Amsterdam 1870.

42. Bijv. in: Voor Kerk en Theologie, II, Utrecht 1875, 324 w.

43. Zie Dictionary of National Biography, XII s.v. Hij was één der oprichters van de Evangelische Alliantie, predikant te Glasgow, later hofprediker, groot zendingsman. Archiefmateriaal bevindt zich in the National Library of Scotland, te Edinburgh, maar brieven van De Liefde ontbreken.

44. N. Beets, 'No room in the inn', in SM, 1865, 145-147. Beets heeft allerlei contacten in Engeland gehad. Hij bewerkte o.m. geschriften van John Angell James voor Nederland.

45. Er is geen archief van Guthrie bekend; er moet een interessante correspondentie met De Liefde geweest zijn. Helaas bestaat er evenmin een archief-De Liefde. Coolsma, die over allerlei inedita beschikt heeft, vermeldt noch de vindplaatsen noch de plaatsen waar hij de archivalia heeft ondergebracht. Over Guthrie zie men de Oxford Dictionary of the Christian Church s.v., met vermelding van literatuur, o.m. een autobiografie tot 1843 en een 'Memoir' door zijn zonen. De Dictionary of National Biography, XXIII s.v. vermeldt dat enkele van zijn werken in het Nederlands vertaald zijn; de titels blijven ongenoemd.

46. SM, 1866, 216.

47. Coolsma, De Liefde, 296 (noot).

48. GW, 1860, 609-613; 673-677; 691-697; 716-751; 778-782; 689-691.

49. Zie bijv. hiervóór, noot 31; in de Messenger van maart 1862, 31 v. wordt De Liefde's Stories for children gerecenseerd. De genoemde tijdschriften zijn alle compleet aanwezig in de British Libraiy, Great Russellstreet, London, behalve The British Messenger, dat zich in de Newspaper Library te Colindale bevindt. Het blad, geredigeerd door Peter Drummond te Stirling, werd (met berichten over kerk, zending en Evangelische Alliantie) over de gehele Commonwealth verspreid.

50. Alle Engelse artikelen van Jan de Liefde die wij hebben kunnen achterhalen bevinden zich óf in druk óf in fotokopie in het archief van Tot Heil des Volks, Oudezijdsvoorburgwal 241 te Amsterdam. Voor de brochures verwijzen wij naar The British Library in Londen. Een overzicht vindt men in de hierachter volgende bibliografie. The Christian Miscellany van 1856 bevat de vertaling van een artikel over zijn Amsterdamse ervaringen: 'A fisher of men', 240-243, 272-274.

51. Bijv.: 'Des christens vaderland' en 'O! daar te zijn waar nimmer tranen vloeien'. Zie voor de volledige tekst: Coolsma, De Liefde, 80, 322.

52. Zie de boeiende doctoraalscriptie van J.A. Zeilstra (Utrecht), 'Zending in de achterbuurt van de hoofdstad' (1985). Vgl. noot 41, waar Scheltema's boekjes over de invloed die hij vanuit Engeland onderging, genoemd worden. J.H. Gunning Wz. schreef een belangwekkend 'In Memoriam', in Bouwsteenen (N. Serie 3) 1897, 426-434.

53. J.A. Bornewasser gebruikt deze typering in zijn opstel 'Hoe conservatief was het Réveil? ', Kerkelijk verleden in een wereldlijke context, Amsterdam 1989, 334. Zijn de resultaten in statistieken vast te leggen? Ik betwijfel dat. Getallen en namen zijn slechts schaars bewaard gebleven. Soms uit slordigheid. Meestal echter uit zorgvuldigheid, tegenover naasten.

54. Delft 1951. De auteurs waren PhJ. Idenburg, M.C.Th, van Lennep, C. Aalders, G. Brillenburg Wurth, A. Hijmans, G.C. van Niftrik, J.G. Fernhout, R.C. Harder, GJ. Visser, P.C. Kuiper en M. James.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

DNK | 169 Pagina's

INWENDIGE ZENDING ZONDER GRENZEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1990

DNK | 169 Pagina's