GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Een hervormde gemeente in oorlogstijd

Opgedragen aan de nagedachtenis van Johan Snoek

58 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op 31 augustus 2012 overleed in zijn woonplaats Rotterdam op 92-jarige leeftijd Johan Snoek: oud-verzetsman, gereformeerd predikant, auteur van meerdere kerkhistorische publicaties.1 Als twintigjarige spande hij zich in om onderduikers een veilig adres te bezorgen, in de jaren vijftig werkte hij in Tiberias aan een verbeterde verhouding van joden en christenen, in het laatst van zijn leven kwam hij vooral op voor de van land en volwaardig burgerschap verstoken Palestijnen. ‘Hij streefde naar gerechtigheid’, zo schreven de kinderen op het overlijdensbericht. Dat betekende: stelling nemen. Het werd hem niet altijd in dank afgenomen. Snoek koos gedurende zijn lange leven zelden voor de gemakkelijke weg, maar wilde dat ook niet. Hij was ervan overtuigd dat het christelijk geloof ‘kleur’ dient te bekennen.2 Tegelijk besefte hij dat dit getuigen zich altijd afspeelt binnen de marges van het menselijk tekort. Vandaar de titel van zijn in 1969 verschenen studie naar de protesten van de Nederlandse kerken tegen de Jodenvervolging: The Grey Book.

Snoek was als kerkhistoricus zorgvuldig, en wilde de werkelijkheid niet fraaier voorstellen dan die was. Tegelijk vervulde de toenemende aandacht voor een grijs middenveld tussen ‘goed’ en ‘fout’ hem met bezorgdheid. Aandacht voor de natuurlijke menselijke neiging tot compromis en zelfbehoud mocht niet ten koste gaan van het blijvende belang van morele criteria en de wil die te handhaven. Snoek correspondeerde hierover met ondermeer Chris van der Heijden, auteur van de trendzettende studie Grijs Verleden. Over hetzelfde onderwerp stuurde Snoek op 27 maart jl. per mail een brief aan George Harinck en ondergetekende.3 Hoeveel aanleiding de geschiedenis van het christendom ook bood voor kritische zelfreflectie, het mocht er volgens Snoek niet toe leiden dat de kerk uit schaamte of innerlijke onzekerheid eenvoudigweg ging afzien van protest tegen onrecht. Inzake gevoelige onderwerpen als uitgeprocedeerde asielzoekers was het Nederlandse christendom hem veel te voorzichtig geworden. In de inleiding van de bundel Van kansel tot barak had de volgende zin bij hem bedenkingen opgeroepen:

Na de oorlog is er gesproken van ‘kerkelijk verzet’, maar of de kerken als instituten zich verzet hebben in de oorlog blijft een punt van discussie.4

Voor Snoek behoorde verzet tegen onrecht tot het wezen van de kerk. Hij ontkende het grijs niet, maar was uiterst beducht om kerkgeschiedenis in dat grijs te laten opgaan. Nog liever de stelling dat in de beste momenten van het verzet de ware kerk tot uitdrukking was gekomen dan een relativering van eigen getuigenis op beslissende momenten. In ons antwoord aan Johan Snoek hebben Harinck en ik ons standpunt in deze kwestie als volgt uiteengezet:

Het is onomstreden dat het kerkelijk spreken tegen Hitler er is geweest, en het verzet (waar je zelf deel van uitgemaakt hebt). De keerzijde van de accommodatie was er echter óók, met name tot de omslag in 1942-1943. Nu de archivering van de na-oorlogse rechtspleging open is gesteld voor onderzoek wordt dat in alle bitterheid duidelijk. Je kunt niet enkel meer spreken van het verzet van bijvoorbeeld de Nederlandse Hervormde Kerk (Touw), de andere kant maakt eveneens deel uit van de geschiedenis. Vandaar in het Jaarboek aan gereformeerde zijde de aandacht voor Van der Vaart Smit. In morele zin heeft het verzet tegen het nazisme blijvende meerwaarde ten opzichte van accommodatie en collaboratie. Historisch dient echter ook die andere – grijze en soms zelfs zwarte – kant te worden meegewogen.5

De vraag blijft: hoe kunnen die grijze en soms duistere kanten in de kerkgeschiedenis worden verdisconteerd? Is het mogelijk om dat te doen zonder te belanden in de door Snoek verfoeide morele nivellering? Het onderstaande artikel verkent deze vragen aan de hand van een voorbeeldcasus: een hervormde gemeente in oorlogstijd. Aan het einde van deze beschouwing zal ik terugkomen op de vraag van Johan Snoek.

Een vrijzinnige dorpsgemeente

In 1936 nam Lambertus Christiaan ten Bruggenkate (1902-1967), hervormd predikant te Dwingeloo, een beroep aan naar de vrijzinnige gemeente Klooster Ter Apel in de Zuidoosthoek van de provincie Groningen. Het kiescollege van Ter Apel had via de burgemeester informatie ingewonnen in het Drentse brinkdorp. Ten Bruggenkate werd geschikt geacht. Hij deed geregeld huisbezoek en zijn vrouw was actief in het jeugdwerk. ‘Hun politieke richting is vooruitstrevend; zij zijn de vredesbeweging toegedaan, maar treden daarbij niet op den voorgrond. Zij houden vast aan het Vorstenhuis.’6

In dit profiel kon Ter Apel zich wel vinden. Het kiescollege was een liberaal gezelschap. ‘Allen vrijzinnig’, constateerde het Nieuwsblad van het Noorden.7 In een tijd van politieke en economische crisis stond deze vrijzinnigheid echter danig onder druk. Kerkgang en financiële offervaardigheid liepen terug. De marges bleven smal, omdat de kerkenraad afstand hield van zowel de hervormde orthodoxie (in Ter Apel georganiseerd in evangelisatiegemeente De Kapel) als de bewonderaars van de Zwitser Karl Barth. Van diens theologie was hoogleraar Theodorus Lambertus Haitjema in Groningen vertegenwoordiger. De orthodoxie wenste de calvinistische belijdenisgeschriften in ere te herstellen, Barth bestreed iedere vorm van ‘natuurlijke’ (uit de mens zelf opkomende) religie als ongeloof. In beide gevallen was dat tegen het zere been van de vrijzinnigheid. De daar graag beluisterde P.H. Kapteijn jr., predikant in Blijham, verklaarde waarom. De bezwaren tegen het zwartgallige mensbeeld van de orthodoxie (zondeval) behoefden geen toelichting. Barths reputatie was echter nauwelijks beter, namelijk die van een ‘woordgoochelaar, die met de bijbel omging alsof er nooit literaire en historische kritiek had bestaan’.8 Het barthiaanse protest tegen de gedachte dat de mens iets van het goddelijke in zich droeg, dat door Bildung tot ontwikkeling gebracht kon worden, verdiende aandacht. In Duitsland leidde die hybris immers tot ‘teugelloze driften’. Desondanks handhaafde Kapteijn de waarde van religieuze ervaring. De tot het kwade geneigde mens – dat gaf hij de orthodoxen toe – was juist daarom aangewezen op het ‘innerlijk licht’. God werkte niet van buiten (door bovennatuurlijke openbaring of leergezag), maar van binnen, door het flakkerende ‘godslichtje’ telkens weer aan te blazen:

‘Dat “innerlijke licht” heeft de mensch, als kracht van de hoogste en heiligste waarde, in zich te schouwen en te versterken. Het zal hem drijven tot daden van menschelijkheid, broederschap en vredesarbeid.’9

In grote lijnen was dit de koers die vrijzinnig Ter Apel probeerde te volgen. Het zielental (lidmaten plus doopleden) werd geschat op 2.700, een vermindering met 250 ten opzichte van 1929. De Kapel was hierbij inbegrepen. Het aantal vrijzinnigen bedroeg ongeveer 2.000, maar het merendeel daarvan kon als randkerkelijk beschouwd worden. Doopleden hoorden nominaal bij de kerk, maar In grote lijnen was dit de koers die vrijzinnig Ter Apel probeerde te volgen. Het zielental (lidmaten plus doopleden) werd geschat op 2.700, een vermindering met 250 ten opzichte van 1929. De Kapel was hierbij inbegrepen. Het aantal vrijzinnigen bedroeg ongeveer 2.000, maar het merendeel daarvan kon als randkerkelijk beschouwd worden. Doopleden hoorden nominaal bij de kerk, maar velen meldden zich pas voor een begrafenis. De kerkvoogdij (het college met verantwoordelijkheid voor het beheer van de niet-diaconale goederen van de gemeente) was de tel allang kwijtgeraakt:

‘Alleen lidmaten, zowel mannelijke als vrouwelijke, worden aangeslagen. Doopleden en kinderen van doopleden niet. Zij zijn bij de kerkvoogdij ook niet bekend.’10

Opkomst van het nationaal-socialisme

‘In Duitsland gebeurde meer dan hier. Dáár vond een indrukwekkend programma plaats van weg- en waterbouw. Rond Rütenbrock werd het veen ontgonnen, en er verrezen degelijke arbeiderswoningen. Menigeen had het gevoel dat Nederland achter liep in vergelijking met wat in Duitsland gebeurde. De moeizame bestrijding van de crisis in ons eigen land werd geweten aan een verziekt politiek klimaat.’11

In het nabijgelegen Wedde verwoordde de vrijzinnig-hervormde predikant Willem Bronneger Onnekes dergelijke gevoelens. Hij was lid van de nieuwe partij de nsb en ontving de leider ervan, Anton Mussert. Tot hij er in 1938 na een ruzie uitstapte, trad Bronneger Onnekes in Westerwolde op als een ijverige propagandist van de NSB.12 Een lid van de hervormde Kloosterkerk in Ter Apel dat hiervoor vatbaar bleek was Aike Schot. Aike vertelde er later dit over:

‘In die jaren van crisis, was het voor mij als caféhouder zeer slecht. Ik sprak toen dagelijks met meerdere menschen, en wij waren het er over eens dat het anders moest worden. (…) Mede door propaganda van dominee Onnekes uit Wedde, die de gangmaker van de NSB van Ter Apel was in die dagen, besloot ik lid te worden.’13

Een toogdag van de NSB in Ter Apel in september 1934, in aanwezigheid van Mussert, trok maar liefst 1.700 belangstellenden.14 De partij had zijn zinnen gezet op het kloosterterrein, maar hier had de gemeente Groningen als eigenares een stokje voor gestoken. Daarop week de NSB uit naar het terrein van hotel De Boer, tegenover het star-spoorwegstation. Er werd een ereboog getimmerd met de leus ‘Houzee’ erop.

Doelgroepen waren landbouwers, middenstanders en arbeiders. Tevens werd geprobeerd kerkmensen – zowel rooms-katholieken als protestanten – warm te maken voor het nationaal-socialisme. De NSB, zo heette het, erkende het christelijke karakter van de natie. Socialisme, pacifisme en liberalisme kregen er echter van langs. Mussert beschuldigde de liberalen ervan de arbeiders te behandelen als verlengstuk van een machine. Vrijhandel zou ten koste gaan van volksbelang.15

De Kloosterkerk was liberaal, met soms een scheutje socialisme of pacifisme. Musserts betoog leek weinig geschikt voor deze gemeente. Toch liet het voorbeeld van Onnekes zien dat het hervormde milieu niet immuun was voor de nationaal-socialistische propaganda. In oktober 1934 dienden enige predikanten een petitie in tegen het verbod voor ambtenaren om lid te zijn van de NSB. Deze petitie, die prominent werd afgedrukt in Volk en Vaderland, was ondermeer getekend door ds. J.C.E. van Herwerden (Groningen) en ds. F.C. Willekes (Spijk).16 De in 1933 in Meppel opgerichte bond Landbouw en Maatschappij, die twee jaar later een stemadvies op de NSB uitbracht, kreeg ook onder hervormde boeren in Ter Apel aanhang.17 Bij de kerkenraad kwam in 1934 een brief binnen van een in Duitsland werkzame Nederlander. Die verzocht om bevestiging dat diens ouders voorkwamen in het doopregister van Klooster Ter Apel. ‘U gelieve hierop de arische afstamming te bevestigen.’ Het antwoord van de kerkenraad op dit schrijven is niet bekend.18

In 1937 werd Westerwolde aangedaan door een groep Duitse functionarissen op werkbezoek. In Ter Apel bekeken ze de kanalen en Beinsdorp. Tot het gezelschap behoorde Reichsminister Hans Kerrl, die verantwoordelijk was voor kerkelijke aangelegenheden in zijn land. Kerrl behoorde tot de zogenaamde Deutsche Christen.19 L. Zwiers, de latere directeur van de sociale dienst van de gemeente Vlagtwedde, zat in deze tijd op de HBS. Hij herinnerde zich later hoe er over politiek was gediscussieerd, en beschreef dat in zijn roman Het Veen:

‘Bij de vijver in het kloosterbos zat een viertal jongelui op een bankje bij een grote bos rododendrons een boterham te eten. “Net als in Duitsland hebben we hier een sterke man nodig”, hoorde hij een van de wijsneuzen oreren. “Iemand die weet wat hij wil en korte metten maakt met het communistisch gedoe (…). Boeren en middenstanders verdienen haast geen droog brood meer.” “Fascistische kletspraat”, zei een ander. “Adolf Hitler is een groot gevaar voor de democratie.”’20

De keerzijde van het economische herstel in Duitsland was niet ver weg. In het nog onontgonnen veen ten oosten van de gemeente Vlagtwedde verrezen over de grens twee concentratiekampen: Neu-Sustrum en Niederlangen. Ze maakten deel uit van een grotere keten van Emslandlager. In het boomloze landschap kon men deze complexen vanuit zuidelijk Westerwolde duidelijk zien liggen. ‘Wanneer je in het donker achter ons huis ging staan zag je in de verte in het oosten flikkerende lichtjes’, vertelde Wim Mulder uit Sellingen.

‘Die flikkering, waardoor de lichtjes leken te dansen, ontstond door de luchttrilling. Onze kant van de grens was al ontgonnen, daar achter lag de heide. De Duitsers hadden er een rij houten wachttorens neergezet.‘21

Tegen gevangenen die erin slaagden om de Nederlandse grens over te vluchten werd door de plaatselijke overheid en politie streng opgetreden, dit op nadrukkelijke aanwijzing van burgemeester F.A. Beins (Vrijzinnig Democratische Bond). In mei 1935 werden vier vluchtelingen gepakt, overgebracht naar het huis van bewaring in Groningen en vandaar uitgeleverd aan Duitsland. In de pers werd meegedeeld dat het om ‘zeer ernstige misdadigers’ ging.22 Eén van deze vier pleegde in de Groninger gevangenis zelfmoord.23 In september was het weer raak. Een vluchteling uit Neu-Sustrum bereikte Laudermarke, waar hij politiek asiel aanvroeg in Nederland. Hij werd door de marechaussee meegenomen naar de kazerne aan de Hoofdkade 37 in Ter Apel. Vandaar leverde men de man zonder omhaal uit aan de Duitse grenspolitie. Over deze gebeurtenis werden in het parlement vragen gesteld aan de minister van justitie, door het Kamerlid Kees Schalke (cpn).24

Een oud-leerling van de HBS in Ter Apel, Joop Sjouke, besloot zelf actie te ondernemen. Deze theologiestudent charterde een auto en wist daarmee een joodse bekende uit Duitsland langs de grensdouane te krijgen. Hij stond tijdens dat gebeuren duizend angsten uit.25

Als deze drama's al de aandacht kregen van de Kloosterkerk, dan liet dat in de notulen geen sporen na. Getrouw aan het vrijzinnig beginsel wilde de kerkenraad ruimte laten aan ieders eigen inzicht op politiek terrein. Wel liet de plaatselijke afdeling van de Vrijzinnig Christelijke Jongerenbond (VCJB) zich anti-nazistisch uit. In 1934 las de groep de levensbeschrijving van Thomas More door Henriëtte Roland Holst. Deze Engelse staatsman had in de zestiende eeuw liever het leven gelaten dan orders van koning Hendrik viii op te volgen die ingingen tegen zijn geweten. Zoals de VCJB notuleerde, vormde More een voorbeeld voor de eigen tijd:

‘Een figuur die zich niet liet meesleepen met de ideeën van de “groote man”, zijn geweten trouw blijft, ook als het hem zijn hooge positie kost, die zijn handtekening niet wil zetten onder een stuk, dat hem in strijd met de waarheid is.’26

Er klonken echter ook andere geluiden. Sommige jongeren vonden dat de ideeën van de NSB een eerlijke beoordeling verdienden, zonder bij voorbaat te worden afgewezen.27 Het liet zich echter niet ontkennen dat het ledental van de VCJB in de jaren dertig snel daalde. De hervormde Kloosterkerk stond er evenmin florissant voor. Het fraaie gebouw kon niet verhullen dat de opkomst matig was en de bodem van de kas in zicht. De kerkvoogdij bezat de met hypotheek bezwaarde pastorie, een ‘houten gebouwtje’ en het orgel, maar verder ‘geen bezittingen, geen kerkegoed, geen kosteriegoed, geen pastoralia’. Het was een vertrouwd beeld, maar nu in crisistijd. Degene die er het zwaarst onder leed was de nog maar net gearriveerde Ten Bruggenkate. Vrijzinnigheid leek op haar retour, het pacifisme gold buiten de VCJB als passë, de mensen hadden andere zorgen aan hun hoofd.

Toch waren er nog steeds hervormden die verder keken. Tijdens de Reichskristallnacht in november 1938 werden joodse zaken in Duitsland vernield en synagogen in de brand gestoken. De nauw met de Kloosterkerk verbonden afdeling van de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen bezon zich op de vraag ‘hoe wij hier in Ter Apel kunnen meewerken, om het leed van het oude volk te lenigen’.28 De leden hadden eerder in dat jaar In de schaduwen van morgen van historicus Johan Huizinga besproken, waarin deze de dictaturen van Hitler, Mussolini en Stalin aan de kaak stelde. Om het vraagstuk van alle kanten te bezien was echter ook de repliek gelezen van NSB-er Robert van Genechten: het in 1936 in Nieuw Nederland verschenen artikel ‘Van de nevelen van gisteren’. Het bestuur van het ‘Nut’ was op de hand van Huizinga, maar ook Van Genechten kreeg bijval. De critici van Huizinga vonden dat hij met zijn ‘felle haat tegen het régime in Duitschland’ bezig was stokpaardjes te berijden.29

1940: ‘Bange twijfel’

De Duitse inval voltrok zich razendsnel. De Nederlandse soldaten bliezen de tiende mei volgens plan bruggen op, om zich vervolgens terug te trekken. Een broer van diaken Kor Mook, Lieuwe, sneuvelde op de Grebbeberg.

Ter Apel schakelde over op een onwezenlijke ‘normaliteit’. De hervormde gemeente hield een inzameling voor de gewonden, die ƒ 17,60 opbracht.30 De opheffing van de tot vijf leden gekrompen afdeling van de VCJB op 17 juni 1940 vond geruisloos plaats. In februari hadden de leden nog het kerkelijk verzet besproken van de Duitse predikant Martin Niemöller tegen Hitler. De VCJB zou node gemist worden, in een streek waar een jaar eerder bijna 12% van de kiesgerechtigden op de NSB had gestemd.31 Ten Bruggenkate constateerde een ‘bange twijfel’ bij zichzelf: ‘Heeft het nog wel zin, zich nu te beijveren voor de geestelijke dingen?’32 In november stuurden de notabelen een brandbrief naar de lidmaten. Tenzij de bijdragen verhoogd werden, dreigde een faillissement.33 Blijkbaar werd een acute crisis afgewend, want de oproep werd niet herhaald. De Groninger universiteit organiseerde in juli 1940 een academische zomercursus in het klooster, met 172 deelnemers. Organiserende hoogleraar was de chemicus Hilmar Backer, aan wie nadrukkelijk te verstaan was gegeven dat politiek onbesproken diende te blijven. De studenten versleepten de piano van het tegenover liggende hotel Boschhuis naar het klooster, waar het instrument bespeeld werd door de hoogleraren Leo Polak (wijsbegeerte) en Maarten Vrij (strafrecht).

Iedereen die een overheidsfunctie uitoefende of werkzaam was in het onderwijs kreeg in oktober 1940 via het Nederlandse bestuursapparaat de formulieren van de ‘ariërverklaring’ toegezonden. Daarin moesten namen van ouders en grootouders opgegeven worden, maar ook antwoord gegeven op de vraag of men al dan niet joods was. De registratie maakte daarmee een onderscheid tussen joods en ‘arisch’ dat geheel vreemd was aan de Nederlandse wet. Het overgrote deel van de aangeschreven Nederlanders tekende. In Ter Apel gebeurde dat door minstens één lid van de kerkenraad van de Kloosterkerk.34 Toch klonk er protest.35 De algemene synode van de Nederlandse Hervormde Kerk stuurde samen met vijf andere kerkgenootschappen (Gereformeerde Kerken, Christelijke Gereformeerde Kerk, Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband, Remonstrantse Broederschap en Algemene Doopsgezinde Sociëteit) een brief naar Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart waarin ‘ernstige bedenkingen’ tegen het maken van een rassenonderscheid ingebracht werden.36 Op dat moment was al bekend dat benoeming en bevordering van joden verboden waren. De hervormde theoloog J. Koopmans, bijbelstudiesecretaris van de Nederlandse Christen Studentenbeweging, schreef naar aanleiding van de ‘ariërverklaring’ de illegale brochure Bijna te laat! Volgens Koopmans mocht niemand zich aan geruststellende illusies overgeven:

Wanneer als één man allen die het formulier moesten ondertekenen, de ondertekening hadden geweigerd, was het de Duitsers eenvoudig onmogelijk geweest, hun praktijken hier te importeren. Wij moeten eerlijk bekennen: daarvoor is het nu te laat… Wij hebben een slag verloren… De volgende slag wordt moeilijker. Nu komt natuurlijk het ontslag aan personen ‘van Joodsen bloede’ ‘Zij gaan eruit – daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en zij gaan eraan.37

1941

Hoe ontwikkelde zich de situatie in Ter Apel? In december werd de op Duitse leest geschoeide Winterhulp door de kerkvoogdij afgepoeierd, op praktische gronden: de hervormde gemeente gaf geen bijdrage, omdat zijzelf noodlijdend was.38 Inmiddels begon duidelijk te worden dat de rust in de zomer schijn was geweest – tenminste voor personen die door de bezetter als politiek suspect beschouwd werden, en voor de joden. Leo Polak, die in juli zo vrolijk de piano bespeeld had in het klooster, werd in november vanwege zijn afkomst op non-actief gesteld aan de universiteit. In januari werd hij gearresteerd en in december 1941 stierf hij in het concentratiekamp Sachsenhausen.39

Ten Bruggenkate kampte met depressies. In april 1941 stelde hij een ‘diepe ontevredenheid‘ bij zich vast; de kerk teerde op ‘dood kapitaal’. Voor systematische twijfel had in de vrijzinnigheid altijd ruimte bestaan. Het moment ervoor was ditmaal echter hoogst ongelukkig. Anderen wisten namelijk wél wat ze wilden. Voorop notabele F.A. Beins: die eiste als burgemeester van de inwoners van zijn gemeente Vlagtwedde dat ze zich voegden naar de eisen van de bezetter, en dus afzagen van iedere vorm van ‘demonstratie’. Protest tegen het Duitse gezag was gevaarlijk en onverantwoordelijk, zo liet hij weten in juli:

Ik doe bij dezen een beroep op ouders en opvoeders der jeugd om haar in het waarachtig belang van de geheele bevolking op het verkeerde van dergelijke handelingen te wijzen en er met alle kracht tegen te waarschuwen. Het zou zeer jammer zijn indien door dergelijke onbezonnen handelingen maatregelen zouden moeten worden genomen, die later zouden zijn te betreuren.40

Ook politie en marechaussee in Ter Apel insisteerden op prompte naleving van verordeningen, zoals inlevering van radiotoestellen.41 Ondertussen werd de burgerij geconfronteerd met nationaal-so-cialistische propanda. De met de Nederlandse ss verbonden uitgeverij Hamer42 publiceerde in 1941 een boek over Zinnebeelden in Nederland.43 Daarin stond een afbeelding van een huismerk in

de noordvleugel van het klooster, dat door de nazi's werd opgevat als een ‘wolfsangel’. Dit embleem werd door de beruchte knokploegen van de NSB, de Weer-afdeeling of WA, op de zwarte pet gedragen. Het tijdschrift Hamer, gepubliceerd door de ‘Volksche Werkgemeenschap’, plaatste eveneens foto's en artikelen over het klooster.44 Huismerken van middeleeuwse metselaars werden daarin geïnterpreteerd als oud-Germaanse symbolen.

Het bleek niet gemakkelijk om afzijdig te blijven. Verhuur van het houten gebouwtje aan het gewestelijk arbeidsbureau werd door de kerkvoogdij voortgezet. Onproblematisch was dit niet, gezien de verbinding met uitzending naar Duitsland.45 Dat vooruitzicht vormde voor menig jongere een schrikbeeld. Na jarenlange ervaring met armoede en werkloosheid in Ter Apel-West probeerde Ruud Hoppes vooruit te komen door vorming. Na de lagere school bij meester Schierbeek doorliep hij in 1941-1942 de ambachtschool in Ter Apel. Toen een oproep kwam voor de Nederlandse Arbeidsdienst (NAD) gaf hij daaraan gehoor – liever dat, dan naar Duitsland. Tegen de gebruikelijke gang van zaken in wist hij in de eigen woonplaats ingedeeld te worden, namelijk in het NAD-kamp Johannes Maetsuijker te Barnflair. Het leven daar was in materieel opzicht beter dan de Spartaanse omstandigheden die Hoppes van huis uit gewend was.46

Wandelaars die langs de leidijk bramen plukten, verbaasden zich erover hoe duidelijk men het concentratiekamp Oberlangen (Emslandlager VI) zag liggen.47 Toch hoopten velen aanvankelijk nog dat voor het gros van de Nederlanders de ergste bui zou overwaaien. De landbouwvereniging van Ter Apel, die vergaderde in hotel Schot, sprak in februari 1941 de hoop uit op een ‘rustiger’ jaar dan het voorafgaande 1940.48

Wat zou het jaar de kerk gaan brengen? Binnen de classis bestonden daar verschillende inzichten over. De notulen van de scriba van het classicaal bestuur van Winschoten, Marinus van Leeuwen Pzn., stralen optimisme en zelfvertrouwen uit. Van Leeuwen bewonderde de krachtige leiding die werd gegeven door de secretaris van de algemene synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, K.H.E. Gravemeyer. De kerk diende haar overtuiging niet onder stoelen of banken te steken. Gravemeyer zou de komende jaren de motor worden van tal van tegen het beleid van de bezetter gerichte ‘herderlijke brieven’ en kanselboodschappen.49 Van Leeuwen was het daar helemaal mee eens:

Over de kerk kunnen wij tevreden zijn. De leiding is goed. Een andere synode zou wellicht niet zulk een geluid laten hooren. Er zitten menschen in de besturen, die op het ijzer weten te bijten.50

Dit optimisme werd echter niet gedeeld door ds. Bas Jan Ader van Nieuw-Beerta. Die was, naar later zou blijken, bezig een volgende stap te zetten: naar illegaal opererend verzet en het organiseren van joodse onderduik. Gemakkelijk zou dat niet worden. Volgens Ader in januari 1942 waren velen bang en geïntimideerd, en was de sfeer in menige hervormde kerk mat:

Dat is het fundamentele gebrek. De kerk voldoet niet, is niet tegen de omstandigheden opgewassen.51

Aanpassing aan de omstandigheden?

De vereniging van vrijzinnige hervormden in Groningen drong erop aan om zich niet op te sluiten in ‘eigen vraagstukken’, maar een bijdrage te leveren aan ‘de menselijke gemeenschap’.52 De richtingen in de kerk zouden elkaar moeten vinden op basis van ‘positieve christelijke waarden’. Maar was dat realistisch? Het Noorderlicht had in 1940 nog eens duidelijk gesteld dat vrijzinnigen niét geloofden in het bestaan van Adam en Eva, de pratende ezel van Bileam of de lichamelijke opstanding en hemelvaart.53 Hoe het gestelde doel dus te bereiken?

Het antwoord kon luiden: door zich realistisch te voegen naar een nieuwe tijd. Die houding werd bepleit door het Nieuwsblad van het Noorden: vol aandacht voor de lokale economie, opgewekt van toon, met veel sport in de kolommen, niet uitgesproken ‘fout’, maar bereid om zich te voegen naar de regels. Het Nieuwsblad plaatste in 1941 een lovend artikel over Ter Apel, door burgemeester Beins geroemd als ‘de mooiste plaats der provincie Groningen, wat natuurschoon betreft’. Hetzelfde artikel vermeldde een opschrift in gothische letters dat zich tot de sloop in 1837 in de bovenverdieping van het klooster had bevonden.54 Het ging om een citaat van Ovidius:

Donec eris felix, multos numerabilis amicos.

Tempora si fuerint nubila, solus eris.

Ofwel: ‘Zoolang het geluk u toelacht, zult ge vele vrienden hebben. Komen er bewolkte dagen, ge zult alleen zijn.’ Eigenlijk was deze tekst in 1941 verrassend actueel. Aan de lezer van het Nieuwsblad bleef niet verborgen dat de bezetter keihard optrad tegen iedere vorm van oppositie. Gepubliceerde rechtbankvonnissen spraken duidelijke taal. Hoe somber het er voor de joden uitzag bleek uit een verslag van een NSB-bijeenkomst in hotel Schot in Ter Apel. Daar werd aangekondigd dat de joden, door wie de boeren stelselmatig zouden zijn uitgezogen, binnenkort stevig zouden worden aangepakt.55 De dreiging werd onverhuld afgedrukt. Iedere vorm

van protest of zelfs van meegevoel met de slachtoffers bleef daarentegen uit. De gemoedelijke verslaggeving in het Nieuwsblad wekte de indruk dat de beginnende jodenvervolging ‘gewone’ mensen niet aanging. De tienjarige rooms-katholieke scholier Wim Kleverwal signaleerde dat uitgerekend in deze tijd allerlei ‘jodenmoppen’ populair begonnen te worden in het dorp:

Moppen over joodse zaken met een overdreven joods accent deden het bijzonder goed.56

In feite viel er weinig te lachen. Jaap Spanninga, van de hervormde evangelisatiegemeente De Kapel, zat in 1941 op de MULO. Een klasgenoot was Heiman Lezer uit Ter Apelkanaal. De jongens kregen er ondermeer les van L.J. Vos, bestuurslid van de vrijzinnige godsdienstige kring Ter Apel. Spanninga:

Een joodse jongen hadden wij bij ons in de klas (…). Je kon echt zien, die jongen had het niet gemakkelijk. Toen, op een zekere morgen was Heiman Lezer er niet meer, en zei meneer Vos: ‘Heiman komt niet meer … Wij gaan verder met de les en schrijf mit, nach, nebst, bei, seit, von, zu.’ De voorzetsels met de derde naamval. Dat was alles; verder werd er niet over gepraat. D'r werd niet over gediscussieerd of zoiets dergelijks, voortgaan met de les.57

Lezer had waarschijnlijk te horen kregen dat hij naar de gesegregeerde joodse MULO in Winschoten moest. De in 1925 geboren jongen uit Ter Apelkanaal zou in 1943 worden omgebracht in Auschwitz.58

Had men dat kunnen voorzien? Menigeen keek liever een andere kant op. De ANWB nam het lommerrijke Ter Apel in mei 1941 op in het toerprogramma van een elfprovinciëntocht. Dat de vrijzinnige openluchtbijeenkomsten bij het klooster in de zomer van 1940 en 1941 op de vertrouwde voet doorgingen, alsof er niets aan de hand was, voelde volgens Ietskina Ebels onwezenlijk aan. Zij was in Ter Apel opgegroeid en inmiddels medisch analiste in Utrecht. Wat er in haar geboortedorp gebeurde merkte ze tijdens vakantie of op familiebezoek:

‘Mensen die keihard gewerkt hadden voor hun zaak of boerderij waren in crisistijd heel of half failliet gegaan. Sommigen werden nu lid van de NSB. Gymnastiekleraar Theunis Heeg van de HBS werd nationalist uit idealisme, uit positief geloof. Heeg was bij ons leerlingen altijd geliefd geweest en zette zijn bevlogenheid nu op deze manier voort.

Voor de vrijzinnige gemeenschap rond de Kloosterkerk betekende deze context het volgende. Allereerst diende men rekening te houden met het gegeven dat ook in eigen kring gesympathiseerd werd met de “nieuwe tijd”. Ten tweede heerste in Ter Apel tot in het najaar van 1942 een vrij algemene overtuiging dat Duitsland zou gaan winnen, óf dat de oorlog op zijn minst heel lang zou gaan duren.’59

De Wehrmacht leek onverslaanbaar.60 Ter Apel week in dat vermoeden niet significant af van de rest van vrijzinnig Nederland. Door de bank genomen was dit nu eenmaal geen uitgesproken verzetsmilieu, aldus K.M. Witteveen. ‘In het begin leek het alsof de Duitsers zouden winnen. Velen bereidden zich voor om tot een symbiose te komen met de bezettende macht, ook al werd men geen lid van de NSB.’61

Repressie

Oppositie werd niet geduld. In Ter Apel, waar overtuigde nationaal-socialisten woonden, was dat iets om terdege rekening mee te houden. Heeg werd groepsleider van de NSB en buurtschapshoofd van de Nederlandse Volksdienst. Hij plaatste bordjes ‘Voor Joden verboden’ langs sportwedstrijden van de HBS, en viel heftig uit wanneer leerlingen die bordjes lieten verdwijnen.62

Onderwijzer Jan Wester (passief dooplid van de Kloosterkerk) maakte in 1941 in hotel Timmer een opmerking over de Duitse inval in Joegoslavië. Alleen barbaren konden op de gedachte komen om het ene na het andere kleine buurland binnen te vallen. Deze opmerking werd prompt overgebriefd naar de sd in Groningen, die Wester sommeerde om in het gevreesde Scholtenhuis tekst en uitleg te komen geven. Met een stevige schrobbering liep deze affaire nog redelijk goed af.

Minder gelukkig was Westers collega aan school Oost, de in 1898 geboren Henderikus Lukkien. In het dorp gaf hij leiding aan de gymnastiekvereniging, terwijl hij bovendien op de aloude wijze kosterstaken verrichtte in de Kloosterkerk. Hij was een aanhanger van de door J. Linthorst Homan, L. Einthoven en J.E. de Quay opgerichte Nederlandse Unie. Tot de Duitsers in december 1941 met een verbod kwamen kon de Unie bovengronds functioneren. De manifestaties ervan waren de Duitsgezinden echter niet welkom. Lukkien bedacht dat de Unie in Ter Apel het best een ‘wandelclub’ kon oprichten: in het vrije veld liepen de deelnemers de minste kans door anderen tijdens hun politieke discussies te worden afgeluisterd. Deze ‘wandelclub’ viel echter onmiddellijk in het oog. Lukkien werd in mei 1941 gearresteerd. Hij bleef een half jaar gevangen zitten in het huis van bewaring te Groningen, zonder vorm

van proces. Na zijn vrijlating bleek de plaatselijke NSB zeer op hem gebeten. Meester Lukkien werd op straat uitgejouwd als ‘lelijke koster’. Bij hem thuis werden meerdere malen invallen gedaan.63

De 18-jarige Jan Sligter werkte op de weefspoelenafdeling van de AGO-fabriek. Hij woonde nog thuis aan de Kloosterveenweg. Het gezin was orthodox hervormd, kerkte in De Kapel en bij gelegen-heid ook wel in de Kloosterkerk. Ogenschijnlijk leek alles rustig. Jan Sligter maakte zich in april 1942 niettemin boos om wat er om hem heen gebeurde:

Een Duitse soldaat zag je er nauwelijks. NSB-ers en hun wa-mannen des te meer. En Joden, met hun gele ster op de borst.

Bij wijze van protest spelde Sligter zich een oranje-insigne op.64 Hij werd prompt op straat aangehouden door een plaatselijke politieman, en afgevoerd naar het Scholtenhuis in Groningen. Na tot zes weken te zijn veroordeeld werd Sligter naar kamp Amersfoort overgebracht.65

‘Men leeft als vreemden’

De ervaringen van Wester, en vooral die van Lukkien en Sligter, noopten tot voorzichtigheid. Daar bestond aanleiding toe, maar de kerk leek wel verlamd. Diaken Mook wond zich op. ‘Men leeft als vreemden, als concurrenten naast elkaar, om nog maar niet te zeggen: men staat in veel gevallen lijnrecht tegenover elkaar, terwijl men toch allemaal leden en lidmaten is van de eene Hervormde Kerk.’66 Dat was ook de mening van hogere kerkelijke organen. De vrijzinnige Winschoter predikant Johan Conrad Fischer had op 17 oktober 1941 Ter Apel bezocht, om verslag te doen van de onder leiding van prof. H. Kraemer ingestelde Commissie Kerkelijk Overleg.67 Fischer drong aan op eenheid, ongeacht richting.68

Ten Bruggenkate bleef pessimistisch: ‘de achteruitgang, die er elk jaar al was’ zette door en hij zag niet hoe dat proces nog gestopt kon worden. Er ging ‘bijna niemand’ meer ter catechisatie.69 Gemeenteleden begonnen zich zorgen te maken over de depressie bij hun predikant: ‘Hij kwam er niet meer uit.’70

Ondertussen wankelde de ooit dominante positie van de vrijzinnigen in de provincie Groningen. Ze beschikten in 1941 weliswaar nog over een meerderheid in drie van de vier classes, maar in het provinciaal kerkbestuur waren de orthodoxen al op gelijke hoogte gekomen (3 om 3). In de classis Winschoten was de situatie onzeker. Zestien gemeenten werden als orthodox beschouwd, achttien als vrijzinnig – een krappe meerderheid. In het classicaal bestuur was de verhouding 5 om 5, wat de predikantsplaatsen betreft had-den de vrijzinnigen nog net de meerderheid (21 tegen 19).71 Om tegemoet te komen aan het verzoek van Fischer besloot de kerkenraad van Ter Apel naar bediening van doop en avondmaal in de Kapel een vertegenwoordiging te sturen.

Het niet afkondigen van het kerkelijk protest tegen de jodenvervolging

Drogist Dirk Steenbeek had zich in 1933 in het bestuur van de plaatselijke afdeling van de NSB laten kiezen. Aike Schot maakte zijn hotel in de Hoofdstraat tot centrum van de Mussertmannen en draaide in de Florabioscoop vrijwel uitsluitend Duitse films.72 Aan de oevers van het zwembad vertelde Geert Fietje aan iedere badgast die het horen wilde hoe ver de Panzerdivisionen nu al weer waren opgerukt in de Sovjet-Unie.73 C.A. de Groot, geen partijlid, fungeerde als commandant van het kamp van de Nederlandse Arbeidsdienst bij Barnflair.74 Het ‘Nut’, waar Ten Bruggenkate in het bestuur zat, wilde een toneelavond organiseren en meldde zich daartoe aan bij de groep rederijkers van de Nederlandse Kultuur-kamer. Net als in de Nederlandse Hervormde Kerk het geval was werd vanuit de top van het ‘Nut’ geprobeerd een fermere houding te bevorderen. Het Amsterdamse hoofdbestuur van het ‘Nut’ adviseerde dat men zich beter verre kon houden van de Kultuurkamer. De aanmelding werd ‘voorlopig’ terug gedraaid.75

Waar lag de grens van het toelaatbare? Binnen het brede spectrum van vrijzinnigheid had de kerkenraad altijd gestreefd naar ruimte voor ieders persoonlijke mening. Dit op zich respectabele standpunt leidde op zondag 19 april 1942 tot een dieptepunt in de geschiedenis van de Kloosterkerk. Het Interkerkelijk Overleg, waarbij behalve de Nederlandse Hervormde Kerk de meeste protestantse kerkgenootschappen aangesloten waren, had alle gemeenten opgeroepen om die dag vanaf de kansel een protest te laten weerklinken tegen ‘de rechteloosheid, de onbarmhartigheid tegenover het Joodsche volksdeel en het opdringen van een recht tegen het Evangelie ingaande, nationaal-socialistische levens- en wereldbeschouwing’.76 De tekst voor de kanselafkondiging was naar de hervormde gemeenten toegestuurd door de algemene synode (P. de Bruijn waarnemend president en K.H. E. Gravemeijer secretaris).77

De toenmalige predikant H.H. Baudet had al in 1933 zijn stem verheven tegen de jodenvervolging in Duitsland, het ‘Nut’ had zijn afschuw uitgesproken over de ‘Kristallnacht’. In de Kloosterkerk in 1942 werd het kanselprotest echter niet voorgelezen. De kerkenraad noteerde wel waar het om ging:

‘Het ernstige bezwaar, dat onze Synode, als hoogste instantie van onze Herv. Kerk, waar ook andere kerken zich bij hebben aangesloten, maakt tegen de Jodenvervolging en tegen de behandeling waaraan personen van niet-arische afkomst bloot staan onder de huidige instantie.’

Het nalaten van de afkondiging sloot op geen enkele manier aan bij de traditie van Ter Apel, waar joden en christenen sinds mensenheugenis vreedzaam samenleefden. De Kloosterkerkgemeente had altijd goede relaties onderhouden met de joodse gemeente, had zich samen daarmee ingezet voor de HBS, ‘het ‘Nut’ en de liberale zaak. Afkondiging had vanzelfsprekend moeten zijn, maar het tegendeel bleek het geval. De oproep werd door de kerkenraad ‘voor kennisgeving aangenomen’ en daarmee afgewezen. Motivering bleef in de notulen achterwege, de kwestie behoefde ‘geen nader commentaar’. Het is een formulering die tal van vragen oproept. Samen met de vrijzinnigen hadden de joden zich gedurende de afgelopen decennia ingezet voor de liberale politiek, de Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen en de komst van een HBS in het dorp. Er kon gerust worden gesproken van een vriendschappelijke relatie. Waarom dan dit gebrek aan solidariteit van de zijde van de kerkenraad? De bronnen geven het antwoord niet. Wél kan een verband gelegd worden met het tijdsgewricht: in dit voorjaar leken de nazi's op het toppunt van hun macht te staan.

De passage in de acta over het niet aflezen van het kerkelijk protest is gedateerd op 11 mei 1942.78 Drie dagen later, op Hemelvaartsdag 14 mei, werd op het aan de gemeente Groningen toebehorende terrein rond het klooster een landdag georganiseerd van de NSB. Acht jaar eerder had de stad zo'n nationaal-socialistische manifestatie verboden, ditmaal verkeerde zij niet in de positie er iets aan te doen. Zo'n 4.000 deelnemers woonden de landdag bij, onder wie de leider Anton Mussert en diens echtgenote, districts-leider Jacob Maarsingh en de Beauftragte van de Rijkscommissaris in de provincie Groningen, Hermann Conring. Het programma begon met een mars van SS, Weer-Afdeling (wa) en Jeugdstorm, met tamboers en stormvlaggen. Mussert sprak in de open lucht bij het klooster. Onder de eregasten bevond zich burgemeester Beins, notabele en lid van het kiescollege van de Kloosterkerk. Conform voorschrift was het kloosterterrein omgeven door bordjes ‘voor Joden verboden’.79

Jan Sligter bevond zich van juni tot zijn vrijlating in augustus in kamp Amersfoort. Hij zou er na terugkeer nachtmerries aan overhouden:

Ik zag weer de manke dominee, die veroordeeld was tot het ‘Judenkommando’ en in ‘Schnellschritt’ moest meemarcheren met de Joden, toegeschreeuwd en gevloekt door de Judenführer Max Ritter. Ik zat weer op de grote ruwhouten kist, waarin het lijk van een gevangene bleek te liggen, die zich de dag tevoren had opgehangen.80

Terug in Ter Apel deed Sligter er het zwijgen toe. ‘In het bedrijf werkten nogal veel NSB-ers, waaronder een aantal fanatiekelingen die er geen been in zouden zien mij bij de bezetter aan te geven.’ Het was de periode na de val van Singapore, waarin Duitsland en zijn bondgenoten onverslaanbaar leken. Ietskina Ebels beschrijft haar herinneringen aan deze tijd in 2010 aldus:

‘Het ging erom om met gezin en kinderen door de zware tijd heen te komen, te blijven werken en studeren met het oog op de toekomst. In ditzelfde jaar voltrok zich de deportatie van de joden. Ik kwam uit Utrecht terug in Ter Apel en ze waren weg. Er woonden later andere mensen in hun huis.’81

Een van de huizen die ‘op de markt kwamen’ was Hoofdstraat 18. Hier woonden tot hun deportatie Jakob en Johanna From.82 Met zoon Adolf en dochter Jette dreven ze er een kruidenierszaak. Jette trouwde met Wilhelm Wolff, die in 1938 na de Kristallnacht uit Papenburg naar Ter Apel gekomen was. Dochtertje Johanna Selma werd in april 1941 geboren. Hun geconfisqueerde woning werd door het ‘Algemeen Nederlandsch Beheer Onroerende Goederen’ verkocht aan Aike Schot. Het anbo was in feite een instelling van de Duitse Grundstückverwaltung. De akte werd ge-passeerd ten overstaan van notaris Wilhelm Floris Rutgers. Schot ontkende achteraf met zijn aanschaf van ‘een Jodenhuis’ iets fout te hebben gedaan: ‘Het Jodenprobleem heb ik gezien als een probleem waar wij geheel buiten stonden.’83 Alle leden van het gezin From zouden omkomen: Jakob, Johanna en Adolf in het najaar 1942 in Auschwitz, Wilhelm, Jette en de kleine Johanna Selma in Sobibor in mei 1943.84

Het kón anders. Vijf leden van de joodse familie Meijer overleefden de oorlog in onderduik bij de hervormde familie Wenning in de buurtschap De Harpel, in het noordelijk deel van de gemeente Vlagtwedde.85 Een dergelijke onderduik was echter een hoge uitzondering.

Toenemend protest

De classis Winschoten omvatte Wedde, waar de hervormde gemeente de naam had uitgesproken Duitsgezind te zijn. Des te meer valt op hoe ‘goed’ de sfeer in de classis was. Van Leeuwen notuleerde zowel voor het bestuur als voor de classicale vergadering,

en deed dat met opvallende vrijmoedigheid. In juni 1943 noteerde hij dat de hervormden in Oost-Groningen de druk van de bezetter persoonlijk begonnen te voelen. Volgens Van Leeuwen was dat heel gezond voor eerder weifelende kerkenraden als die van Klooster Ter Apel. Onderlinge hulpvaardigheid en offerbereidheid namen toe:

‘In gevangenschap en in kampen heeft men meer dan ooit verstaan dat het leven kruisdragen is. Het geloof van velen is beproefd. In zekere zin komt de oorlog deze arbeid ten goede. Dieper nadenken over de zin en bedoeling van het leven wordt erdoor gebracht.’86

In de stad Groningen werden de studenten theologie in de Martinikerk bijeen geroepen door Haitjema. Die maakte ze duidelijk dat wie de door de bezetter geëiste loyaliteitsverklaring ondertekende een loopbaan in de Nederlandse Hervormde Kerk wel kon vergeten.87 Geleidelijk begonnen zich meer mensen te roeren tegen terreur en vervolging, ook in Ter Apel. Lukkien nam onderduikers in huis, hoewel hij wist dat hij in de gaten gehouden werd. Huiszoekingen, ondermeer door de beruchte landwachter Jan Alssema, stelden zijn zenuwen danig op de proef. Hij had in angst geleefd, erkende Lukkien na de bevrijding:

De NSB-ers van Ter Apel hebben mij en vooral mijn gezin het leven zeer moeilijk gemaakt. We zwijgen er maar van waar en hoe de nachten dikwijls werden doorgebracht.88

Kor Mook, die zo'n stimulerende rol had gespeeld in de VCJB, leek met zijn rustige manier van doen geen figuur voor illegale zaken. Niettemin verleende hij aan de Oudeweg onderdak aan verzetsmensen als de socialistische leraar aan de MULO Jan Roorda en het latere PvdA-Kamerlid Evert Vermeer.89 Voor Mook betekenden deze bezigheden een breuk met zijn vroegere pacifisme. Zijn opstelling was niettemin een consequentie van het pleidooi dat hij al in 1927 had gehouden voor de VCJB:

Gemeenschap wordt al te vaak gelijk gesteld met belangengemeenschap en men verwaarloost dat wat hooger is dan belang, men vergeet dat ontplooiing van menschelijkheid uit gaat boven welbegrepen eigenbelang en zelfzucht.90

Ten Bruggenkate vertrok in augustus 1942 naar Ruurlo, en werd opgevolgd door zijn neef Willem F. ten Bruggenkate (1907-1959) uit Oosterlittens. Deze nam op 5 november het beroep aan. Hoewel dit nergens genotuleerd staat heeft het er alle schijn van dat deze kanselwisseling bedoeld was om Lambertus een nieuwe start te laten maken buiten Ter Apel.

Organist Bettenbroek van de Kloosterkerk ontving op 20 november 1942 een laatste groet van Heiman Vrenkel. Tot de onteigening had Vrenkel in Ter Apel een zaak in jutezakken gedreven:

We zijn op transport. Pa en ma zijn bij ons. Overigens alles wel. Met de beste wenschen en groeten van ons allen H.V.91

Het was het laatste bericht dat van de Vrenkels vernomen werd. Na de bevrijding bleek dat ook zij in 1942 en 1943 waren omgebracht, net als de familie From.

Drong het besef van wat in Polen gaande was op enigerlei manier tot Ter Apel door? De jeugdige Jaap Spanninga woonde als lid van de Kapel op 21 februari 1943 een dienst in de Kloosterkerk bij, toen daar een rechtzinnig predikant voorging. Een kanselbrief met protest tegen maatregelen van de bezetter werd nu wél voorgelezen. Het protest ging zowel tegen de toenemende rechteloosheid als tegen het ‘ten doode vervolgen van Joodsche medeburgers’.92

De algemene synode had de kerkenraden duidelijk gemaakt dat het haar ernst was:

Zij rekent er vast op, dat (…) de predikanten deze afkondiging in gehoorzaamheid aan den Heer der Kerk zullen aflezen. Wie de kerkelijke solidariteit breekt, laadt een ontzaglijke verantwoordelijkheid op zich tegenover de Kerk in het algemeen en vele medebroeders in de bediening in het bijzonder.93

Blijkbaar was er van nationaal-socialistische zijde op gerekend dat het protest ditmaal afgekondigd zou gaan worden. Heeg, hoewel geen lid van de hervormde gemeente, was ervoor naar de Kloosterkerk gekomen. Van zijn aanwezigheid ging op de andere kerkgangers een intimiderende werking uit, maar de voorlezing ging door.94 Hieronder zal aan de orde komen wat volgens de classis de reden van de omslag was: de Duitse terreur begon inmiddels ook de hervormden te treffen, en daardoor namen de weerbaarheid en solidariteit toe.

In de notulen is het voorlezen van het tweede protest niet vastgelegd. De sfeer lijkt eind 1942 niettemin veranderd te zijn ten opzichte van die in het begin van dat jaar – de Duitsgezinden kregen weerwerk. Heeg werd in november door de General-Kommissar für Verwaltung und Justiz tot burgemeester van Nieuwe Pekela benoemd. Beins had hem daarvoor aanbevolen, als een ‘flink en rustig man’.95 Over zijn antisemitisme kon evenmin twijfel bestaan. De nieuwe burgemeester kondigde aan het ‘rasbegrip’ van de ‘Groot Germaansche gedachte’ met uiterste consequentie te zullen doorvoeren.

Aike Schot liet zich in januari 1943 als lidmaat van de Kloosterkerk uitschrijven, teleurgesteld in de afwijzend wordende houding van de kerk jegens zijn politieke standpunt. Hij vond dat hij het slachtoffer werd van een ‘haatcampagne’ van de ‘anti’s’.96 De kerkvoogdij deed in februari nog een poging om hem zijn achterstallige hoofdelijke omslag te laten betalen:

Hoe u van de Kerk denkt is een privé-aangelegenheid van u, waarover wij niet wenschen te discussieeren.97

Tijdens de stakingen van april en mei kreeg Heeg het in Nieuwe Pekela zwaar te verduren. Een ooggetuige beschreef wat de voormalige sportleraar uit Ter Apel daar overkwam:

Er was een drukte bij de weg! Overal groepjes. Op Ommelanderwijk stond de fabriek stil. ‘Wie stoaken’, vertelden ze. In het gemeentehuis had burgemeester Heeg alle fabrikanten bijeengeroepen om de mensen weer aan het werk te krijgen. Eén van de heren, dhr. Koning van sigarenfabriek Champ Clark, was het slappe gepraat zat. Hij opende de deur en prompt vloog een groep stakers naar binnen om de burgemeester eruit te halen. Ze trokken Heeg naar buiten en smeten hem, met de foto van Mussert op het hoofd kapotgeslagen, in het diep, alwaar hij ‘Oranje Boven’ moest roepen alvorens hij naar huis mocht om zich te verschonen.98

Dodelijke represailles bleven uit, maar enkele tientallen inwoners van de streek werden afgevoerd naar kamp Vught.

Kerk in oorlogstijd, 1943-1944

Op aandrang van de synode werden de banden met de Kapel aangehaald. De evangelist aldaar kwam rechtstreeks in dienst van de Nederlandse Hervormde Kerk.99 De wens op de klok van 1891, ‘om altijd te blijven klinken’, ging daarentegen niet in vervulling. Na uit het torentje op de kerk te zijn getakeld werd zij afgevoerd, om te worden omgesmolten ten behoeve van de Duitse oorlogsindustrie. Het stoken in wintertijd werd bezwaarlijk. Het leven in het ‘diakenhuis’ aan de Wilpskamp kon daarentegen in betrekkelijke rust doorgaan. De bewoners huurden hun woning voor een bescheiden bedrag van de diaconie en werden er door niemand gestoord. Het hervormde zangkoor repeteerde op dinsdagavond in het daarachter gelegen ‘houten gebouwtje’, binnen Sperrzeit,

en kreeg daarvoor speciaal toestemming van de gewestelijke politiepresident in Groningen.100 Steeds meer gezinnen zaten echter in zorg om zonen die hadden moeten onderduiken om te ontkomen aan tewerkstelling in Duitsland. Communicatie met thuis was vaak moeilijk. De in 1921 geboren Albert Sassen, de latere neerlandicus en hoogleraar, zat bijvoorbeeld ondergedoken in het Drentse Fluitenberg.101

Het laatste oorlogsjaar

Er wordt geschat dat in de gemeente Vlagtwedde 85 mensen in de illegaliteit actief geweest zijn, 0,54% van de bevolking tegen een provinciaal gemiddelde van 0,75%. Van hen kwamen vier om het leven. Een bolwerk van verzet zou de streek nooit worden, maar toch liep het aantal onderduikers uiteindelijk op tot vierhon-derd.102

De sfeer bleef dreigend, de hervormde kerkenraad bleek tot weinig meer in staat dan het behartigen van de lopende zaken. Het prestige van gezagsdragers wankelde. In de Kloosterkerk vond de burgemeester zijn gereserveerde plaats op een zondagmorgen door een ander bezet, die absoluut niet van plan bleek voor hem op te staan. Beins verliet kwaad de dienst.103 De predikant sprak van ‘zeer behoeftige omstandigheden’.104 Ondanks aanhoudende overschotten op de balans van de diaconie werd in juni 1944 een alleszins redelijk verzoek uit het westen des lands, om evacué-kinderen op te nemen in het veiliger en beter van voedsel voorziene Ter Apel, van de hand gewezen.105 Een verklaring zou kunnen zijn dat dit werk al plaatsvond. In augustus ontving Ten Bruggenkate een warme bedankbrief van een vrijzinnig comité in Amsterdam, voor de opvang van een jongerengroep in het dorp.106

Het was bepaald niet de enige keer dat een beroep gedaan werd. De boerderij van Jan Timmerman en Antje de Vroome zat vol mensen: met ingekwartierde Duitsers, met familie uit andere delen van het land, met kinderen uit Rotterdam. De terreur nam toe, mede door de activiteiten van de uit de plaatselijke bevolking gerekruteerde Landwacht. Tot de ingekwartierde Duitsers bij de Timmermannen behoorde een officier die in het dagelijks leven dirigent van het filharmonisch orkest van Rostock was geweest. Hij waarschuwde zijn ‘gastgezin’ voorzichtig te zijn:

Sie sollen nicht so offen sprechen. Nicht jeder hier ist gut.107

Landwacht en Ortskommandantur van Ter Apel waren gevestigd in hotel Schot. Er stond een gewapende wacht voor de deur, net als voor het klooster. Vermoed werd dat er wapens en munitie van de Wehrmacht beneden in de kelder lagen.108 Aike Schot deed enige tijd als landwachter dienst. Toen de geallieerden in Normandië geland waren was hij echter realistisch genoeg om er een punt achter te zetten. Hij schreef de commandant op 12 juni dat de huiszoekingen uit de hand liepen en dat hij ermee ophield. Voortaan wilde hij zich weer gaan concentreren op de horeca:

Door een correcte houding heb ik het langzamerhand weer zoover gekregen, dat natuurlijk alle NSB-ers in mijn zaak komen, doch daarnaast evenveel anderen.109

Sommigen gingen in hun fanatisme door tot het bittere einde. De landwachters kenden de streek. Op 17 juni wisten ze in het boerderijtje van Lammert en Grietje Huizing in de Sellingerbeetse de familie van Jacob Sachs te arresteren. Boer Huizing, vier van de vijf leden van het joodse gezin Sachs en de eveneens gearresteerde Wil-lem Reinders (de gereformeerde predikant van Sellingen) zouden de gevangenschap niet overleven.

Bij het classicaal bestuur kwam in november 1944 het bericht binnen dat ds. C. Spoor van Nieuwe Pekela vast zat in het huis van bewaring in Groningen, en dat ds. Ader was gefusilleerd.110 Marinus van Leeuwen herdacht zijn jonge collega van Nieuw-Beerta alsof er al geen bezetting meer bestond:

Hij was een vroom, gevoelig, fijnbesnaard en fijnzinnig man, door God met vele grote gaven toegerust; hij is gevallen als slachtoffer van zijn toewijding en liefde voor de medemens.111

De doopsgezinde predikant van Winschoten, André du Croix, bezweek in concentratiekamp Buchenwald. Lukkien had Du Croix in het begin van de bezetting gekend als deelnemer aan het kaderwerk van de Nederlandse Unie.112

In Ter Apel realiseerde men zich dat de plaatselijke nationaal-socialisten het na de bevrijding moeilijk zouden krijgen. Ondergronds werd een ordedienst (OD) opgericht, om na vertrek van de Duitsers het gezag te handhaven én om een begin te maken met het oppakken van collaborateurs. De gereformeerde Luitje Buurma, hoofd van de weefspoelenafdeling van de AGO-fabriek, werd commandant.113

Bevrijding

Op 11 april vond de bevrijding plaats door Poolse militairen. In de Kloosterkerk werd een dankdienst gehouden. Op zondag 15 juli volgde een kanselboodschap, opgesteld door de in het Interkerkelijk Overleg samenwerkende kerken. De inhoud klonk ernstig:

‘Tijdens de bezetting is aan ons volk groote morele schade toegebracht. De grenzen tusschen ware vrijheid en bandeloosheid, eerlijkheid en bedrog, moreel en immoreel handelen, zijn uitgewischt.’114

Uit het nabijgelegen Wedde kwam het bericht binnen dat in dat dorp de voltallige kerkvoogdij was geschorst, met een diaken en een notabele. Zij hadden de ‘nationaal-socialistische levensbeschouwing uitgedragen’.115 Niettemin kon vooruit worden geblikt naar de toekomst: ‘Door stoeren arbeid moet worden gewerkt aan den opbouw van ons volk.’ Aan een zwarte periode was een eind gekomen. ‘De druk is van ons afgenomen, en wij kunnen weer vrij ademhalen’, merkte oud-predikant Albert de Jonge van Ter Apel op.116 Niemand voelde voor terugkijken: nu ging het erom om een vrij en ‘vernieuwd’ Nederland op te bouwen. Dat waren geen holle frasen. In de notulen van de kerkenraad lijkt het alsof een ban gebroken was. Zelfvertrouwen en daadkracht begonnen vrijwel dadelijk te herleven. In de omtrek werd een vereniging ‘Sluit u vaster aan’ opgericht, bedoeld om het ‘christelijk geloofsleven in vrijzinnige geest te versterken’.117 Velen werden lid van de Partij van de Arbeid, waarin de Vrijzinnig-Democratische Bond opging.

Bevrijding betekende óók: gevangenschap voor wie korter of langer aan Duitse zijde had gestaan. Meteen werd begonnen met het oppakken van verdachten. Ze werden gevangen gezet in de HBS of het geïmproviseerde kamp bij de IJzeren Klap in Musselkanaal. Een zekere willekeur leek daarbij onmiskenbaar. Beins, de man die de deportatielijsten van de joden van de gemeente Vlagtwedde had laten opstellen en die deze lijsten persoonlijk had ondertekend, kreeg eervol ontslag als burgemeester. Hij werd geacht gehandeld te hebben in een overmachtsituatie.118 Wie lid geweest was van de NSB of een andere ‘foute’ instelling ging echter onherroepelijk voor de bijl. Tot 1947 zaten alleen al in kamp Westerbork vijftien leden van de Kloosterkerk vast. Hun bezittingen werden beheerd door dorpsgenoten die geacht werden ‘goed’ te zijn geweest, onder supervisie van het aan de Hereweg 75 te Groningen gevestigde kantoor van het Nederlands Beheersinstituut.119 Bij ontslag uit detentie kreeg ieder van geestelijk verzorger H. Bardeloos een onooglijk gestencild papiertje mee, geadresseerd aan de kerkenraad:

‘Wij bevelen hem/haar van harte aan in uwe herderlijke zorgen, aangezien hij/zij waarschijnlijk een zeer zware tijd tegemoet gaat.’120

Goed en/of fout?

Het door het nationaal-socialisme aangerichte onrecht was zo groot dat niemand de noodzaak ontkende van justitiële verantwoording. Wie jarenlang in angst had geleefd voor de nazi's en hun handlangers moest haast bovenmenselijk zijn om wraakgevoelens te onderdrukken. Meester Lukkien wenste in de zomer van ‘45 uit de grond van zijn hart ‘dat het tuig zijn verdiende straf niet ontgaat’.121 Toch bleven de criteria van goed en fout aanvechtbaar. Ter Apel was een aan Duitsland grenzend dorp, waar ‘echt’ verzet tot de eindfase van de bezetting een uitzondering was gebleven. De meeste inwoners hadden zo goed mogelijk geprobeerd door de zware tijd heen te komen en de grens tussen berusting, aanpassing en collaboratie was vloeiend geweest. Maar direct na de oorlog bestond voor nuance geen ruimte meer. De meerderheid van de bevolking werd geacht ‘goed’ geweest te zijn en een minderheid ‘fout’. De armzalige papiertjes uit Westerbork verdwenen in het kerkenraadsarchief in een klapper met als opschrift ‘politieke delinquenten’.

Toen de straffen waren uitgezeten was het algemene gevoelen dat de draad moest worden opgepakt, zonder het recente verleden op te rakelen. Mensen probeerden vooruit te zien, niet achterom. Voor de daders bestond niet veel aandacht meer, voor de slachtoffers evenmin. Grietje Meijer-Timmerman keerde met twee tamelijk onhandelbare zoons terug uit Indië.

Ze hadden in het Jappenkamp gezeten, maar daar werd zelden of nooit over gesproken. Waar op gelet werd was dat die jongens een leerachterstand hadden. Ze kwamen op een internaat terecht. Voor het bespreekbaar maken van de psychologische impact van het kamp was de tijd nog niet gekomen.122

Hetzelfde gold voor die andere open zenuw in de oorlogsgeschiedenis van Ter Apel: de ondergang van de joodse gemeenschap. De meeste Ter Apelers kwamen achteraf tot de conclusie dat de joden altijd een groep apart gebleven waren, en dat hun onteigening en deportatie dáárom zo weinig aandacht hadden gekregen. Voor de Kloosterkerkgemeente gold dat niet: de kerkenraad besefte maar al te goed hoe nauw de band met de liberale joodse middenklasse geweest was. Het maakte het raadsel van wat er in 1942 gebeurd was alleen maar groter en wellicht onoplosbaar. Afstand nemen van het verleden leek voorlopig het beste.

Achteraf mag duidelijk zijn dat de samenleving niet in staat was om én de wederopbouw te realiseren én zich diepgaand te confronteren met deze immense trauma's.123 De oorlog werd mentaal op afstand geplaatst. In menig opzicht bleek dat heilzaam. Na de keiharde sfeer van crisis en bezetting begon Ter Apel te herleven. Het leven bleef vooralsnog sober, maar er groeide een optimistische verwachting dat er aan de toekomst gewerkt kon worden. Tijdens een samenzijn op de heropende HBS werd het onder woorden gebracht:

Omdat daar een gemeenschapszin naar voren kwam, zoals men zich die zou wensen om onze bedroefde wereld uit zijn impasse te redden. We hebben daar gevoeld allen iets gemeenschappelijks te hebben, zodat maatschappelijke onderscheidingen wegvielen als waardeloze vodden.124

Evaluatie

Aan het eind van deze beschouwing wil ik graag terugkomen op de vraag van Johan Snoek: heeft het nut om in de kerkgeschiedenis de ‘grijstinten’ te betrekken? Bij wijze van antwoord zou ik allereerst willen wijzen op een praktisch aspect. Nederland heeft de beslissing genomen om de dossiers van de naoorlogse rechtspleging open te stellen voor onderzoekers, op een moment dat het nog net mogelijk was om de laatste getuigen op te zoeken die de oorlog als jonge volwassenen hadden meegemaakt. Ik ben dankbaar dat ik met meerderen van hen heb kunnen spreken, onder wie Johan Snoek zelf. De geschiedenis van een plattelandsgemeente in oorlogstijd is niet in alle opzichten een heldenverhaal gebleken. Dat kan een teleurstelling opleveren voor wie is opgegroeid met een heroïsch beeld van grootschalig en breed gedragen verzet. Met de ‘grijstinten’ komen echter wel inzichten mee: bijvoorbeeld het besef dat veel Nederlanders tot in de herfst van 1942 overtuigd waren dat Hitler de oorlog zou winnen, of zij dit nu verwelkomden of niet. ‘Grijs’ accentueert tenslotte de uitzonderlijke moed van degenen die anders dan de middenmoot wél tot protest en verzet overgingen. Zulke mensen zijn er gelukkig altijd geweest, ook in het hier als voorbeeld besproken Ter Apel. In de Nederlandse Hervormde Kerk valt op dat die een gelukkige hand gehad heeft met het benoemen van mensen van dergelijk kaliber op hogere posten. Impulsen om een principiële houding aan te nemen kwamen niet enkel van moedige individuen, maar ook vanuit de organisaties: de synode, de classis.

Wat overheerst in de oorlogsherinnering van Ter Apel, tot op de huidige dag, is een pijnlijk besef van menselijk tekort. Impliceert dat tevens een moreel oordeel? Bij de uitersten van ‘zwart’ (zelfverrijking, inbreuk op elementaire rechten van anderen) en ‘wit’ (altruïsme, een principiële houding inzake handhaving van het recht) lijkt mij dat evident het geval te zijn. Goed en fout zijn daar duidelijk zichtbaar. Maar geldt dat ook voor het middenveld

tussen die uitersten in? Met ‘grijs’ komt de aarzeling. Wie durft in 2012 zonder met de ogen te knipperen van zichzelf te zeggen dat hij een moed bezit die menig ander zeventig jaar geleden ontbrak? Bovendien blijven enkele prangende vragen onopgelost, zelfs na zorgvuldig onderzoek. Neem die dramatische kerkenraadsvergadering van 19 april 1942. Wat bedoelt de notulist met de toevoeging ‘geen commentaar’? Waren er wellicht tóch tegenstemmers?


1 J.M. Snoek, The Grey Book. A collection of protests against Anti-Semitism and the persecution of the Jews, issued by non-Roman Catholic Churches and Church leaders during Hitler's rule, Assen 1969; De Nederlandse kerken en de Joden 1940-1945. De protesten bij Seyss-Inquart. Hulp aan Joodse onderduikers. De motieven voor hulpverlening, Kampen 1990.

2 J.M. Snoek, Soms moet een mens kleur bekennen. Een terugblik op 70 jaar, Kampen 1992.

3 J.M. Snoek aan G. Harinck en G.J. van Klinken, Rotterdam 27 maart 2012 (e-mail).

4 Van kansel naar barak. Gevangen Nederlandse predikanten en de cultuur van herinnering (Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800, jrg. 19, onder redactie van G. Harinck en G.J. van Klinken), Zoetermeer 2011, 8 (inleiding).

5 G. Harinck en G.J. van Klinken aan J.M. Snoek, Amsterdam 29 maart 2012.

6 J.G. Westra van Holthe aan F.A. Beins, Dwingeloo 24 april 1936, in: Archief hervormde wijkgemeente Klooster Ter Apel (AHWK).

7 ‘Verkiezingen Nederlandse Hervormde Kerk’, in: Nieuwsblad van het Noorden 24-11-1936.

8 J. de Graaf, L.J. van Holk en J.M. van Veen, Vrijzinnige levensontplooiing. Drie opstellen over verleden en toekomst van vrijzinnig christendom, met een voorwoord van J.A. Hebly, Baarn 1979, 16.

9 ‘Vrijzinnig-godsdienstige openluchtsamenkomst’, in: Nieuwsblad van het Noorden 19-7-1937.

10 W. Faber aan H.M.J. Wagenaar, directeur Raad van Beheer voor de Predikantstraktementen, Ter Apel mei 1938, in: AHWK.

11 Interview van de auteur met dhr. D. Wolf, Ter Apel 9 december 2010.

12 Co Welgraven, ‘Het zwarte verleden van Wedde’, in: Trouw, 22-2-2011.

13 Nationaal Archief (NA), Ministerie van Justitie, centraal archief bijzondere rechtspleging (CABR) inv.nr. 39500. Mijn dank voor de assistentie bij het traceren van deze stukken en het aanvragen van toestemming om ze in te zien gaat uit naar dr. C.M. van Driel (NA).

14 Robin te Slaa en Edwin Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging 1931-1935, Amsterdam 2010, 558.

15 ‘Landdag te Ter Apel’, in: NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Volk en Vaderland ii nr. 38 (22-9-1934).

16 ‘Moedig woord van predikanten’, in: idem ii nr. 41.

17 Interview van de auteur met ds. H. van Nieuwenhuize (predikant in Ter Apel in de jaren vijftig), Epe 16 juni 2011.

18 H. Jansen aan ‘Kerkgemeente te Klooster Terapel, Gemeente Flachtwede, Holland’, Spekholzerheide 6-10-1934, in: AHWK.

19 ‘Duitsche autoriteiten op bezoek’, in: Leeuwarder Courant 05-07-1937.

20 L. Zwiers, Het veen. Een roerige periode in de geschiedenis van een Drentse veenkolonie, Zuidwolde 1998, 127-128.

21 Interview van de auteur met dhr. W.T. Mulder, Ter Apel 15 januari 1997.

22 ‘De vluchtelingen uit het concentratiekamp’, in: Het Vaderland 9-5-1935.

23 Zie voor de door F.C.W.H. Lunow gemaakte foto's van het afvoeren van deze gevangenen door de marechaussee van Ter Apel: www.oudterapel.nl (1940-1945).

24 ‘Kamervragen’, in: Het Vaderland 17-9-1935.

25 Biografische schets Joop Sjouke, op: http://home.deds.nl.

26 Notulen VCJB (in: AHWK), 11-1-1934.

27 Idem, 1-3-1934.

28 Stadsarchief Amsterdam (SAA), archief Maatschappij tot het Nut van ‘t Algemeen, inv.nr. 428 (Ter Apel), brief A. Hendriks 17-11-1938. ‘Het oude volk’ was een gangbare protestantse aanduiding voor de joden.

29 SAA, archief Maatschappij tot het Nut van ‘t Algemeen, inv.nr. 428 (Ter Apel), brief A. Hendriks 5-1-1938.

30 Aldus de latere afrekening door ds. Ph.Jac. Greeven (comité Eereschuld en Dankbaarheid), Vriescheloo 4-3-1942. In: AHWK.

31 Albert Buursma, ‘Oorlogstijd’, in: P. Brood e.a. (red.), Tweehonderdvijftig jaar Stadskanaal, Bedum 2009, 279.

32 AHWK, kerkenraadsnotulen 18-9-1940.

33 Open brief aan notabelen en kerkvoogden aan de leden der hervormde gemeente Ter Apel, november 1940, in: AHWK.

34 De ingevulde papieren belandden via het gemeentehuis van Vlagtwedde (Sellingen) tenslotte bij het Centraal Bureau voor Genealogie in ‘s-Gravenhage (CBG), vanwege de informatie over ouders en grootouders. Cf. CBG doss. nr. L038721.

35 In de stad Groningen gebeurde dat door de vrijzinnig-hervormde predikant M.A. Beek, tevens privaatdocent laat-joodse letterkunde. Cf. J.H. Hamoen, Het schip der zotten. Een studie naar leven en werk van ds. August Henkels (1906-1975), Vught 2010, 48.

36 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog IV-2, ‘s-Gravenhage 1972, 720.

37 J. Koopmans, ‘Bijna te laat!’, in: Onder het Woord. Verzamelde opstellen (bijeengebracht en ingeleid door K.H. Kroon), Amsterdam 1949, 292. Zie voor Koopmans: G.C. den Hertog en G.W. Neven (red.), Jan Koopmans (1905-1945). Theoloog bij de tijd, Kampen 2008.

38 Groninger Archieven (GA), AHWK inv.nr. 18 (notulen kerkvoogden en notabelen), 28-12-1940. Zoals aangegeven behoort deze bron tot de stukken die al zijn overgebracht naar de GA. Waar die aandui-ding ontbreekt bevinden de vermelde archivalia zich nog steeds in Ter Apel.

39 In een permanente expositie op het terrein van Gedenkstätte und Museum Sachsenhausen (bij Oranienburg ten noorden van Berlijn) wordt naast vele anderen ook Polak herdacht.

40 F.A. Beins, rondschrijven over houding tegenover de bezettende macht, Sellingen 3 juli 1941. Gereproduceerd in: Peter Smit en Jaap Spanninga, Van veensoldaat tot Pools bevrijder, Bedum 1995, 51.

41 Interview van de auteur met mw. A. Timmerman, Ter Apel 28 mei 2011.

42 Een doctoraalscriptie over het gelijknamige maandblad Hamer, waarin eveneens aandacht werd besteed aan Ter Apel, is voor het leerstoelgebied nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam geschreven door Lineke Kroon (2003).

43 W.F. van Heemskerk Düker en H.J. van Houten, Zinnebeelden in Nederland, uitgeverij Hamer, Den Haag 1941. Op deze uitgave en de daarin voorkomende afbeelding van het klooster Ter Apel werd ik geattendeerd door Ben Veldstra, in diens website www.bovenlichten.nl.

44 Hamer 1-8-1942, geraadpleegd op: http://kranten.kb.nl.

45 GA AHWK inv.nr. 18 (notulen kerkvoogden en notabelen), 30-7-1941.

46 Memoires Ruud Hoppes, op: www.hvanalteren.nl/hoppes. Cf. voor NAD-kamp ‘Johan Maetsuyker’: Jaap Spanninga, ‘Ick dien’ in Sellingen en Ter Apel, Bedum 2009, 55-70.

47 Interview van de auteur met dhr. B.R. Smith, Zaandam 24 oktober 1998.

48 GA, archief landbouwvereniging Ter Apel, notulen 6-2-1941.

49 Cf. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog v-2, ‘s-Gravenhage 1974, 664-672.

50 Notulen classicaal bestuur (praeses E. van Ruytenberg (Veendam) en scriba M. van Leeuwen Pzn., (Winschoten) 28-5-1941, in: Archief hervormde gemeente Bourtange (AHGB) archief classis Winschoten. De classicale stukken vanaf de jaren dertig werden door dhr. Jochem Abbes veilig gesteld na te zijn terug gevonden in een loods in Stadskanaal. Ouder materiaal bevindt zich in GA.

51 Notulen buitengewone vergadering classis Winschoten 14-1-1942, in: ahgb archief classis Winschoten.

52 Rondzendbrief Vereniging van Vrijzinnige Hervormden in Groningen, getekend door secretaris O.J. Reinders, Zuidwolde (Gr.) augustus 1941, in: AHWK.

53 P.C. Wieringa, ‘Hoofdzaken van ons geloof’, in: Het Noorderlicht 16-2-1940.

54 ‘Ter Apel: het puntje achter de Z’, in: Nieuwsblad van het Noorden 2-8-1941. 55 ‘NSB bijeenkomst te Ter Apel’, in: Nieuwsblad van het Noorden 11-6-1941.

56 Wim Kleverwal, Oorlogsmemoires Ter-Apel 1940-1945 (niod).

57 Albert Buursma, Westerwolders over vroeger. Een eeuw Westerwolde in interviews, Sellingen 2007, 298-299.

58 Els Boon en Han Lettinck, De joodse gemeenschappen in Westerwolde 1656-1950. Nieuweschans, Bunde, Bellingwolde, Oudeschans, Wedde, Vlagtwedde, Bourtange, Sellingen, Ter Apel, De Maten en Roswinkel, Utrecht 2004, 152 en 390.

59 Interview van de auteur met dr. I. Ebels, Utrecht 17 december 2010.

60 NA CABR inv.nr. 110834, dossier 621.

61 K.M. Witteveen, ‘In het spanningsveld tussen kerk en wereld (1940-1968)’, in: B. Klein Wassink en Th.M. van Leeuwen (red.), Tussen geest en tijdgeest. Denken en doen van vrijzinnig protestanten in de afgelopen honderd jaar, Utrecht 1989, 235.

62 Mededeling Arie van Klinken (Brisbane, Australië), 1 januari 2011 (e-mail).

63 Verklaring H. Lukkien, Ter Apel 19-9-1945, in: NA CABR inv.nr. 39500.

64 Mededeling mw. A. Sligter-Niekamp, Berkel en Roderijs 20-6-2011 (telefoongesprek met auteur).

65 J. Sligter, De lange hete zomer van 1942. Kamp Amersfoort juni, juli en augustus, Berkel en Roderijs 2003, op: www.sligter.nl/janmemorie1942 (introductie).

66 AHWK, kerkenraadsnotulen 17-4-1941.

67 Cf. A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk, Kampen 1986, 283-284.

68 Kerkenraadsnotulen 17-10-1941, in: AHWK.

69 Kerkenraadsnotulen 27-11-1941, in: AHWK.

70 Interview van de auteur met mw. A. Timmerman, Ter Apel 28 mei 2011.

71 Jaarboek Vereniging Vrijzinnige Hervormden in Nederland 1941-1942, Assen 1942, 30-32.

72 Peter Smit en Jaap Spanninga, Van veensoldaat tot Pools bevrijder, 103-112.

73 Interview van de auteur met dhr. Jan Eggink (1919-1991), Eindhoven 16 april 1997.

74 Jaap Spanninga, ‘Ick dien’, 55-70.

75 SAA, archief Maatschappij tot het Nut van ‘t Algemeen, inv.nr. 428 (Ter Apel), brief J. Liefhebber 9-10-1942. Negen jaar later stelde Liefhebber de gang van zaken ietwat rooskleurig voor: het departement Ter Apel zou zijn bezigheden ‘rustig’ hebben voortgezet, ‘zonder dat men in handen viel van de Kultuurkamer’ (De Officieele Vlagtwedder 19-1-1951).

76 Cf. J.M. Snoek, De Nederlandse kerken en de joden 1940-1945, Kampen 1995, 82-83.

77 De volledige tekst is afgedrukt in H.C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk II, ‘s-Gravenhage 1946 (documenten), 84 (nr. 64).

78 Kerkenraadsnotulen 11-5-1942, in: AHWK.

79 Peter Smit en Jaap Spanninga, Van veensoldaat tot Pools bevrijder, 107-108.

80 Jan Sligter, De lange hete zomer van 1942, 1 . 81 Interview van de auteur met dr. I. Ebels, Utrecht 17 december 2010.

82 D. Wolf, De kille Ter Apel. Geschiedenis van de joodse gemeente, Ter Apel 1998, 86.

83 NA CABR inv.nr. 39500.

84 E.P. Boon en J.J.M. Lettinck, De joodse gemeenschappen in Westerwolde, 149 en 379.

85 Interview van de auteur met mw. T. Buining-Richart, Ter Apel 6 juli 2011. E.P. Boon en J.J.M. Lettinck, De joodse gemeenschappen in Westerwolde, 96-98.

86 Notulen classicale vergadering 30-6-1943 (A. Luteijn jr. (Onstwedde) praeses, M. van Leeuwen (Winschoten) scriba), in: AHGB archief classis Winschoten.

87 J.H. Hamoen, Het schip der zotten, 48.

88 Verklaring H. Lukkien, Ter Apel 19-9-1945, in: NA CABR inv.nr. 39500.

89 Peter Smit en Jaap Spanninga, Van veensoldaat tot Pools bevrijder, 77-79; interview met mw. Renske Mook, Den Haag 19-5-2011; Stichting Oorlogs- en Verzetsmuseum Groningen (OVCG), rapport verzet Ter Apel door J. Roorda.

90 Notulenboek VCJB 23-3-1927, in: AHWK.

91 E.P. Boon en J.J.M. Lettinck, De joodse gemeenschappen in Westerwolde, 153.

92 Kanselboodschap 21 februari 1943, in: AHWK.

93 De volledige tekst is afgedrukt in H.C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk ii (documenten), 126 (nr. 102).

94 Interview van de auteur met Jaap Spanninga, Ter Apel 9 november 2010.

95 Aanbeveling burgemeester Vlagtwedde als bijlage bij schrijven chef afdeling binnenlands bestuur aan secretaris-generaal Binnenlandse Zaken, Den Haag 13-10-1942, in: na Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bestuurs- en Kabinetszaken van de directie Binnenlands Bestuur, inv.nr. 5390.

96 A. Schot aan commandant landwacht Ter Apel, Ter Apel 12-6-1944, in: NA CABR inv.nr. 39500.

97 GA AHWK inv.nr. 18 (notulen kerkvoogden en notabelen), 18-2-1943.

98 Aangehaald in: H. van der Veen en G. Schreuder, Veenkoloniën. Strepen aan het water, Bedum 2011, 338.

99 W.F. ten Bruggenkate aan evangelisatiecommissie (Kapel), 12-5-1943, in: AHWK.

100 Gewestelijk politiepresident Groningen aan mej. Gr. de Boer, Groningen 21-2-1944, in: AHWK.

101 ‘Albert Sassen’, in: Encyclopedie van Drenthe III, Assen 2003, 804.

102 Albert Buursma, ‘Oorlogstijd’, 279.

103 E-mail J.J. Spanninga aan auteur, Ter Apel 6 juni 2012.

104 W.F. ten Bruggenkate aan classicaal bestuur Winschoten, Ter Apel 2-10-1942, in: AHWK.

105 Kerkenraadsnotulen 13-6-1944, in: AHWK.

106 C.A. van Wilsum (commissie voor het geestelijk werk onder de vrijzinnige hervormde leden van de Nederlandse hervormde gemeente te Amsterdam) aan W.F. ten Bruggenkate, Amsterdam 23-8-1944, in: AHWK.

107 Interview van de auteur met mw. A. Timmerman, Ter Apel 28 mei 2011.

108 ‘Mijn plek’ (interview met mw. A. Keur-Smit en mw. A. van Oosten-Smit), in: Apell. Nieuwsbrief Museum Klooster Ter Apel 2000 nr. 1. 109 A. Schot aan commandant landwacht Ter Apel, Ter Apel 12-6-1944, in: NA CABR inv.nr. 39500.

110 Zie voor de dood van Ader (geëxecuteerd op 20 november 1944 in de bossen bij Rhenen): Els Boon, ‘Een gezamenlijke roeping alleen voortgezet. De dood van een predikant en de gevolgen voor diens gezin, in: George Harinck en Gert van Klinken (red.), Van kansel naar barak. Gevangen Nederlandse predikanten en de cultuur van herinnering, Zoetermeer 2011, 121-135.

111 Notulen classicaal bestuur 29-11-1944, in: AHGB archief classis Winschoten. 112 W. Mesdag, In dit teeken… Ds. A. du Croix (br. 10 in de VDM-serie ter herdenking van in de oorlog omgekomen predikanten), Amsterdam 1946.

113 OVCG, rapport illegaal werk Ter Apel door J. Roorda.

114 Kanselafkondiging 15 juli 1945, in: AHWK.

115 Notulen classicaal bestuur 30-5-1945, in: AHGB archief classis Winschoten.

116 A. de Jonge, in: Naklanken van de jaarvergadering der Nederlandsche Evangelische Vereeniging 1946, gehouden te Zwolle op woensdag 12 juni, Den Haag 1946, 5.

117 Reglement vereniging ‘Sluit u vaster aan’, Emmen 10-3-1947, in: AHWK.

118 Zie voor de achtergronden: Peter Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen onder Duitse bezetting, Amsterdam 2006.

119 Cf voor Ter Apel: NA Nederlands Beheersinstituut, dossiers 1945-1967, inv.nr. 170015 en 174511.

120 Afdeling geestelijke verzorging bewarings- en verblijfskamp Westerbork aan kerkenraad van ontslagen gedetineerden, in: AHWK.

121 Verklaring H. Lukkien, Ter Apel 19-9-1945, in: NA CABR inv.nr. 39500.

122 Interview van de auteur met met mw. A. Timmerman, Ter Apel 28-5-2011.

123 Vanuit de Kloosterkerk werd dit zwijgen in 1980 doorbroken door een van haar actieve leden: notaris Dick Wolf, die de gebeurtenissen als kind had meegemaakt. Hij publiceerde in genoemd jaar De geschiedenis der Joodse gemeente Ter Apel, met als bijlage een kopie van de volledig bewaard gebleven deportatielijsten van de gemeente Vlagtwedde.

124 ‘Het zilveren jubileum’, in: De Oude Weg nieuwe reeks nr. 7 (mei 1947).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

DNK | 86 Pagina's

Een hervormde gemeente in oorlogstijd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

DNK | 86 Pagina's