GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

'KARDINAAL W.M. VAN ROSSUM EN HET 'INTEGRALISME' IN NEDERLAND

Documenten uit de jaren 1912-1914

113 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de maanden juli en augustus 1913 vierde 'Katholiek Nederland' (zoals dat toen heette) feest: met wapperende witgele vlaggen, bloemen, kerkelijke plechtigheden, wierook en ronkende toespraken. De reden voor deze uitbarsting van officiële vreugde was het bezoek aan zijn geboorteland van de hoogste kerkelijke waardigheidsbekleder die Nederland sinds de zestiende eeuw had gekend, de eerste eigen kardinaal sinds Willem van Enckevoirt: Willem Marinus van Rossum, een Redemptorist uit Zwolle. En het is geen toeval dat de inleiding op de roomse bijdrage aan de herdenking van honderd jaar koninkrijk der Nederlanden in datzelfde jaar, gevat in twee kloeke boekbanden, opent met een reminiscentie aan dit bezoek: 'onvergetelijke weken' waren het en 'geen wanklank werd vernomen'; integendeel: 'Katholiek Nederland jubelde uit zijn gehoorzame aanhankelijkheid aan den Stoel van Petrus, zijn godsdienstigen eerbied voor den Prins der Kerk, zijn geestdriftige bewondering voor den grooten zoon van Nederland'.1 Even vanzelfsprekend was het, dat aan Van Rossum de eer van het eerste woord vooraf in diezelfde uitgave werd gegund. In gepassioneerde taal riep hij daarin zijn katholieke landgenoten op om de gehechtheid aan de Heilige Stoel te handhaven en te waken voor de standvastigheid in het geloof, waardoor de Nederlandse kerk zich steeds had onderscheiden. Waakzaamheid was geboden tegen alles wat niet-kathoüek, liberaal of 'half-liberaal' was: onverschilligheid in geloofszaken, gemengde huwelijken, neutraal onderwijs en bovenal de verkeerde pers; daar lag het gevaar op de loer. In het daaropvolgende woord vooraf stelde de Utrechtse aartsbisschop Van de Wetering op nuchtere toon vast, dat wat de Nederlandse kerk geworden was, zij vooral aan eigen kracht dankte.2 Drie sleutelbegrippen dus: eensgezindheid, waakzaamheid en zelfwerkzaamheid; en zoals vaak, ging hier meer onder schuil dan de retoriek waarin zij verpakt waren deed vermoeden. De eensgezindheid was immers, vooral in clericale kring, maar ook daarbuiten, in veel opzichten ver te zoeken; de waakzaamheid voor de integriteit van geloof en zeden had in Rome zulke hysterische vormen aangenomen, dat zij ook in Nederland zelfbenoemde censoren in staat stelde een 'schrikbewind' uit te oefenen; en beide zaken samen konden van de kant van de Romeinse curie alleen leiden tot toenemende druk en bemoeienis, waartegen de Nederlandse bisschoppen zich zo lang met succes hadden verzet.3 De jaren 1908-1914, tweede helft van het pontificaat van Pius X (1903-1914) waren niet alleen voor de wereldkerk, maar ook voor haar Utrechtse provincie een onrustige, soms onstuimige periode.
Er bestonden binnen de leidende groep van het Nederlands katholicisme verschillen van mening, opvatting en inzicht op diverse fundamentele terreinen, die zich tot binnen het episcopaat voortzetten. In de politiek onderscheidden zich nog steeds de meer geavanceerde christen-democraten van de conservatieven, ofschoon de heftigste conflicten daar een decennium eerder waren gestreden en de overwinning van de eersten in zicht kwam. Op het terrein van de sociale organisatie en vooral de arbeidersbeweging bestonden meerdere tegenstellingen. Zo was er die tussen de 'Leidse' en de 'Limburgse' school, de voorstanders van respectievelijk de standsorganisatie en de vakorganisatie, die pas in 1916 door een uitspraak van het episcopaat zou worden beslist. Daarnaast hield het bestaan van de Christelijke Mijnwerkersbond in Limburg, gesticht door W. Nolens en onder protectie van H . Poels, het debat levend over de toelaatbaarheid van de interconfessionele vakbonden, een debat dat in de Duitse 'Gewerkschaftsstreit' met ongekende heftigheid werd gevoerd tussen de 'Keulse' (interconfessionele) en de 'Berlijnse' richting. Hiermee hing uiteraard de vraag samen, hoe sterk de invloed van de geestelijkheid op de sociale organisaties kon en moest zijn. Wat de katholieke pers betrof, de concurrentie en de daarmee ten dele samenhangende polemiek tussen de twee grootste katholieke dagbladen De Tijd (Amsterdam) en De Maasbode (Rotterdam) was zo hoog opgelopen dat eind 1911 de hoofdredacteur van de eerste, vier maanden later die van de tweede, min of meer gedwongen, waren teruggetreden. In die polemiek speelden de eerder genoemde kwesties een belangrijke rol, maar, in het verlengde daarvan, bovenal het feit dat De Maasbode zich had opgeworpen tot arbiter van de zuiverheid van het katholieke geloof, zoals dat in Nederland werd uitgedragen en in de praktijk gebracht. De Nederlandse kardinaal was van dit alles niet onkundig en tijdens zijn bezoek aan het vaderland werden pogingen ondernomen om ook hem openlijk bij enkele conflicten te betrekken.
In verschillende oudere werken over de geschiedenis van het Nederlands katholicisme wordt een opvallende aandacht gegeven aan de relatief korte periode waarin het 'integralisme' of 'integraal-katholicisme', onder patronage van het Vaticaan, internationaal zijn finest hour beleefde en als een herboren inquisitie al dan niet gewaande 'modernisten' op theologisch, sociaal, cultureel of politiek terrein naar de morele brandstapel mocht slepen.4 Ook Nederland kende zijn eigen groot-inquisiteur in de persoon van de geestelijke en journalist M.A. Thompson, tot 1912 hoofdredacteur van De Maasbode, daarna van het periodiek Rome. In het gedenkboek In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 van L.J. Rogier en N . de Rooij5 wijdt de eerste auteur hieraan ruim 60 bladzijden onder de titel 'Troebelen'. In een zeer uitvoerig artikel uit 1970 kwam hij hierop in een Europees kader terug.6 In een afzonderlijk hoofdstuk 'Verdachtmaking' had eerder Gerard Brom het leed beschreven, dat de sociale voorman pastoor Alphons Ariëns in deze jaren werd aangedaan.7 De biograaf van de niet minder prominente geestelijke Henri Poels besteedde hieraan eveneens afzonderlijk aandacht.8 De behandeling van de stof is in alle drie de gevallen bijzonder gepassioneerd; Rogier vergelijkt het integralisme met een onweer en met een ziekte, Brom met een sprinkhanenplaag; Colsen spreekt van 'onzalige pausjes'.
Rogier trekt alle registers van zijn niet geringe welsprekendheid open om vooral Thompson met terugwerkende kracht te verpletteren. Er werden, naar zijn mening, in deze jaren diepe wonden geslagen; de wereldkerk liep kans in secten te worden gespleten. Wat Nederland betreft, stelt hij enerzijds vast dat het integralisme hier nauwelijks aanhang of betekenis had, maar hij denkt anderzijds toch dat het aan de kerkelijke en culturele vooruitgang van katholiek Nederland veel schade heeft berokkend.9 Er zit iets paradoxaals in deze opvatting. Hoe kan een onbetekenend verschijnsel zoveel schade teweegbrengen? Waarom moest er zoveel passie en papier aan worden besteed? De reden die de auteur daarvoor in 1970 aanvoerde, is op het eerste gezicht plausibel: het uitvoerige verhaal achtte hij leerzaam voor het heden (van midden jaren '50) waarin een 'neo-integralisme' de kop opstak.10 Maar toonde zich juist hier de historicus niet tezeer als medespeler, die een eigentijds verschijnsel wil bestrijden door het te koppelen aan een historisch verschijnsel? A l te gemakkelijk dringen zich dan de taktische eisen van de actuele strijd als interpretatiekader op aan het verleden, dat als parabel dienstbaar wordt gemaakt. Bij Rogier leidde dit tot het aanzetten van contrasten die het zicht benemen op diverse andere verschijnselen, die zich in zijn schema moeilijk heten voegen. Door het Nederlandse 'integralisme' in de persoon van Thompson en zijn weinige aanhangers tot een duister pathologisch syndroom te marginaliseren, kwamen zijn tegenstanders in een licht te baden dat achteraf wat onwerkelijk aandoet: de strijd tussen het 'gesloten' en het 'open' katholicisme, die men in vele geschriften van Rogier over het Nederlands katholicisme van de 19e en 20e eeuw terugvindt. Zijn geëngageerde visie op het 'katholieke verleden' en preoccupatie met het integralisme zijn door een latere generatie historici van het Nederlandse katholicisme dan ook met enige scepsis benaderd.11 Veel aandacht is er hier sindsdien niet meer aan gegeven. Toch is het verschijnsel ook in Nederland nadere aandacht waard.
Geeft men Rogiers tegenstelling 'gesloten'-'open' weer met het begrippenpaar 'concentratie' en 'penetratie', dan verandert zij van karakter en wordt eerder strategisch dan fundamenteel. De gemeenschappelijke herkomst van beide opvattingen, van 'integraal' en 'sociaal' katholicisme, wijzen, aldus Emile Poulat, op een constante interactie: 'L'image de deux camps opposés, tirant chacun de son cöté depuis plus d'un siècle, les uns pour 'réconcilier PEglise et la société moderne', les autres pour 'défendre 1'héritage du passé', n'est pas seulement simpliste: plus encore, elle est fausse et gravement déformante'.12 Het is geen wonder dat Rogier in Poulats bronnenpublikatie weinig lijn kon ontdekken; in de ruim honderd bladzijden waartoe de bespreking van het boek hem bracht, zal men een verwijzing naar het voorgaande citaat vergeefs zoeken.13 De gezamelijke wortel van beide stromingen zoekt Poulat in een 'utopisme' en een heftig 'antilibéralisme foncier'. De oplossingen groeiden uit elkaar; de stromingen bestreden elkaar; maar het uitgangsprobleem was hetzelfde. Tegenover dit georganiseerde, antiliberale katholicisme als geheel (het 'mouvement', de zichtbare kerkeüjke structuur, beperkt in feitelijke omvang en sociale reikwijdte), waarmee de kerkgeschiedenis zich vooral bezig houdt, ziet Poulat het 'catholicisme inorganisé', het onzichtbare en anonieme 'simultaneum' van verschillende religieuze ervaringen ('une pluralité de catholicismes') die zich binnen diezelfde kerk afspelen, maar waarvoor pas de laatste decennia aandacht begint te komen. Gezien de 'osmotische' betrekkingen tussen beide sferen kan studie van de ene ook dienen voor pogingen om de andere, onbekende, in kaart te brengen.14

Onze kennis van het integralisme berustte tot voor kort voornamelijk op de weinige bekende bronnen, die door Poulat in zijn Intégrisme et catholicisme intégral in hun samenhang nader werden ontsloten. De kopieën van de fameuze 'papieren-Jonckx' die nog steeds berusten in het archief van het bisdom Roermond, en de documenten gepubliceerd tijdens het heiligverklaringsproces van paus Pius X nemen daarbij een voorname plaats in.15 Wat Nederland betreft werd dit materiaal aangevuld door de nagelaten papieren van Thompson, die door Rogier nog werden geraadpleegd, maar die sindsdien verdwenen zijn.16
In de kwarteeuw sinds het verschijnen van dit boek zijn vele andere stukken toegankelijk geworden, waaronder zeer recent de papieren-Benigni uit het Vaticaans archief en het fonds van de pauselijke staatssecretarie voor de jaren 1903-1922; helaas (nog) niet de ongetwijfeld belangrijker archieven van het H . Officie, de Index en de congregatie van het Consistorie. Omdat de hierna afgedrukte documenten alleen betrekking hebben op de rol die kardinaal Van Rossum speelde tijdens de 'hete' jaren van het Nederlands integralisme, kon een tamelijk compleet beeld worden verkregen door combinatie van stukken uit het archief van de Vaticaanse staatssecretarie en het persoonlijk archief van Van Rossum, bewaard in het provinciaal archief der Redemptoristen te Roosendaal;17 voor annotatie en toelichting is ook materiaal uit het Fondo U . Benigni gebruikt. Deze stukken belichten dezelfde jaren en gebeurtenissen die bij Rogier, Brom en Colsen zo sterk in de aandacht staan, maar vanuit een andere hoek. Gezien de behandeling van de verschillende kwesties die in deze documenten aan de orde komen, in deze publikaties lijkt een korte inleiding op de concrete gebeurtenissen en de achtergronden daarvan voldoende. Hierin worden van de belangrijkste personen biografische bijzonderheden gegeven. Verdere toelichting, indien nodig, vindt men in de voetnoten bij de afgedrukte stukken.

Onder het pontificaat van Leo XIII leek het intransigente katholicisme een gedaanteverwisseling te ondergaan: in vlagen van culturele, politieke, sociale en wetenschappelijke vernieuwing maakte de defensieve houding plaats voor een offensieve. Heel expliciet gebeurde dat op het terrein van de bijbelstudie, waar zich een historisch-kritische vorm van exegese ontwikkelde. Het was ook op dit terrein dat zich onder Leo's opvolger Pius X de eerste tekenen van verzet openbaarden, die spoedig uitgroeiden tot een oppositie tegen het hele, diffuse terrein waar het katholieke 'modernisme' zich openbaarde. De tegenstanders beschuldigden de modernisten ervan dat zij de grondslagen van het katholieke geloof en de traditie opofferden aan een aanpassing aan 'de wereld'. In juli 1907 verscheen een decreet van het H . Officie met de veroordeling van 65 stellingen ontleend aan werken van vooraanstaande modernisten. In september 1907 werd deze nieuwe 'Syllabus' in een breder verband geplaatst in de encycliek Pascendi, die het modernisme als complex in algemene termen afwees, door sommigen opgevat als een oproep tot een kruistocht tegen al wat 'modern' was. Er volgden jaren met vele denunciaties wegens onrechtzinnigheid, suspenderingen en excommunicaties; het afleggen van eden en verklaringen werd geëist.
Binnen de Romeinse curie concentreerden de activiteiten in dit verband zich binnen een kleine kring van vertrouwelingen van Pius X . Drie vooraanstaande curiekardinalen namen hier een voorname plaats in, twee Spanjaarden en een Italiaan. Het waren de kardinaal-staatssecretaris Rafael Merry del Val,18 José Vives e Tutó19 en Gaetano de Lai,20 prefect van de congregatie van het Consistorie. Verder maakten deel uit van deze kring de pauselijke privé-secretaris Giovanni Bressan21 en de ondersecretaris voor buitengewone kerkelijke aangelegenheden Umberto Benigni. Het is nodig op deze laatste figuur wat dieper in te gaan, omdat hij de feitelijke organisatie en coördinatie op zich had genomen. Via door hem opgerichte geheime genootschappen en diverse, al dan niet vertrouwelijke periodieken, trachtte hij de katholieke pers en de publieke opinie te beïnvloeden en in de gewenste anti-modernistische richting te sturen. Hierbij stond hij, direct en indirect, ook met het Nederlandse 'integralisme' in contact.
Umberto Benigni (1862-1934)22 werd geboren te Perugia. Na zijn priesterwijding in 1884 werkte hij in het onderwijs en was daarnaast actief als medewerker van diverse kranten en tijdschriften, waaronder La Rassegna Sociale, een blad met een christelijk-sociale inslag; 1893-1895 was hij hoofdredacteur van een landelijk katholiek dagblad dat verscheen te Genua. Van 1900 tot 1904 zette hij zijn journalistieke carrière voort als (hoofd)redacteur van de te Rome verschijnende, zeer intransigente krant La Voce della Verita, een officieus orgaan van de Romeinse curie. In dezelfde jaren doceerde hij kerkgeschiedenis aan verschillende hogere theologische instituten. In 1904 werd hij benoemd tot minutant ('referendaris') aan de congregatie 'De Propaganda Fide'. Zijn ambtelijke carrière maakte een sprong voorwaarts met zijn benoeming in 1906 tot ondersecretaris van de Congregazione degli Affari Ecclesiastici Straordinari (tevens 'addetto al servizio Stampa della Segreteria di Stato'), een functie die na de curiehervorming van 1908 nog meer gewicht kreeg. Vooral in deze jaren ontplooide hij in de strijd tegen het modernisme vele activiteiten: hij was o.m. leider van het door hem opgerichte 'Sodalitium Pianum', een internationale anti-modernistische spionage-organisatie, redacteur van de beruchte Correspondance de Rome (1906-1912) en directeur van het persbureau 'Agenzia Internazionale Roma'. Om taktische redenen achtte staatssecretaris Merry del Val het beter om enige afstand te nemen van Benigni's activiteiten. In 1911 nam deze, min of meer gedwongen, ontslag uit zijn Vaticaanse functies en werd hij bevorderd naar een ambtelijke sinecure. Zijn journalistieke actie, met sterk anti-democratische en antisemitische trekken, zette hij echter voort, ook na het overlijden van Pius X , via verschillende persbureaux. Zowel onder Benedictus X V (1914-1922) als onder diens opvolger Pius X I had hij echter nauwelijks meer invloed.
Ofschoon Benigni in de hierna gepubliceerde documenten geen opvallende rol speelt, is hij in de al geciteerde historiografie opvallend aanwezig. Veel van wat er gepubliceerd werd, berustte namelijk op de publikatie van Benigni's correspondentie met de Gentse advocaat Jonckx, een der leden van het 'Sodalitium', correspondentie die tijdens de Eerste Wereldoorlog op last van de Duitse bezettingsautoriteiten en met behulp van een Nederlands religieus in beslag werd genomen.23 Hieruit bleek echter dat van directe contacten tussen Benigni en de Nederlandse integralen-voorman Thompson geen sprake zou zijn geweest, maar dat Jonckx steeds als tussenpersoon optrad.24 Dat is niet helemaal juist. Inmiddels is namelijk het roemruchte Fondo Benigni uit het Vaticaans archief toegankelijk geworden25 (waarvan Poulat voor zijn boeken helaas geen kennis heeft kunnen nemen), waarin zich ook een korte correspondentie tussen Thompson en Benigni uit 1912 bevindt. Deze stukken, handelend over het ontslag van Thompson als hoofdredacteur van De Maasbode, laten wel zien dat Benigni in zijn Nederlandse 'collega' geen volledig vertrouwen moet hebben gesteld; ze komen verderop in deze inleiding nog ter sprake. Alvorens nader in te gaan op de figuur van Thompson, dient eerst de verbindende schakel tussen alle hierna afgedrukte stukken nader geïntroduceerd.
De Nederlandse curiekardinaal Willem Marinus van Rossum (1854-1932),26 lid van de congregatie der Redemptoristen, werd te Zwolle geboren en volgde aanvankelijk het klein seminarie te Culemborg. Hij trad echter in 1873 in bij de congregatie der Redemptoristen en voltooide zijn priesteropleiding te Wittem, waar hij in 1879 tot priester werd gewijd. In de jaren 1880-1893 doceerde hij achtereenvolgens te Roermond en Wittem, waarna hij rector werd van het grote klooster te Wittem. In 1895 plaatste men hem vrij plotseling over naar het generalaat te Rome. De bedoeling was dat hij zou gaan doceren aan een nog op te richten hoger theologisch instituut van de congregatie, maar dat kwam er niet. Eind 1896 werd hij benoemd tot consultor (adviseur) van het Heilig Officie, een functie die binnen de Romeinse curie hoog in aanzien stond. Deze benoeming maakte al duidelijk dat de Nederlandse pater zich in Rome naam had weten te verwerven, een indruk die werd versterkt, toen hij in 1904 lid werd van de commissie voor de codificatie van het kerkelijk recht en in 1909 promotor van de pauselijke missiewerken. In 1911 verhief Pius X hem tot kardinaal. Hij werd onder meer lid van het Heilig Officie en van de congregatie 'De Propaganda Fide'. In het volgende jaar werd hij (waarschijnlijk mede om zijn goede kennis van het Duits) als pauselijk legaat afgevaardigd naar het Eucharistisch wereldcongres te Wenen. Sinds 1914 was hij voorzitter van de pauselijke Bijbelcommissie, wat hij tot zijn dood bleef. Tijdens het conclaaf van 1914 gold hij als de meest vooraanstaande buitenlandse papabile (wat op zichzelf overigens weinig zegt, gezien de geringe kansen op een dergelijke keuze).27 Onder paus Benedictus X V (1914-1922) was hij aanvankelijk kennelijk niet echt in tel; dat zou men kunnen afleiden uit zijn benoeming tot grootpenitencier (1915), een post die wel een hoge protocollaire plaats had, maar weinig effectieve invloed bood. Na enkele jaren moet dat zijn veranderd, want in 1918 bereikte zijn curiecarrière een hoogtepunt met zijn benoeming tot prefect van de missiecongregatie 'De Propaganda Fide'. Door zijn positie binnen de Romeinse curie was Van Rossum al vóór zijn kardinalaat een aanspreekpunt voor het Nederlandse episcopaat en hooggeplaatste katholieken, zoals uit zijn archief duidelijk blijkt. Het lag dan ook voor de hand dat hij bij de conflicten rond het optreden der Nederlandse 'integralen' betrokken zou worden.
Ook de figuur van Van Rossum illustreert hoe moeilijk het is om zonder meer traditioneel gangbare categorieën te hanteren als 'open' en 'gesloten'. Uit zijn woord tot de Nederlandse katholieken, aangehaald aan het begin van deze inleiding, blijkt al dat hij bepaald tot de intransigente, antimodernistische stroming moet worden gerekend; enkele hierna afgedrukte documenten bevestigen dat. Maar hij was ook degene die in 1914 de veroordeling van de reactionaire Action Française in het Heilig Officie voorbereidde (die overigens pas onder Pius X I openbaar werd gemaakt). De Franse sociale voorman Léon Harmei noteerde in 1914 na een bezoek: 'Il est très en défiance contre les intégristes'. Anderzijds rekende Benigni hem in 1913 tot zijn partij ('Bon. Avec nous'). Uit de papieren-Benigni blijkt dat hij met deze in elk geval na 1914, maar waarschijnlijk ook daarvóór, op redelijk goede voet stond.28 Toch heeft hij er krachtig toe bijgedragen dat aan de meest spraakzame der Nederlandse integralisten de mond werd gesnoerd, zelfs toen hij daarvoor zijn nek moest uitsteken. Het werd hem door diens volgelingen niet in dank afgenomen, zoals hierna blijkt. Uit de documenten kan men concluderen dat Van Rossum de Nederlandse geestelijken die hij tegen Thompson verdedigde, van onberispelijke orthodoxie achtte; hooguit meende hij dat zij taktische foutjes hadden begaan. Daarom werden zij in zijn ogen ten onrechte door Thompson aangevallen.
De Rotterdamse geestelijke M . A . ('Marie') Thompson (1861-1938),29 voorman van de Nederlandse 'integralen', speelt in de hierna afgedrukte documenten zeker wel de hoofdrol. Hij was de zoon van de directeur-hoofdredacteur van het katholieke dagblad De Maasbode. In de jaren 1890 maakte hij enige naam als publicist en werd - vermoedelijk tegen diens zin - in 1898 tot opvolger van zijn vader benoemd op wens van de Haarlemse bisschop C. Bottemanne, die meende dat de krant voortaan door een priester geleid moest worden. Deze functie bekleedde hij tot 1912, toen hij ontslag nam of moest nemen. Thompson maakte van De Maasbode een krant die zich strijdbaar conservatief, zoal niet reactionair opstelde, in politieke, sociale, culturele en theologische zin; zijn krant werd tot een bolwerk van het Nederlandse 'integralisme', waarbij hij met succes een voortdurende polemiek op gang hield met de grote concurrent De Tijd, toch bepaald geen toonbeeld van vooruitstrevendheid. Intussen had hij in 1908 het waagstuk ondernomen dat De Tijd niet had aangedurfd: de uitgave van een morgen- en avondeditie, waarmee hij zich in de concurrentiestrijd met de grote liberale en 'neutrale' pers wierp. Na zijn ontslag bij de Maasbode - dat hierna ter sprake komt - begon hij met de uitgave van een eigen periodiek, Rome, tijdschrift gewijd aan de verdediging der katholieke beginselen, dat tot 1915 aanvankelijk tweemaal per maand, later wekelijks verscheen. Niet langer geremd door overwegingen van bedrijfseconomische aard, zette hij de lijn van de Maasbode in het nieuwe blad met nog scherper middelen voort. Nadat het blad voorjaar 1915 ophield met verschijnen, heeft Thompson geen journalistiek werk meer verricht. Tot zijn dood was hij rector van een zusterklooster in Bennebroek. Van zijn ordinarius, de Haarlemse bisschop A.J. Callier, heeft Thompson langdurig steun en protectie ontvangen.
De polemiek en concurrentie tussen De Tijd en De Maasbode onder Thompsons bewind zijn als motieven moeilijk van elkaar te scheiden. Gezien de commerciële positie van de katholieke dagbladpers graasden beide kranten in dezelfde wei.30 Thompson zelf meende, dat ook van de kant van de concurrent de polemiek werd aangeblazen uit jalousie de métier, aangezien volgens hem De Maasbode met haar twee edities voortdurend abonnees van De Tijd afsnoepte.31 In de loop van 1911 werd echter duidelijk dat de sarrende en honende toon van de Rotterdamse krant haar steeds meer lezers ging kosten, vooral toen de polemiek met de concurrent eind 1911 indirect leidde tot het aftreden van P.J.H. Geurts als hoofdredacteur van De Tijd. Met deze gebeurtenissen zijn we aangeland bij het begin van de hierna afgedrukte documenten.

In september 1911 was op de Katholieke Sociale Week te Maastricht een meningsverschil ontstaan over mogelijkheid en wenselijkheid van interconfessionele vakverenigingen; de enige nog in Nederland bestaande was de Limburgse mijnwerkersvakbond, onder protectie van H . Poels. P.J.H. Geurts, hoofdredacteur van De Tijd, had Poels in zijn krant gesteund. Er ontstond een felle polemiek met De Maasbode. Op 6 december verscheen een communiqué van de Nederlandse bisschoppen waarin het interconfessionalisme werd afgewezen; voor de mijnwerkersbond werd echter een uitzondering gemaakt. De dag daarop maakte Geurts zijn aftreden als hoofdredacteur van De Tijd bekend; hij werd door de Roermondse bisschop Drehmanns benoemd tot docent kerkgeschiedenis aan zijn groot-seminarie.32 Geurts' tegenstanders onder leiding van Thompson legden zijn ontslag uit als een triomf voor hun opvattingen. Waarschijnlijk was het Thompson die in een anoniem artikel in de Parijse integralistische krant L'Univers (13 december 1911) Geurts afschilderde als 'modernisant'. Geurts reageerde hierop woedend in De Tijd van 14 december 1911, waarop in de Parijse krant werd gesteld dat men hem niet had 'taxé d'hérésie notoire méritant le bûcher de l'inquisition, mais simplement de tendances inquiétantes'.
Intussen had kardinaal Van Rossum ingegrepen. In een verklaring afgegeven aan de Romeinse correspondent van de katholieke krant La Croix (11 januari 1912) verzekerde hij Geurts te kennen als 'l'un des prêtres les plus respectables du clergé hollandais, dont la doctrine ne saurait donner heu à aucun soupçon et chez lequel i l n'y eut jamais ombre de modernisme'.33 Hierop ontving Van Rossum van de redactie van De Maasbode een verzoek om duidelijk te maken of hij daarmee ook de opvattingen van deze krant wilde verwerpen.34 Het hier gepubliceerde antwoord van Van Rossum (document I) voldeed de redactie kennelijk niet. Vrijwel per kerende post wendde zij zich tot staatssecretaris Merry del Val met een brief die neerkwam op een denunciatie van Geurts en diens bisschop Drehmanns, en - meer bedekt - kritiek op Van Rossum (document II). Dit schrijven was kennelijk door Thompson geïnspireerd.35
Ook van andere zijde werd druk uitgeoefend op Van Rossum. Commissarissen van De Maasbode hadden bij geruchte vernomen, dat kardinaal Van Rossum bezig was een pauseüjk blijk van goedkeuring voor De Tijd te regelen. Uit angst voor het voortbestaan van hun blad, dat door het optreden van Thompson als hoofdredacteur toch al groot gevaar liep, dreigden zij tegenover bisschop Callier De Maasbode op te heffen, als deze Thompson niet ontsloeg; zij verzochten hem tevens bij de kardinaal te interveniëren met een telegram, gevolgd door een brief.36 In zijn antwoord hierop (document III) maakte Van Rossum de bisschop duidelijk dat hij Thompson niet te handhaven achtte. Deze nam inderdaad per 1 april 1912 zijn ontslag.37 Document IV illustreert de sterke positie van Van Rossum aan de Romeinse curie, immers, juist aan hem werden inlichtingen gevraagd in verband met een antwoord aan de redactie van De Maasbode. Zijn advies om niet te reageren, werd opgevolgd.
Thompson beviel deze gang van zaken uiteraard allerminst. Op 4 april 1912, vier dagen na zijn ontslag, verscheen in L'Univers wederom een artikel, waarin Geurts opnieuw als 'modernisant' werd betiteld. Hierop ontving de redactie van deze krant een woedende brief van Th. van der Marck, voorzitter van de Limburgse katholieke journalistenkring, waarin hij - onder verwijzing naar de uitspraak van Van Rossum in La Croix - rectificatie eiste.38 Tegenover Benigni, met wie hij opnieuw in contact trad, hield Thompson zich groot: zijn ontslag was volgens hem geen gevolg van verschillen van inzicht over koers en inhoud van de krant, maar van zijn eigen besluit om een tijdschrift uit te geven, waarin hij alle ruimte zou hebben om vooral de 'tendances désastreuses de Cologne' (de interconfessionele vakverenigingen) te kunnen bestrijden, die ook in Nederland meer en meer ingang kregen. Hij zond hem een Franse vertaling van zijn afscheidsartikel in De Maasbode, ter informatie voor Benigni's blad La Correspondance de Rome, waarvan hij veel ondersteuning verwachtte. De reactie van Benigni - die Thompson als een 'solitaire integraal' beschouwde - was afhoudend. Hoewel hij antwoordde verheugd te zijn over het hernieuwde contact met Thompson en zijn best beloofde te doen om diens blad te steunen, ontkende hij, in strijd met de waarheid, iets met de Correspondance de Rome van doen te hebben. Niettemin verscheen kort daarop een 'warm' bericht over het aftreden van Thompson in de Correspondance. En toen hij hem daarvoor bedankte liet Thompson er geen twijfel over bestaan, dat hij Benigni als redacteur beschouwde. Daarmee eindigde de correspondentie (voorzover althans in de papieren van Benigni terug te vinden).39
Na de oprichting van Rome richtte Thompson zijn gifpijlen vooral op de bisdommen Roermond en Utrecht. In het eerste geval ging het om Geurts en zijn bisschop en natuurlijk de 'interconfessionelen' (Poels, Ch. Ruijs de Beerenbrouck), in het tweede, dat hier meer speciaal aan de orde komt (documenten V-VII) om 'semi-modernisten' en 'modernisanten' als seminariepraeses A . Schaepman en de bijbelgeleerde D. Sloet. Deze laatste was als voorzitter van de Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius' een exponent van het verachtelijke aanpassings-katholicisme. Indirect was de aanval natuurlijk ook gericht op aartsbisschop H . van de Wetering, die dergelijke figuren hun gang liet gaan. Antonius Cornelius Maria ('Tony') Schaepman (1857-1932),40 geboren te Zwolle en neef van de bekende katholieke voorman Herman Schaepman, was opgeleid aan het seminarie Rijsenburg en volgde de cursus kerkelijk recht aan het Seminario Romano. Van 1885-1892 was hij adjunct-secretaris, 1892-1900 secretaris van het aartsbisdom Utrecht. Na een kort pastoraat te Zevenaar was hij in 1903 benoemd tot docent kerkelijk recht en president van het Utrechtse groot-seminarie. Met de Redemptorist Aertnys stichtte hij in 1900 het maandblad voor katholieke geestelijken Nederlandsche Katholieke Stemmen. Dat Thompson zich op dit blad stortte, wijst er op dat er aan 'modernisme' in Nederland niet veel te halen viel. Wie de jaargangen ervan doorbladert, verbaast zich over de meer dan gewone braafheid en gezagsgetrouwheid van de inhoud. Wie het artikel van Thompson leest - sarrend en insinuerend als gewoonlijk - verbaast zich opnieuw, ditmaal over de ongewoon heftige reactie van de Rijsenburgse seminariepraeses in zijn brief aan kardinaal Van Rossum (document V). De woede is duidelijk gemengd met vrees: dat Thompson via Benigni in staat zou zijn de Utrechtse clerus en haar seminarie te Rome in een kwaad daglicht te stellen. Ook hier reageerde Van Rossum zoals verwacht mocht worden: met de aansporing dat de Stemmen zich doctrinair nog eens extra zouden profileren, én door achter de coulissen een dreigende toekenning van een kerkelijke eretitel aan Thompson tegen te houden.
De documenten VI-VII tonen een zo mogelijk nog bevreesder man: de scripturist D. Sloet, die bij geruchte had vernomen dat Thompson hem te Rome mogelijk zou hebben gedenuntieerd vanwege de onrechtzinnigheid van de inleiding op een door hem uitgegeven bijbelboek, acht jaar tevoren verschenen. Dominicus Andreas Willem Hendrik Sloet (1855-1938),41 geboren te Denekamp, geestelijke van het aartsbisdom Utrecht, was 1882-1898 rector van de Benedictinessen te Oldenzaal, 1898-1906 pastoor te Harderwijk en daarna pastoor te Abcoude. Hij was daarnaast op verschillende andere terreinen actief: als exegeet, als apologeet en op het terrein van de katholieke arbeidersbeweging. Te Oldenzaal fungeerde hij als geestelijk adviseur van de arbeidersvereniging, terwijl hij mederedacteur was van het weekblad De Katholieke Werkman. Hij werkte mee aan de grote katholieke bijbelvertaling die sinds de late jaren 1890 verscheen en was daarnaast voorzitter van de in 1904 opgerichte Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius', die beoogde de grondslagen van het katholieke geloof buiten de eigen kring op intellectueel verantwoorde wijze uit te dragen. Sloet was, zoals ook verderop nog zal blijken, een uitgesproken béte noire van Thompson en had alle reden om voor hem op zijn hoede te zijn; maar zijn panische vrees lijkt buiten proportie. De reden ervan moet wel liggen in de steun die Thompson van de kant van bisschop Callier genoot, gevoegd bij het feit dat aartsbisschop Van de Wetering kennelijk niet bereid of in staat was, zijn clerus tegen de aanvallen van die kant in bescherming te nemen. Het beroep op een hogere autoriteit kon Sloet kalmeren. Opnieuw nam Van Rossum duidelijk stelling in het conflict, door de opdracht van een exegetischapologetisch boek van Sloet te accepteren.
In 1913 volgde het bezoek van de kardinaal aan Nederland, dat naast veel eerbetoon leidde tot verschillende incidenten veroorzaakt door uitspraken van Van Rossum tegen Thompson. Zijn afkeer van deze al te ijverige zeloot was uiteraard in clericale kring bekend geworden. Waarschijnlijk heeft Thompson gemeend hem in een hinderlaag te kunnen lokken, waaruit zelfs een Eminentie zich niet meer zou kunnen bevrijden zonder openlijk zijn steun aan de Nederlandse 'integralen' en hun voorman te betuigen. Zodra Van Rossum in algemene termen zijn ingenomenheid te kennen had gegeven met de geloofsijver van De Maasbode, betrok Thompson deze lof op zichzelf en zijn eigen blad; tegelijk haalde hij ongemeen fel uit tegen Sloet, die hij ditmaal rechtstreeks van omechtzinnigheid beschuldigde. Een felle perspolemiek was het gevolg, waarin de kardinaal zich genoopt zag ondubbelzinnig afstand te nemen van de Rotterdamse ketterjager door deze conclusie te ontkennen en hem bij diverse andere gelegenheden aan te vallen. Dit was de aanleiding voor het merkwaardigste document dat hierna wordt afgedrukt (VIII): een aanklacht bij de Heilige Stoel wegens bevordering van het 'semi-modernisme' in Nederland door de hoogst geplaatste Redemptorist van dat ogenblik, ingediend door een Nederlandse medebroeder.

De schrijver van dit stuk, Theodorus Bernardus ten Have (1868-1950)42 trad in 1890 bij de Redemptoristen in en werd priester gewijd in 1896. Hij was docent aan het klein-seminarie ('Juvenaat') der Redemptoristen te Roermond 1897-1901 en werkte daarna achtereenvolgens in kloosters te Roosendaal, Wittem, Roermond en opnieuw Roosendaal. Op de laatste plaats bleef hij tot 1912,toen hij werd overgeplaatst naar Den Bosch, kennelijk als docent aan de kweekschool der Fraters van Tilburg. Sinds 1915 was hij opnieuw verbonden aan het klooster te Roosendaal en het bijbehorende retraitehuis, waar hij bleef tot zijn overlijden. Lange tijd leidde hij een cursus in de filosofie te Roosendaal, Breda en Den Bosch. Hij publiceerde enkele artikelen en brochures, die voornamelijk handelden over het gezag als begrip. Waarschijnlijk schreef hij ook bijdragen voor Thompsons tijdschrift Rome. Men vraagt zich bij het lezen van zijn aanklacht af, welke motieven Ten Have kan hebben gehad om zich over de hoofden van het bestuur van zijn orde heen rechtstreeks tot kardinaal Merry del Val te wenden. Misschien speelde oud zeer uit de tijd van zijn noviciaat een rol, dat hij ten dele onder Van Rossum als overste te Wittem had doorlopen. In ieder geval was zijn geloofsijver met een behoorlijke dosis onnozelheid aangelengd, wanneer hij veronderstelde dat de staatssecretaris een medelid van het Heilig College enkel op grond van dit stuk in staat van beschuldiging zou stellen of terechtwijzen. Alles wijst er op dat de denuntiatie rechtstreeks in het archief is verdwenen - misschien toch ook wel weer met de bijgedachte: 'men kan nooit weten'. De denuntiant werd immers ook niet tot de orde geroepen.43
In zijn aanklacht maakte Ten Have ook melding van de nieuwe aanval van Thompson op Sloet. In een apologetisch werk met de titel Heeft Jesus het pausschap niet gesticht?, waarvan kardinaal Van Rossum de opdracht had aanvaard, had de inquisiteur een stelling ontdekt, die naar zijn mening in vrijwel dezelfde termen door het decreet Lamentabili sane van 1907 was veroordeeld. De kardinaal had nog tijdens zijn verblijf in Nederland deze aanval in krachtige termen veroordeeld en zich achter Sloet geplaatst. Deze ging nu op zijn beurt in het offensief; hij formuleerde een tweetal thesen en verzocht Van Rossum via zijn secretaris in oktober 1913 om, als lid van het Heilig Officie, zijn stellingen ter beoordeling aan deze hoogste autoriteit voor te leggen (documenten IX en XI). Uit het archiefmateriaal blijkt niet of de gewenste beoordeling ook inderdaad heeft plaatsgevonden.
De reeks van documenten wordt afgesloten met twee korte stukken die min of meer op zichzelf staan. In een brief uit oktober 1913 (document X) maakte Ch. Ruijs de Beerenbrouck44 Van Rossums secretaris deelgenoot van zijn vrees, dat een partijganger van Thompson zou worden benoemd tot bisschop van Roermond in de plaats van de overleden mgr. Drehmanns, die zijn sociale activiteiten steeds had gesteund. Ruijs had een voorname rol gespeeld bij de oprichting in 1907 van de Christelijke Mijnwerkersbond, die in aansluiting bij de Duitse praktijk interconfessioneel georganiseerd was. Hij was daarnaast lid van de Maastrichtse gemeenteraad en vertegenwoordigde sinds 1905 het district Gulpen in de Tweede Kamer. Hij was bovendien overtuigd geheelonthouder en zette zich met Alphons Ariëns in voor de drankbestrijding; sinds 1899 was hij voorzitter van de organisatie 'Sobrietas', een organisatie waartegen Thompson belangrijke 'integrale' bezwaren koesterde. Zolang het Romeinse dossier van de Roermondse bisschopsbenoeming nog niet toegankelijk is (het berust in de archieven van de congregatie van het Consistorie), valt niet uit te maken of de vrees van Ruijs gefundeerd was. Als er een interventie van Van Rossum heeft plaatsgevonden, was deze in elk geval effectief. Het duurde echter tot april 1914 voor de opvolger werd benoemd in de persoon van L . Schrijnen. Dezelfde Schrijnen hielp eind 1914 een eind te maken aan het 'schrikbewind' van Thompson, nadat eerdere pogingen hadden gefaald om de Haarlemse bisschop Callier van de noodzaak daarvan te overtuigen. In mei 1914 drong een gezelschap zeer notabele katholieke leken, onder wie Ruijs de Beerenbrouck, bij aartsbisschop Van de Wetering aan op maatregelen tegen Thompson. Door een toeval was juist de dag tevoren een verklaring van de aartsbisschop in de pers gekomen, waarin deze het tijdschrift Rome publiek kapittelde. Dit alles, gevoegd bij overleg in het bisschoppencollege, kon Callier er echter niet toe brengen om Thompson af te vallen.45 Maar eind november overspeelde deze zijn hand. In een bespreking van de encycliek Ad beatissimi van de nieuwe paus Benedictus XV, waarin deze impliciet het gebruik van de term 'integraal-katholieken' verbood, interpreteerde hij het pauselijke document als een aanmoediging van het integralistisch streven. Voor bisschop Schrijnen was nu de maat vol; gesteund door zijn Bossche en Bredase collega's verzocht hij de aartsbisschop bij Callier op een verbod van Rome aan te dringen. Tegelijk zond een van zijn seminariedocenten, J.M.L. Keuller (1852-1919),46 die al eerder met Thompson in conflict was geweest, het artikel van Thompson naar kardinaal Van Rossum met het verzoek hiertegen iets te doen (document XII). Het is niet duidelijk, welke van de ondernomen acties bisschop Callier uiteindelijk over de streep heeft getrokken; maar per april 1915 hield Thompsons tijdschrift op te verschijnen.

Documenten

I. / Kardinaal W.M. van Rossum aan de redactie van De Maasbode; Rome, 15 januari 1912; Italiaanse vertaling, eigenhandig.47

Alla Redazione Maasbode
La mia risposta alle sue domande puö essere breve. La comunicazione di cui si tratta, è sostanzialmente esatta.48 Non mirava con questo ad altro che di proteggere i l buon nome di un sotto ogni riguardo degno sacerdote, che si cercava indegnamente e inutilmente di rendere sospetto in quest'ultimo tempo dopo la sua demissione come redattore del De Tijd.
Non entrava con questo in un giudizio di ciö che era accaduto precedentemente - era lontano dalla mia intenzione. Per conseguenza si spiegherebbe falsamente il da me detto se si volesse considerarlo come una riprovazione indiretta del Maasbode al punto di vista preso da questo giornale negli ultimi anni all'occasione di polemiche su Duchesne, Fogazzaro49 ecc. L o ripeto: questo non intendeva en non poteva intendere.
Con tutta stima, ecc.

[Aan de redactie van De Maasbode
Mijn antwoord op uw vragen kan kort zijn. De mededeling waar het om gaat, is in essentie juist. Ik beoogde daarmee uitsluitend de goede naam te beschermen van een in alle opzichten respectabel geestelijke, die men op onwaardige en zinloze wijze trachtte zwart te maken in de laatste tijd, na zijn ontslag als hoofdredacteur van De Tijd.
Daarmee sprak ik echter geen oordeel uit over hetgeen daarvoor was gebeurd - dat was in het geheel niet mijn bedoeling. Men zou mijn mededeling dan ook verkeerd uitleggen door haar te beschouwen als een indirecte terechtwijzing aan het adres van De Maasbode ten aanzien van de opvattingen door die krant uitgesproken gedurende de laatste jaren in de polemiek rond Duchesne, Fogazzaro etc. Ik herhaal: dat bedoelde ik niet en kon ik ook niet bedoelen.]

II. / Redacteuren en sympathisanten van De Maasbode aan kardinaal-staatssecretaris R. Merry del Val; Rotterdam, 25 januari 1912.50

Eminentissime Seigneur,
Nous prosternant humblement aux pieds de Votre Éminence, et animés d'une confiance inébranlable dans la sagesse de la plus haute autorité ecclésiastique, nous osons implorer votre médiation dans un conflit, qui déjà trop longtemps cause une âpre dissension parmi les catholiques de notre patrie, qui fomente la discorde, trouble de plus en plus les consciences et scandalise au plus haut point les bons catholiques, liés de coeur et d'esprit à Notre Saint et Bien-aimé Père, le glorieux Pontife Pie X.
Certes, à la vue de si grandes hypocrisies et des efforts de la peste du modernisme à se faufiler dans les rangs de nos catholiques, i l y aurait lieu de désespérer, si nous ne savions qu'à Rome siège le Suprême Guide et le Maître incorruptible, qui veille sur les intérêts religieux de notre lointain pays.
Nous connaissons les sourdes menées des modernistes; nous avons appris leur opiniâtreté. Le Maasbode de Rotterdam, dirigé par le Rév. Recteur M . A . Thompson, notre journal 'schiettamente papale',51 qui dans la Hollande tient haut le drapeau du Pape et de la Foi immaculée, nous a fait apprendre de jour en jour toutes les machinations des modernistes: la surdité des 'giornali modernizzanti' de la Lombardie à toutes les injonctions, parlées ou écrites, du Souverain Pontife; la lutte acharnée autour de la 'Storia délia Chiesa antica' de Mgr. Duchesne et des oeuvres de Fogazzaro.5 2 C'est le même journal qui nous a fait connaître, d'une connaissance approfondie, les 'giornali papali' et qui a mis sous nos yeux, régulièrement et textuellement, les innombrables letres d'approbation et de louange, adressées à l'Unità Cattolica, L'Italia Reale, la Riscossa, l'Univers, etc.53 C'est le même Maasbode encore qui a reproduit aussi les mesures sévères mais éminemment justes, prises par Votre Éminence contre l'éditeur Gili, de Barcelone, qui avait osé continuer l'édition de l'oeuvre condamné de Mgr. Duchesne.54 Et quand le modernisme, sous l'influence néfaste de Cologne, cherchait à s'introduire parmi nous, ce fut le Maasbode qui indiquait comme du doigt, et le premier de tous, le péril extrême qui menaçait le Catholicisme en Hollande.
C'est pourquoi ce journal, confiant seulement en Dieu, et en notre Vénérable Evêque de Harlem, Mgr. A . J . Callier, dans le diocèse duquel i l paraît, et voyant contre soi un grand nombre de journaux modernisants, ou expectants, ou indifférents, a engagé aussitôt et de pied ferme la lutte contre le journal De Tijd d'Amsterdam, paraissant dans le même diocèse de Harlem, et dont l'abbé Geurts était le rédacteur-en-chef.
Or, ce dernier journal était comme le porte-drapeau de toutes sortes d'idées suspectes, louant continuellement Duchesne et Fogazzaro; prétendant opiniâtrement et laissant prétendre dans ses colonnes, que la 'Storia' de Mgr. Duchesne ne contenait aucune erreur; défendant et propageant Pinterconfessionalisme, non voulu par l'Episcopat, qui le condamne et le prohiba solennellement par un décret du 6 Décembre 1911.
Eh bien, il n'est inconnu à personne, que l'abbé Geurts a été, par l'Evêque de Harlem, formellement menacé d'être déposé du De Tijd, s'il continuait dans le même chemin funeste. Et comme l'abbé Geurts ne changea en rien sa conduite, et persista dans sa manière de calomnier les 'giornali papali', de les attaquer indignement et de répandre les plus graves mensonges à leur compte, et enfin de propager secrètement le mouvement interconfessionaliste, tous ceux qui étaient initiés s'attendaient naturellement à voir la menace de déposition tôt ou tard exécutée réellement.
Mais voilà que - à la surprise extrême de tous les bons catholiques! - l'abbé Geurts vient d'être nommé, par Sa Grandeur Mgr. Drehmanns,55 Evêque du Limbourg hollandais, au professorat de l'Histoire Ecclésiastique dans le grandséminaire de Ruremonde!
C'est là ce qui a dérouté complètement les esprits, d'autant plus que cette nomination, étant accordée en des termes assez louangeux, implique inévitablement une sanction directe des idées et des tendances désastreuses de l'abbé Geurts et du De Tijd.
Cet étonnement va chaque jour grandissant, car d'un côté nous lisons dans l'Encyclique Pascendi: ...56 Et de l'autre côté, il est un fait avéré et connu par tout le pays, que l'abbé Geurts a défendu opiniâtrement Mgr. Duchesne et Fogazzaro, et que, même après sa démission, alors qu'il fut déjà nommé professeur d'histoire ecclésiastique, i l a encore calomnié de la manière plus indigne l'Univers, se déclarant en outre dans De Tijd du 14 Décembre 1911 partisan des idées et tendances de Cologne,57 comme du reste Votre Éminence peut facilement s'en assurer par les passages du De Tijd ci-inclus,58 et par un grand nombre d'autres, formant un gros dossier, que nous tenons en réserve.
Tout cela a provoqué un scandale immense dans notre pays; et, ce qui se laissait prévoir, tous les journaux, grands et petits, qui sont opposées au Maasbode, ont immédiatement crié victoire, au grand détriment de la vérité et de la cause catholique.
Et comme d'autre part on sait que le journal De Maasbode est constamment approuvé et encouragé par Mgr. l'Evêque de Harlem, on ne peut se défendre de la pensée, qu'il règne une certaine dissemblance de vues parmi nos Vénérés Evêques, qui maintenant semblent devoir se taire complètement, afin de sauver le prestige de l'Episcopat.
C'est pourquoi nous autres, catholiques de Hollande, qui nous déclarons dévoués de corps et d'âme à notre Foi pure et sans tâche, nous qui ne voulons céder le pas à personne dans notre attachement inébranlable au Siège de St. Pierre, et à notre Illustre et Bien-aimé Pontife, Pie X , nous tendons nos mains suppliantes vers la Rome lointaine, vers la sage et paternelle autorité du Successeur de Pierre, et vers Vous, Eminentissime Seigneur, afin de mettre bientôt fin à cette désastreuse dissension, qui divise de plus en plus les catholiques de notre pays, qui met en péril le prestige de nos Vénérables Evêques et qui cause un scandale énorme.
De notre part, comme des fils fidèles de notre Sainte Mère l'Eglise, nous nous déclarons prêts à nous incliner immédiatement, tant de jugement que de volonté, sous n'importe quelle décision, émanante de Votre auguste autorité, quel que soit le caractère ou la portée de cette décision, sachant bien que c'est Jésus-Christ lui-même, qui parle par la bouche de Pierre et de Ses Successeurs. Vous priant humblement, Eminentissime Seigneur, de vouloir bien nous bénir, nous signons avec la plus sincère piété filiale, de Votre Eminence les fils obéissants,
W. Nieuwenhuis, J.Th.M. Brugman, L.J.M. Hazelzet, L . Klawer, Frans Wessels, T.J. Verschuur doctor juris.59

[Bijgevoegd:]
Extraits du De Tijd ...60

III. / Kardinaal W.M. van Rossum aan A . J . Callier, bisschop van Haarlem; Rome, 31 januari 1912; Italiaanse vertaling, eigenhandig.61

Monsignore,
Per la troppa occupazione della settimana scorsa non mi era possibile rispondere piü presto alia sua pregiatissima del 18 corrente. Tempore suo ho ricevuto il telegramma e la lettera.
Anzitutto ringrazio Sua Eccellenza degli auguri offertimi per quest'anno, che ricambio di cuore, tanto per la sua augusta persona quanto per la diocesi affidata alle sue cure.
Quanto alia famosa questione del Maasbode, io, Monsignore, ho applaudito di cuore alia erezione di un gran giornale cattolico con due edizioni al giorno, capace di far fronte ai grandi giornali commerciali liberali. A l coraggio e 1'ardire del Maasbode ve ne deve ogni lode.
Intanto non credo, Eccellenza, che questa erezione sola scongiurera i l da lei segnalato pericolo per la Chiesa cattolica in Olanda, e togliera ai cattolici ogni pretesto di servirsi di altri giornali. Ve ne sono molti, come Lei dice, che benché buoni cattoüci nel loro cuore, non sono buoni cattolici nella low testa. Io penso che presso questi non si trovera la via della testa, se si offende e ferisce i l cuore. E in questo, Eccellenza, io credo sia situato i l grande difetto del Maasbode, e i l piü grande pericolo per la sua esistenza. E ' vero che i suoi principi sono buoni, i suoi intuiti giusti, ma i l suo contegno e i l suo modo di combattere offende e amareggia, come Sua Eccellenza stessa dice. Certamente in omnibus Veritas, ma non meno: super omnia caritas. Anche dalla lettera di Sua Eccellenza apparisce di nuovo quanto incorrigibile si mostra il Maasbode in questo punto.
Anche i tentativi in occasione della demissione del Sac. Geurts, di renderlo sospetto, pure nei giornali stranieri, gettano una luce sgradevolissima su quello lato ombroso del Maasbode. Ho pensato far bene di prendere in protezione contra quelli inutili e indegni attacchi i l degnissimo sacerdote. Di questo mio contegno si dedurrebbe perö ingiustamente e falsamente che io non approvo 11 punto di vista del Maasbode in questioni come Duchesne, Fogazzaro ecc. Ben lontano, anzi tutt'opposto era questo alle mie intenzioni.
Dei passi, che si sarebbero fatti per ottenere al De Tijd una lettera di lode di Sua Santita non ho sentito affatto nulla.62 Nessuno si è rivolto a me per questo scopo, e lo farebbe anche inutilmente. Nelle circostanze attuali io sono di parere che una parola di lode o di incoraggiamento non si deve dare né al De Tijd né al De Maasbode. Spero di tutto cuore che nell'awenire De Tijd sappia evitare gli sbagli che ha fatti nel passato e che De Maasbode impari a difendere la verita con degnita, cristiana carita e moderazione.
Mentre mi raccomando alla Sua preghiera, mi rassegno con la piü alta stima, ecc.

[Door de drukke werkzaamheden van de afgelopen week was het mij niet mogelijk eerder te antwoorden op uw brief van 18 januari. Het telegram en de brief heb ik dezer dagen ontvangen.
Om te beginnen dank ik Uwe Hoogwaardigheid voor uw goede wensen bij gelegenheid van het nieuwe jaar, die ik van mijn kant ook voor u en uw diocees van harte uitspreek.
Wat nu de fameuze kwestie van De Maasbode betreft, Monseigneur, ik heb de oprichting van een groot katholiek dagblad met twee edities per dag, in staat om het hoofd te bieden aan de grote commerciële liberale dagbladen, van harte toegejuicht. Maar gelooft u toch niet, Excellentie, dat deze oprichting alleen in staat is het door u gesignaleerde gevaar voor de katholieke kerk in Nederland te bezweren en de katholieken elk voorwendsel zal ontnemen om andere kranten te raadplegen. Er zijn er immers velen die, zoals u zegt, wel goed katholiek zijn in hun hart, maar niet in hun hoofd. Ik meen dat men bij dergelijke mensen niet tot het hoofd doordringt, wanneer men hun hart kwetst en verwondt. En juist daarin, Excellentie, ligt volgens mij het grote gebrek van De Maasbode en het grote gevaar dat haar voortbestaan bedreigt. Het is waar dat de uitgangspunten van dit blad goed zijn, zijn intuïtie juist, maar optreden en manier van strijden wekken tegenstand en verbittering, zoals Uwe Hoogwaardigheid zelf zegt. Zeker geldt: 'in alles de waarheid', maar niet minder: 'boven alles de liefde'. Uit de brief van Uwe Hoogwaardigheid blijkt weer eens, hoe onverbeterlijk De Maasbode in dit opzicht is.
Ook de pogingen bij gelegenheid van diens ontslag, om de geestelijke Geurts verdacht te maken, zelfs in buitenlandse bladen, werpen een zeer onprettig licht op deze schaduwzijde van De Maasbode. Ik heb gemeend er goed aan te doen om deze uiterst respectabele geestelijke in bescherming te nemen tegen die zinloze en onwaardige aanvallen. Uit mijn optreden zou men echter volstrekt ten onrechte afleiden, dat ik het standpunt van De Maasbode in kwesties als Duchesne, Fogazzaro etc. niet goedkeur. Dat zou het tegenovergestelde van mijn bedoelingen zijn.
Van stappen ondernomen om voor De Tijd een lovend schrijven van Zijne Heiligheid te verkrijgen, heb ik in het geheel niets vernomen. Niemand heeft zich met die bedoeling tot mij gewend, en dat zou ook geen nut hebben gehad. Ik ben van oordeel dat men onder de huidige omstandigheden noch tot De Tijd, noch tot De Maasbode woorden van lof en aanmoediging moet richten. Ik hoop van ganser harte dat De Tijd in de toekomst de fouten in het verleden begaan zal weten te vermijden en dat De Maasbode zal leren de waarheid te verdedigen met waardigheid, christelijke naastenliefde en gematigdheid.]

IV. / Kardinaal W.M. van Rossum aan kardinaal-staatssecretaris R. Merry del Val; Rome, 2 februari 1912.63

Eminenza,
Dopo aver dato ampie informazioni a Mons. Pacelli,64 credo poter limitarmi a poche osservazioni. Dello scandalo immenso nel paese, di cui parlono i ricorrenti, fm'ora non aveva sentito niente. Sulle allegate citazioni prese dal giornale De Tijd vi sarebbe molto da dire. Quanto al Rev. Sacerdote Geurts, che conosco molto bene, si puö essere onninamente tranquillo sulla sua ortodossia. Se vi fosse il menimo fondato sospetto di modernismo, mai il dotto e zelantissimo Vescovo di Ruremonda 1'avrebbe nominato Professore di Storia ecclesiastica nel suo Grande Seminario, né gli altri Vescovi di Olanda avrebbero tralasciato di awisare la S. Sede.
Forse non mi sbaglio nel pensare che i ricorrenti - tutti o redattori o intimamente legati e interessati al Maasbode - sono stati mossi da motivi di interesse, almeno che questi non vi sono alieni. In fatti, quando il Maasbode dopo le demissioni del Geurts continuo in una maniera indegna e spietata a denigrarlo anche nei foglï esteri (il Vescovo gli fcioè al Maasbode] avevo imposto il silenzio) tutta la stampa cattolica, all'eccezione di un solo piccolo giornale, prese i l partito del Sac. Geurts. Naturalmente questo non avra fatto gli affari del Maasbode, che pare si vede un po' minacciato nella sua esistenza. Me ne scrissero anche a me,65 quando avevo preso anche io in questa ultima campagna la difesa dell'ottimo sacerdote Geurts. Forse sperano riguadagnare al perduto, schiacciando il redattore in ritiro. Checché ne sia, io crederei che il meglio sarebbe di non rispondere affatto al ricorso. Aggiungo la risposta che io in questi giorni diedi al Vescovo di Haarlem,66 e puö dare qualche luce. Sempre pronto ai Suoi venerati commandi, mi professo di Sua Eminenza Reverendissima, umilissimo obbligatissimo servitor vero,
Gugl. M . card. van Rossum C.ss.R.

P.S. Aggiungo pure la risposta che diedi alla redazione del De Maasbode che mi interrogö se era esatta la comunicazione sul giornale La Croix intorno al Sac. Geurts, esprimendo il timore che quelle mie parole in favore di Geurts potrebbero nuocere al De Maasbode.

[Na de uitvoerige inlichtingen die ik Mgr. Pacelli heb gegeven, meen ik mij tot enkele opmerkingen te kunnen beperken. Van het 'enorme schandaal' dat volgens de briefschrijvers in het land zou zijn ontstaan, heb ik tot nu toe niets vernomen. Over de bij hun brief gevoegde citaten, ontleend aan het dagblad De Tijd, zou heel wat op te merken zijn. Ten aanzien van de orthodoxie van de Eerwaarde Heer Geurts (die ik heel goed ken), kan men geheel gerust zijn. Als er ook maar de minste gefundeerde verdenking van modernisme zou bestaan, zou de geleerde en ijverige bisschop van Roermond hem nooit hebben benoemd tot docent in de kerkgeschiedenis aan zijn groot-seminarie, noch zouden de andere bisschoppen hebben nagelaten de H . Stoel hiervan op de hoogte te stellen.
Ik geloof dat ik mij niet vergis, wanneer ik bij de briefschrijvers drijfveren van geldelijk belang veronderstel, of tenminste aanneem dat die een rol hebben gespeeld. Immers, toen De Maasbode na het ontslag van Geurts doorging met hem op onwaardige en meedogenloze wijze zwart te maken, ook in buitenlandse bladen (ofschoon de bisschop aan die krant het zwijgen had opgelegd), trok de hele katholieke pers, met uitzondering van een klein krantje, partij voor Geurts. Misschien hopen ze hun verlies weer goed te maken door de exredacteur moreel te verpletteren. Hoe dit ook zij, ik geloof dat men op deze brief het beste niet kan antwoorden. Ik voeg hierbij het antwoord dat ik dezer dagen gaf aan de bisschop van Haarlem en dat nadere toelichting kan bieden. P.S. Ik voeg eveneens het antwoord bij dat ik gaf aan de redactie van De Maasbode, die bij mij informeerde naar de juistheid van hetgeen La Croix heeft gepubliceerd over de kwestie-Geurts; zij sprak daarbij de vrees uit dat mijn woorden ten voordele van Geurts De Maasbode zouden kunnen schaden.]

V. / A . C . M . Schaepman, president van het groot-seminarie 'Rijsenburg' (aartsbisdom Utrecht) aan kardinaal W.M. van Rossum; Driebergen, 18-20 mei 1912.67

Sub secreto
Eminentissime Princeps, Hooggeachte Vriend,
De belangstelling, welke U E . ook na uwe verheffing voor ons tijdschrift68 bezielt, noopt mij U . E . eens geheel in vertrouwen en 'relictis ambagibus'69 over eene aangelegenheid te schrijven, welke onze tot heden zoo door God gezegende werkzaamheid door menschehjk misdoen dreigt te belemmeren. Met dit menschelijk misdoen bedoel ik hetgeen staat gedrukt in de te Rotterdam verschijnende Rome van R.D. M.A. Thompson, nr. 2, blz. ± 20 a 24.70 Van mijn getrouwen medewerker en vriend Pater J.L. Jansen,71 met wien ik 15 mei j.1. een zeer langdurige conferentie hield (onder andere over dit punt), vernam ik dat U . E . kennis krijgt van dat blad Rome, zoodat ik maar niet citeer. Vooraf zij bemerkt dat ik met Pater Jansen (J.L.) voornoemd heb afgesproken: 'faire bonne mine' en het 'mauvais jeu' maar met den mantel der hef de te bedekken, en hierom alleen ons leed, ons grievend leed te openbaren aan Z . D . H . onzen Aartsbisschop, Pater Rm. Provinciaal72 en U.E., en dit niet zoozeer om persoonlijke gevoeligheid, als wel om het gezag van ons tijdschrift. Als U . E . zich de moeite geven wil het stuk over de Stemmen eens aandachtig te herlezen, dan zult U . E . de valschheid (namelijk tegen de waarheid, terwijl ik ex caritate quae non cogitat malum73 geen valschheid in anderen zin aanwezig acht) der tegen ons ingebrachte beschuldigingen en verdachtmakingen terstond en in verschillenden samenhang bespeuren.
Het begint al met ons aan te wrijven wat we niet hebben, namelijk een antimodemistische rubriek!74 Zoo'n rubriek ligt ten eenenmale buiten ons, door onze overheid goedgekeurd werkprogram. Maar onze aanvaller bezorgt ons met deze valsche voorstelling den kwaden dunk bij onze lezers, dat wij 'maar voor den schijn' zoo'n bestrijding er op nahouden enz. enz. en dat de ware bestrijding van het modernisme slechts bij hèm, M.A.Th., te vinden is, den eenigen 'integraal' (sic!) katholiek, en bij degenen die door M.A.Th, als zoodanig nog niet verdacht gemaakt zijn.
Dan zal U . E . eene tweede valschheid opvallen, waar hij onze uitdrukking 'Gaarne veronderstellen wij enz.'75 met beide handen aanpakt als een thesis, door ons als zeker vooropgesteld en niet als eene hypothesis, in gewoon Nederlandsch het transeat der logica weergevend;76 wat wij immers wel moesten doen als zijnde onze taak door de overheid scherp omlijnd en in geen geval uitgebreid over het strijdperk der dagbladenpolemiek.
Een derde valscheid volgt onmiddellijk, waar hij onze eerste transeat-hypothese, die slechts de laatste zinsneden van het Pauselijk schrijven besprak, het geheele Pauselijk schrijven laat omvatten.77
Dan volgt er ten vierde een heftige rimram tegen een niet genoemd katholiek blad, waarvoor in onze, ook hoogere, kringen de een het Centrum, de ander de Tijd, een derde het Huisgezin aanziet, tegen welke rimram redeneering even onmogelijk is als tegen een razenden Roland; waarbij alle goede trouw wordt miskend en de beschuldiging van 'geestesrichting' (in dezen contekst = modernisme = niet 'integraal' katholiek zijn enz.) wordt uitgesproken.78
Ten vijfde wordt er aan de Stemmen een grief van gemaakt, dit niet te weten (= te verdonkeremanen)79 en zoo, evenals de 'Murristische pers' (Unione, Momento,Eco, 'e.a.')80 de Modernisten te helpen!
Maar ten zevende,81 'van nog erger misvatting getuigt' volgens M.A.Th, onze tweede veronderstelling: dat onze Bisschoppen hier te lande geen onderscheid behoeven te maken tusschen Katholieke en goed-Katholieke bladen. Hier vereenzelvigt de aanvaller ons (en 'Dr. Nolens en Mr. Aalberse en Dr. Poels en Pastoor Sloet e.a.' - U.E. ziet het: hij houdt er een eigen Index op na) met een motie vroeger in de Apologetische Vereeniging Petrus Canisius (mijns inziens van meet af verkeerd geformuleerd) aangenomen, waarbij aan gewone personen (b.v. Maasbode enz.) het recht werd ontzegd iemand als ketter (of b.v. Modernist) te signaleeren, en dit recht werd gereserveerd aan de Bisschoppen.82 En wordt ons dan ten achtste het merk opgedrukt: Americanisme!83 En dan laat hij ons staan, tentoongesteld 'onder de suggestie van deze noodlottige dwaling'!
En ten negende kwijgen we in cauda venenum: namelijk een formeele eisch of uitdaging om een soort professio fldei te doen volgens het commando van R.D. M.A.Th.84
Intusschen maakt onze aanvaller in het geheel geen gewag - dit is een gemeene streek, helaas usance onder hedendaagsche schrijvers - van de ons pas gegeven Pauselijke lofprijzing en aanmoediging, waarin vervat was de hooge lof tevens der Nederlandsche Bisschoppen,85 en geeft ons slechts twee 'goede' woordjes: 'scherpzinnige redactie' en 'verdienstelijk werk'. Bedenk nu daarbij dat deze beleediging ons wordt aangedaan door een pas opgericht blad, dat zich aandient als 'Rome, tijdschrift gewijd aan de verdediging der katholieke beginselen' en een brallend program uitschettert, met bijvoorbeeld deze tirade tegen de niet-integraal Katholieken (op blz. 4, l e kolom onderaan): 'Hoe katholieker zij, die met dezen geest behept zijn, zich voordoen, hoe dieper zij neerbuigen voor Paus en Bisschoppen, des te minder vertrouwen verdienen zij'. Bedenk verder, dat, ondanks het speciaal religieuse stempel dat deze schrijver zichzelven opdrukt, het door de Kerkelijke boekenwet (41e art.) voorgeschreven stempel ontbreek! Of zou zijn Ordinarius86 er anders over denken? Maar is hier niet evident: 'scripta in quibus religionis et morum honestatis specialiter intersit'87 toepasselijk? Bedenk eindelijk dat onze aanvaller gerugsteund wordt door den tegenwoordigen Vicaris-Generaal van Haarlem,88 een man die als jong priester van een gevaarlijke krankzinnigheid door Mgr. Bottemanne89 wel is waar genezen is, maar ook door diens vaderlijke voorliefde zoozeer verwend, dat hij al spoedig begon 'den baas te spelen'.

Hiermede heb ik U.E. een schets gegeven van de beschuldiging en van den beschuldiger, of liever van de lasterlijke beleediging en van den beleediger. Nu nog iets over den beleedigde, namelijk over onze redactie. Ik kan hierover zeer kort zijn, immers mij beroepen eenvoudigweg op uw eigen kennis en weten: U.E. weet er in substantie en zelfs in zeer geringe onderdeelen evenveel van als wijzelven. Alleen wil ik een lichtstraaltje in uw herinnering laten vallen op onze bestrijding van het Modernisme, in welken vorm het zich ook mocht voordoen, inzonderheid op wat Pater ter Haar al schreef vóór de Encycliek Pascendi (de lezing dezer Encycliek ontlokte onzen dogmaticus deze uitspraak: 'Wat was dit in hoofdzaak al mooi door de Stemmen gezegd!'), op ons pleiten voor onderwerping 'ook innerlijk', op ons voortdurend aandringen op kinderlijk gehoorzamen, royaal onderworpen zijn aan het gezag in alles, enz. enz.90
En daarom betreur ik nu nog des te meer, dat onze redactie verleden jaar er zoo 'sneu' afkwam bij den H . Vader. Een schrijven - hoe kostbaar ook van inhoud - van den Kardinaal-staatssecretaris, dat nog niet eens der publicatie in de Acta Apostolicae Sedis waardig gekeurd werd, terwijl er bij dozijnen in gepubüceerd zijn die van zuiver individueele zijde komen, en dat voor een tijdschrift als het onze, dat bij de geheele geestelijkheid van Nederland in de hoogste achting staat..., zie! ik was er in mijn kinderlijke vreugde oprecht en volkomen blij meê, maar nu zie ik duidelijk dat we in de oogen van ons publiek er weinig aan hebben, vooral indien onze aanvaller (met zijn vicaris-generaalprotector) er in slagen mocht - na zulk een niet te qualificeeren aanval op ons tijdschrift - zich in zijn 'Rome' door het echte Rome te laten eeren. Zóó'n eerbetoon in hisce adjunctis91 zou voor ons tijdschrift een nieuwe en zeer zeker niet verdiende beleediging zijn.
Toch acht ik zoo'n eerbetoon verre van onwaarschijnlijk. Integendeel. Het zal U.E. niet onbekend zijn, dat men het bestaan van een clan vermoedt van allerlei penvoerders voor wie het schoone doel, namelijk bestrijding van het modernisme, de middelen heiligt. Voor Nederland zou ertoe behooren onze aanvaller. Organisator mgr. Benigni; en protector Card. De Lai; en adviseur  mgr. Bressan. Aldus werd mij al voor maanden uit goede bron verzekerd.92 A l houd ik het nog niet voor waar, ik vrees toch! Verbeeld u eens dat onze aanvaller een pausje of pluimpje van den H . Vader kreeg!93 De Stemmen zouden al ras door hem overstemd worden en verstommen. Polemiek kunnen we niet binnenhalen. Ten spijt van onzen strijdlustigen aanvaller acht ik mij niet verplicht mijn stille werkkring als voorlichter, onder vaderlijke leiding van mijn bisschop, te verlaten om nu en dan af te dalen in het strijdperk der met allerlei wapenen om zich heen slaande en hakkende 'integraal'-katholieken. En hierin zit eigenlijk het grootste verwijt: wij zijn volgens rev. M.A.Th, daartoe verplicht en door dien plicht te verwaarloozen, dulden wij op eigen erf dat slechte gespuis (cf. Index van rev. M.A.Th.) en toonen ons dus duidelijk americanisten te zijn.
Uwe Eminentie zal mij niet vragen, waarom ik mij met dit geschrijf tot u wend: want onder degenen die persoonlijk den H . Vader gemakkelijk bereiken kunnen, bekleedt U.E. immers een zeer voorname plaats en is juist U.E. de eenige wien ik dit alles in simplicitate cordis mei ronduit zeggen kan.
Intusschen heb ik alles zonder eenig voorbehoud aan God opgeofferd, in simplicitate cordis mei laetus obtuli universa;94 en ben ik dus, wat mijn persoon betreft, volkomen tevreden, conscientia plane tranquilla.95 Maar de Stemmen zouden veel van het gezag dat haar nog toegekend wordt, kunnen inboeten, als onze aanvaller maar taai tegen ons zou volhouden, en dan nog gepluimd worden ook. De H.Ew. Pater Provinciaal was er ook over verontwaardigd, naar ik van Pater Jansen vernam.
Wat in casu kan worden gedaan? Daarover durf ik geen wenschen formuleeren. Met Pater J.L. Jansen besprak ik nog wel even de mogelijkheid, dat onze hooggeschatte Nestor R.P1. Aertnys96 bij zijn weldra uitkomende nieuwe editie weer een Breve zou kunnen krijgen waarbij dan tevens ons tijdschrift 'wat meekrijgt'; maar de wijze waarop is tenslotte nevenzaak. Hoofdzaak is dat steun van boven (a) positief blijke en (b) negatief: niet gegeven worde aan onzen aanvaller.
Intusschen dienen Pater Aertnys en ik een schriftelijke klacht in bij Z . D . H . den Aartsbisschop, die evenwel eerst einde dezer week van een vormreis in Leeuwarden terugkeert en van wien wij een antwoord hopen te krijgen, dat ons steunt en dat wij mogen publiceeren. Maar... ik weet niet of deze wensch in vervulling zal gaan.
Hiermede, Eminentie en hooggeschatte vriend, heb ik dan U . E . geschreven zooals ik met onzen trouwen medewerker en vriend Pater Jansen had afgesproken.
Bij den Bisschop van Haarlem een plainte indienen zou mijns inziens evenveel uithalen als een plainte over de mitrailleuse bij den artillerist die ze bedient. Zelf'hem publiek antwoorden zou mijns inziens 't scandalum vergrooten en ieder woord van mij, of van de redactie, onzen aanvaller er tien ontlokken. Nu ik echter weet dat U . E . door dit mijn schrijven onze onaangenaamheid en ons leed kent, ben ik in gemoede overtuigd mijn plicht jegens de Stemmen voorloopig genoeg te hebben vervuld.
Uwe Eminentie val ik evenwel niet lastig met eenig bijzonder verzoek, maar blijf gaarne ovis patiens iniuriae.97
Met eerbiedigsten en vriendschappelijken groet, uw zeer toegenegen dienaar en vriend,
Dr. A . Schaepman

P.S. Ik zend dit schrijven ter kennisneming aan R. Pater J.L. Jansen, die wel zoo goed zal wezen het aan U . E . door te zenden.98

VI. / D.A.W.H. Sloet, pastoor te Abcoude, aan kardinaal W.M. van Rossum; Abcoude, 11 december 1912.99

Eminentie,
In diepen eerbied neem ik de vrijheid Uwe Eminentie iets mede te deelen wat mij zelf zeer gevoelig getroffen heeft. Een goede kennis van mij schrijft mij, dat een geestelijke hem verteld heeft, van een Capucijn die te Rome studeert, vernomen te hebben: 'dat men men daar bezig was de Voorrede op Rechters van pastoor Sloet100 te onderzoeken'. In de veronderstelling dat dit bericht waarheid bevat, mag ik vermoeden dat de bedoeling van dat onderzoek is: te zien of mijne Inleiding op Rechters geen schadelijke lectuur is, in 't bijzonder voor de seminariën.
Het Boek der Rechters, door mij vertaald en met aanteekeningen (en eene inleiding) voorzien, is in het jaar 1904 in ééne aflevering verschenen met het boek Ruth (van Dr. Andreas Jansen) als onderdeel van het werk Biblia Sacra, dit is de Heilige Boeken van het Oude Verbond enz.101

...102 Om U . E . voldoende gegevens te verstrekken, deel ik U . E . nog mede: 1". Dat wij het werk begonnen hebben op aansporing van Mgr. Snickers, Aartsbisschop van Utrecht, zaliger gedachtenis;103 2°. dat wij indertijd een zeer welwillend aanmoedigend schrijven hebben mogen ontvangen vanwege Z . H . Paus Leo XIII; 3°. dat alle medewerkers de drukproeven ontvingen en dat de bewerker van een Boek steeds ernstig rekening hield met de bemerkingen der anderen; 4°. dat Mgr. Drehmanns,104 ook toen hij bisschop van Roermond was (en dat was hij reeds toen mijn Rechters in druk kwam), een der actiefste medewerkers was en alle proeven aan den bewerker terugzond met zijne bemerkingen voorzien; 5°. dat geen der medewerkers ernstig bezwaar heeft gemaakt tegen de pubhcatie van mijne Inleiding; 6°. dat in de vijf bisdommen kerkelijke censoren ad hoc door de Hoogwaardige Bisschoppen waren aangesteld; 7°. dat mijn censor voor Rechters was Mgr. dr. A . C . M . Schaepman, toen reeds president van het seminarie Rijsenburg en dat deze mij geen enkele aanmerking betreffende de orthodoxie hetzij van de inleiding hetzij van de aanteekeningen gemaakt heeft; 8°. dat het geheele Doorl. Episcopaat van Nederland het geheele werk Biblia Sacra enz. heeft goedgekeurd ('approbamus') en dat die goedkeuring door de vijf Hoogw. Bisschoppen met name onderteekend is.105

Verder wensch ik U . E . nog mede te deelen, dat niemand - zoover mij bekend - ooit, hetzij mondeling hetzij bij geschrifte, zoodanige aanmerking op mijn werkje heeft gemaakt. En tenslotte dat Mgr. H . van de Wetering, aartsbisschop van Utrecht,106 vóór zijn laatste Roomsche reis ons gevraagd heeft een exemplaar van het voltooide werk te mogen aanbieden aan Z . H . den Paus, welk exemplaar door den Heiligen Vader in dank uit de handen van Monseigneur aanvaard is geworden.
Indien nu van Rome uit openlijk een afkeurend oordeel zou worden uitgesproken, dan zou derhalve een blaam vallen ook op de meest gezaghebbende en de hoogste persoonlijkheden in Nederland.
Uwe Eminentie is van de toestanden in Nederland zeker even goed op de hoogte als ik, en daarom richt ik tot U . E . dit schrijven, in het volle vertrouwen dat U . E . indien Zij zulks nuttig acht, in deze zaak bemiddelend tusschenbeide zal willen treden. Ik meen daarom nog de vrijheid te mogen nemen, mijn persoonlijk gevoelen in deze aan U . E . mede te deelen. Ik vat dit in eenige punten samen:
a. De inleidingen in ons werk worden weinig of niet gelezen, b. Mijne inleiding op Rechters is verschenen voordat de Decreten der Bijbelcommissie, waarmede zij nu zou kunnen vergeleken worden, zijn gepubliceerd.107 c. Elk gewoon priester of theologant, die zich met deze zaken eenigszins ernstig bezig houdt, vergelijkt de betreffende decreten en corrigeert, indien hij eenige tegenstrijdigheid ontdekt, de voorgedragen meeningen vanzelf naar de norm van de latere decreten, terwijl een specialist aan zijne redeneeringen zeker niet méér kracht toekent dan aan die van anderen vóór bedoelde decreten, d. Professoren in de exegese zullen bij de behandeling van Rechters natuurlijk hun leerlingen op het hart drukken, dat men zich bij de in mijne Inleiding besproken vraagstukken te houden heeft aan de betreffende decreten der Bijbelcommissie, e. Door eene veroordeeling zal de aandacht gevestigd worden op een bijna ongelezen geschrift, dat vóór 8 jaar verschenen is, ten gevolge waarvan ieder, die dat geschrift onder zijn bereik heeft, de aangewezen Inleiding zal gaan lezen, tot nadeel (zooals na eene veroordeeling toch ondersteld moet worden) van zijne orthodoxie, f. De leeken in Nederland, wier vertrouwen in de geestelijken die iets 'doen' alreeds geschokt is en nog telkens (althans om de 14 dagen)108 geschokt wordt, zullen nu hun vertrouwen voelen wankelen, niet alleen in de professoren der seminariën (dat is al ongeveer wèg), maar in hunne Hoogw. Bisschoppen zelve, die zóó'n werk konden goedkeuren!
Tenslotte de persoonlijke factor, a. Wanneer die Inleiding van mij officieel wordt afgekeurd, dan komt dat in de couranten (daar zorgt een zekere heer Thompson wel voor). Dat lezen mijn goede menschen van Abcoude, die van die 'boeken' niets afweten en meenen dat ze een goeden Roomschen pastoor hebben en het goede waardeeren dat ik vooral voor hunne geestelijke belangen gedaan heb en doe. b. De omstandigheid, dat men mij (al meermalen) gekozen heeft tot voorzitter van de Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius', aan welke U . E . zoo'n goed hart toedraagt en die zooveel goed doet, doch die van den anderen kant zoo schandelijk verdacht gemaakt en in dicrediet gebracht wordt, zal aan de reputatie van die vereeniging een zeer schadelijken knak toebrengen, c. De werkjes of artikelen, die ik geschreven heb en, Deo volente, nog hoop te schrijven tot eer van God en van Zijne Kerk (ik mag wel zeggen dat ik geen ander doel heb), zullen na eene veroordeeling tamelijk wel met onvruchtbaarheid geslagen worden.109
In aansluiting hieraan wensch ik U . E . mede te deelen, dat ik sinds bijna een jaar al mijn daartoe beschikbaren tijd besteed aan de samenstelling van een werkje ter weerlegging van het verderfelijke boekje van den modernist dr. Jos. Schnitzer, Hat Jesus das Papsttum gestiftet?, in 't Nederlandsch vertaald door een gewezen predikant en hier prijkend met een voorwoord van ds. Maronier.110 (Volgens recensies van liberale bladen is nu eindelijk afdoende bewezen dat de 'petra-plaats' (Matth. 16:18-19), en daarmede het Pausdom, een zuiver Roomsche uitvinding is uit het einde der tweede eeuw!) Mijn werkje zal nu niet slechts een weerlegging zijn van dat boekje, maar ook een principieele en gedocumenteerde bewijsvoering geven voor de goddelijke instelling van het Pausschap - thans in Nederland wel noodig.
En nu heb ik de gedachte gekregen om dat werkje (getiteld: Heeft Jesus het Pausschap niet gesticht?111) op te dragen aan Uwe Eminentie als den grooten Promotor van het 'Werk tot behoud des Geloofs te Rome'. Ik vrees wel een weinig dat zulk eene opdracht in de gegeven omstandigheden U.E. niet zeer aangenaam zal zijn. Toch waag ik het maar bij deze, U.E. zulks nederig te vragen. . . . 112
In het voorafgaande veronderstelde ik, dat in mijne Inleiding op Rechters werkelijk afkeurenswaardige beweringen staan. Ik acht het evenwel ook nog mogelijk dat het onderzoek, consideratis considerandis, niet ongunstig uitvalt. Doch ik kan mij in deze geen oordeel aanmatigen.
Indien het oordeel ongunstig zou zijn, dan zou de zaak naar mijne bescheiden meening zeer goed en met goed gevolg zoo geregeld kunnen worden, dat de professoren in de exegese werden aangemaand (door hun bisschop?) om hunne studenten ernstig te wijzen op de niet- of onvoldoende overeenstemming met latere decreten van de Bijbelcommissie. Dan was het gewenschte effect bereikt zonder de nadeelige gevolgen, die anders het goede effect zeer zeker zouden overtreffen.
Indien het werk niet in het bezit van Uwe Eminentie is, ben ik gaarne bereid U.E. een exemplaar van het betreffende deeltje (het Boek der Rechters) te zenden, ten einde U.E. in staat te stellen van de geïncrimineerde Inleiding behoorlijk kennis te nemen.
Uwe Eminentie nederig verontschuldiging vragend voor de moeite, die ik U . E . door dezen brief veroorzaak, bid ik U . E . wel te willen aanvaarden de betuiging van mijn diepen eerbied en mijn oprechte onderdanigheid, en heb ik de eer mij te mogen noemen van Uwe Eminentie de nederige dienaar,
D.A.W.H. Sloet, pastoor te Abcoude

VII. / D.A.W.H. Sloet, pastoor te Abcoude, aan kardinaal W . M . van Rossum; Abcoude, 23 december 1912.113

Eminentie,
Hiermede neem ik eerbiedig de vrijheid Uwe Eminentie mijn hartelijken dank te brengen voor de moeite, die Uwe Em. zich wel heeft willen getroosten voor de zaak, waarover ik de eer had Uwe Em. te schrijven, alsmede voor de hartelijke welwillendheid, die ik in deze van Uwe Em. mocht ondervinden. Ik geneer mij nu eigenlijk, Uwe Em. zoveel moeite veroorzaakt te hebben om een loos alarm. Doch ik meende Uwe Em. daarover te moeten schrijven, omdat de bron mij 'goed' voorkwam en de mogelijkheid der zaak mij niet uitgesloten scheen.
De vriend, die mij het gerucht mededeelde, sprak daarbij het vermoeden uit, dat rector Thompson de 'aanklager' was. Ik voor mij vond geene aanwijzing voor dat vermoeden, doch de mogelijkheid bestond zeker. Wat ik nu wèl meen te mogen vermoeden, is, dat die 'accusator fratrum suorum'114 de auctor is van het praatje en dat dit de uiting is van een bestaand idee of plan. Want het gerucht komt uit Noord-Brabant, uit de buurt van Rotterdam. Intusschen weet ik onze Nederlandsche bewerking van het Oude Testament, wat zoodanige incriminaties betreft, thans volkomen veilig in de handen van Uwe Eminentie. Indien ik, in verband hiermede, een wensch zou mogen uiten, dan zou het deze zijn: Geve God, dat aan het rijk van den man, die door zijn verdachtmakingen en lasteringen (in den eigenlijken zin) zooveel schade berokkent aan katholieke zaken en instellingen, aan den (zoo noodzakelijken) goeden naam van schier alle eenigszins hoogstaande mannen (vooral priesters), aan den Roomschen vrede en aan het Roomsche geloof in Nederland, ja, aan de eere van onze Moeder de H . Kerk - voor welke wij, als 't moet, eigen eer en leven over hebben -, terwijl de ongeloovigen in hunne bladen spotten: ziet, hoe ze elkander.... verscheuren! - dat er aan het rijk van dezen 'Cham', zooals hij in enkele katholieke bladen genoemd wordt, spoedig een einde moge komen.
Van deze gelegenheid maak ik tevens gebruik, om Uwe Eminentie mijn oprechten dank te betuigen voor de welwillendheid, waarmede Uwe Em. zich bereid verklaard heeft de opdracht van het door mij uit te geven werkje te aanvaarden.115 ...
Onder betuiging van mijn diepe eerbied en onderdanigheid heb ik de eer mij te mogen noemen, van Uwe Eminentie de nederige dienaar,
D. Sloet

VIII. / Th.B. ten Have C.ss.R. aan kardinaal-staatssecretaris R. Merry del Val; 's-Hertogenbosch, 22 september 1913.116

(Lettre confidentielle)117
Éminence,
Un simple Père Rédemptoriste hollandais, religieux fort imparfait et n'ayant aucune autorité, prend la liberté d'écrire à Votre Éminence et de Lui dire certaines choses par rapport de la visite de Son Éminence le cardinal Van Rossum à notre pays et particulièrement par rapport à ce qu'il a dit sur les journaux et les journalistes chez nous. Etant sans autorité, je ne demande pas que Votre Éminence ajoute foi à mes paroles, mais seulement qu'Elle veuille employer d'autres moyens d'information pour contrôler ce que j'écris. Je demande encore pardon de mon stile et mon langage, par ce que je n'ai point d'habilité pour écrire, bien moins pour écrire en français.
Dieu sait cependant que j'écris, forcé par ma conscience, forcé surtout par mon vif attachement aux instructions du Saint Père sur le modernisme et le journalisme et par ma vive sympathie pour un publiciste hollandais qui, dans ce petit pays, a combattu et souffert pour le Saint Père plus que tous les autres. . . . 118

J'en viens maintenant, Éminence, à parler de Son Éminence le cardinal Van Rossum, mais non sans témoigner d'abord mon humble respect pour son savoir et sa vertu et sa haute dignité. Nous savions depuis longtemps que monsieur l'abbé Thompson ne pouvait plaire au Rév. Père Van Rossum. Car à l'occasion du séjour qu'il avait en Hollande quelques semaines avant son élévation au cardinalat,119 le discours roula sur l'histoire de Duchesne, qui venait d'être condamné. Alors le Père Van Rossum ne dit que ces paroles: 'Le Maasbode a exagéré'. Ilne fit donc que blâmer le journal qui avait averti les fidèles contre Duchesne. En outre, l'assertion du Rév. Père était fausse. Le Maasbode n'avait point exagéré, puisque l'Eglise, en condamnant Duchesne est allée bien plus loin que le Maasbode. Car l'Eglise jugea que Duchesne ne devait pas même être consulté par les savants, tandis que le Maasbode avait fait sur ce point-là une certaine concession. Etonné qu'un consulteur du Saint Office prononça un tel jugement, je demandai explication à un confrère qui vécut à Rome auprès du Père Van Rossum, et il me répondit: 'Le Père Van Rossum ne Ut pas le Maasbode, il ne lit que le Tijd.' Or, ce journal-ci est inspirée d'une haine si raffinée contre monsieur l'abbé Thompson qu'il me semble moralement impossible, même pour le plus grand savant, de le lire exclusivement sans venir en erreur au sujet du semi-modernisme hollandais, ni sans gagner une profonde aversion contre l'abbé Thompson.
Il y a davantage. Le secrétaire influent de Son Eminence, le Rév. Père Drehmanns, est le propre cousin de monseigneur Drehmanns, évêque de Ruremonde, dont j'ai parlé ci-dessus. Le secrétaire est, son jeune âge l'explique peut-être, un adversaire farouche de monsieur l'abbé Thompson. Il y a encore d'avantage. Peu de jours après la démission de monsieur l'abbé Geurts, rédacteur du Tijd, le cardinal Van Rossum, dans un interview accordé au journal français La Croix, défendit la parfaite orthodoxie de l'abbé Geurts.120 Le cardinal ne défendit pas directement les erreurs de cet abbé, mais en le louant comme un prêtre orthodoxe, i l rendit le rédacteur Thompson et aussi l'évêque de Haarlem plus ou moins odieux en présence du public.
Il y a toujours davantage. Le cardinal a donné depuis son élévation au cardinalat plusieurs marques très-expressifs de sa sympathie pour une association apologétique hollandaise,121 dont je suis membre depuis la seconde année de son existence. Or, la direction de cette association ne fut pas toujours exempte de semi-modernisme. Voici les preuves. Un orateur, désigné par la direction, rendit en pleine assemblée générale des membres un hommage public à Fogazzaro et blâmait ceux qui avaient combattu Fogazzaro. Cependant, Fogazzaro venait d'être condamné i l y avait quelques mois. L a majorité de l'assemblée applaudit et la direction ne contredit pas.
Le président actuelle de cette association proposa, il y a trois ans la thèse suivante à toute l'assemblée: aucun journal ni aucune revue quelque que soit son autorité, n'a le droit de signaler le modernisme ou les modernistes. Ce droit appartient exclusivement aux évêques. Il ne fit d'exception que pour les cas évidents qui, à cause de leur évidence, se signalent eux-mêmes. Cette thèse reçut les applaudissements de la majorité. Mais, quoique la presse n'avait pas d'entrée à l'assemblée, cette même thèse fut rapportée à l'abbé Thompson, rédacteur du Maasbode. Or le Maasbode réfuta la thèse en prouvant qu'on peut signaler le modernisme de deux manières: d'abord d'une manière authentique et obligatoire, et cette manière appartient exclusivement aux évêques. Puis d'une manière doctrinale et non obligatoire, qui ne s'appuie que sur ses raisons; et cette manière n'appartient pas exclusivement aux évêques, mais aussi aux bons écrivains et journalistes, pourvu seulement qu'elle s'excerce avec soumission aux évêques. Le Maasbode inculqua en outre la nécessité de la présence de la presse catholique aux assemblées générales de l'association apologétique. L'effet fut que, par ordre de épiscopat, la presse catholique fut présente aux assemblées qui suivaient et qu'on n'osa plus proposer des thèses si122 modernistes. Mais Votre Eminence comprendra aisément la haine de ce président contre monsieur l'abbé Thompson.
Ce même président a, dans la lutte pour et contre Duchesne, et à cause de cette lutte, approuvé publiquement dans le Tijd, un plan d'ériger un autre grand journal catholique contre le Maasbode. Ce président s'appelle monsieur l'abbé Sloet et cette association s'appelle 'Petrus Canisius'. Elle vulgarise plusieurs livres utiles, mais s'occupe peu, singulièrement peu des actes pontificaux anti-modemistes de Pie X. Elle s'applique aussi, depuis quelques années, à détromper les Protestants au sujet de l'Eglise catholique, mais, quoique cet oeuvre soit excellente, je ne puis résister au soupçon qu'elle ne lui sert d'occasion de pouvoir mieux ignorer les actes pontificaux mentionnées ci-dessus.
Je repète donc: nous savions depuis longtemps que monsieur l'abbé Thompson ne pouvait plaire à Son Eminence le cardinal Van Rossum, et qu'au contraire ses vives sympathies étaient pour les plus passionnées adversaires de l'abbé. Ces adversaires eux-mêmes le savaient bien mieux encore.
Cependant, à la venue du Cardinal, du cardinal hollandais, et à la vue de sa taille et de ses manières gracieuses, l'enthusiasme, animé de la foi, fut générale. La marche triomphale de Son Eminence commença dans le diocèse de Haarlem, où l'évêque123 se distingua d'une manière remarquable par les humbles hommages qu'il rendit au cardinal; elle s'acheva dans la diocèse de Ruremonde.
Or, durant son séjour dans la diocèse de Ruremonde, c'est-à-dire, quand Son Eminence était au sommet de sa gloire, voilà le moment qu'il choisit pour blâmer monsieur l'abbé Thompson et sa revue Rome, et jeter la tristesse et l'indignation dans le coeur de tous les amis d'un prêtre si méritoire, et probablement aussi dans le coeur de son évêque, l'évêque de Haarlem, qui avait prêté un si puissant concours à honorer le cardinal. Voici comment il fit cela.124
Le cardinal avait accordé à Rotterdam (du diocèse de Haarlem) une audience au Maasbode, qui, depuis presque deux ans, n'est plus rédigé par monsieur l'abbé Thompson. Le Maasbode publia un rapport de cette audience en ajoutant que, 'pour épargner certaines sensibilités', il ne publiait pas tout. D'après ce rapport le cardinal avait encouragé le Maasbode 'à poursuivre le chemin par lequel il avait toujours marché'. Monsieur Thompson, citant ces paroles, en tirait une conclusion en faveur de sa revue Rome, disant que Rome tient parfaitement le même chemin par lequel le Maasbode a toujours marché. Il en tira aussi comme conclusion, un avertissement discret à l'adresse de ceux qui combattent Rome à cause du chemin par lequel il marche. C'est là ce qu'un professeur du grand séminaire de Ruremonde, monsieur l'abbé Keuller,125 ne put souffrir. Il posa, en termes d'une tendance odieuse pour l'abbé Thompson, deux questions au cardinal, à savoir: 1°. Si Son Éminence avait eu l'intention de louer la revue de l'abbé Thompson, Rome; 2°. si Elle avait eu l'intention d'avertir les autres journaux. Le cardinal répondit à toutes les deux questions que 'non', et i l permit de publier les questions (dans les termes de l'abbé Keuller, qui sont trop longs pour être cités ici) avec sa réponse. Elles furent publiées dans tous les journaux catholiques.126 Cependant le Maasbode, en publiant les questions et la réponse du cardinal, compléta aussi le rapport de l'audience que le cardinal lui avait accordée, en révélant que le cardinal lui avait encore dit ces paroles: 'Ce restera un honneur inoubliable pour le Maasbode, que les décisions finales (je ne puis mieux traduire le mot hollandais: uitkomst) lui ont toujours donné raison',127 paroles qui s'appliquent clairement et nécessairement au Maasbode,tel qu'il était sous son ancien rédacteur Thompson. Peu de jours après, un Père Dominicain, Derksen, lecteur en théologie, publia, dans le Maasbode et quelques autres journaux, une lettre ouverte adressée à l'abbé Keuller.128 Il prouva dans cette lettre, par des raisonnements irrésistibles et en réfrénant difficilement son indignation: que les paroles du cardinal renfermaient nécessairement, mêmemalgré Lui, les conclusions que monsieur l'abbé Thompson en avait tirées.129 Cette lettre fit grande impression. Elle frappa indirektement et respectueusement le cardinal aussi.
Il y a davantage. Le abbé Thompson avait prononça son jugement sur un livre de l'abbé Sloet, président de l'association apologétique, dont j'ai parlé cidessus.130 Il loua en termes modérés tout ce livre131 à l'exception d'une seule expression dans laquelle monsieur l'abbé Sloet parla d'une évolution de la notion de la primauté du Pape et d'une évolution de cette primauté elle-même. Il critiqua cette expression comme moderniste, en citant une proposition condamnée du décret 'Lamentabili'.132 En critiquant cette expression, il excusa expressément l'intention de l'auteur. Néanmoins, peu après le cardinal permit de publier les paroles, par lesquelles II avait recommandé ce livre. Son secrétaire, le Père Drehmanns, en expédiant cette permission, fit mention d'une critique déraisonnable, visant clairement la critique de l'abbé Thompson. Les paroles du secrétaire avec celles du cardinal furent publiées dans tous les journaux catholiques.133 Néanmoins je connais parmi nos Pères un théologien, qui a, pendant 13 ans, enseigné la théologie dogmatique et qui va parfaitement d'accord avec la critique de monsieur l'abbé Thompson. Aussi un prêtre du diocèse de Haarlem maintenait publiquement la critique de l'abbé Thompson.134
Mais il y a malheureusement davantage. Monsieur l'abbé Thompson a critiqué naguère aussi quelques excès de certains anti-alcoholistes chez nous. Il les accusa aussi, mais non sans raison, de faire trop peu de cas des moyens surnaturels dans la lutte anti-alcoholiste et de ne considérer pas assez le coté moral et religieux de la question alcoholiste. Ses articles, prises dans leur ensemble, n'ont point la tendance de nuire au mouvement anti-alcoholiste, mais de l'ennoblir et de lui gagner la sympathie de certains bons prêtres et religieux, qui jusqu'à maintenant se méfient des anti-alcoholistes d'après le propre aveu de ceux-ci. J'ajoute que, parmi les principales anti-alcoholistes, il y a eu des fauteurs de Pinterconfessionalisme.135
Or le cardinal a écrit une lettre assez longue à un des chefs du mouvement mentionné, lettre publiée dans la presse.136 Dans cette lettre le cardinal loue en termes excessifs et beaucoup trop absolus le mouvement anti-alcoholiste chez nous, c'est pourquoi toute la lettre a manifestement une tendance contre monsieur l'abbé Thompson, qui a été injurié on ne peut plus grossièrement comme le grand ennemi et le grand calomniateur de l'anti-alcoholisme.
Enfin, le cardinal a accordé un interview à un journal du diocèse de Ruremonde.137 Dans cet interview, Son Éminence inculque avec beaucoup d'accent et malheureusement en termes vagues et indéterminés le devoir d'éviter dans la critique les fautes contre la charité.138 Or, chacun sait et Son Éminence doit donc savoir aussi que pareilles exhortations indéterminées n'augmentent point la charité, mais servent de praetexte aux semi-modernistes pour exercer plus efficacement leur haîne contre ceux qui combattent tous ce qui sent le modernisme. Si le cardinal avait recommandé à ce journal la traduction hollandaise du livre du Père Chiaudano sur le journalisme catholique,1 3 9 sa réponse aurait été lumineuse et bienfaisante au lieu d'être, ce qu'elle fut réellement, vague et odieuse. Car le journal, dont je parle ici, est du grand nombre de ceux qui ont ignoré par le silence le livre du R.P. Chiaudano. Pour en finir, Éminence (car i l est impossible de tout dire dans cette lettre) et pour résumer et éclaircir tout ce que j'ai dit, voici quelques thèses qui me semblent autant de vérités.
1°. Monsieur l'abbé Thompson, par son expérience et ses talents journalistiques, par son étude assidue, par son admirable 'sensus catholicus' surtout, est le seul qui fait peur aux modernistes hollandais.
2°. D'un coté, le modernisme hollandais, n'étant pas un modernisme radical (grâce à l'influence préservative de l'abbé Thompson), mais un certain semimodernisme, sait beaucoup mieux se cacher que le modernisme de quelques autres pays; d'autre coté, le grand adversaire de ce semi-modernisme, l'abbé Thompson, n'a jamais, jamais reçu de l'autorité ecclésiastique aucun de ces encouragements qui ont répandu tant de lumière parmis les catholiques de ces autres pays.
3°. Pareil encouragement officiel aurait fait chez nous d'autant plus bien, que le semi-modernisme hollandais est l'erreur d'un petit nombre d'agitateurs, la foule immense de ses partisans ou fauteurs étant des âmes simplement trompées, trompées par la presse.
4°. Que le digne évêque de Haarlem, bien qu'il soit le protecteur notoire de son digne prêtre, l'abbé Thompson, ne lui a jamais donné pareil encouragement officiel et public, trouve peut-être sa cause dans d'autres évêques hollandais. Car chacun dit que nos évêques ne pensent pas d'accord sur les questions qui divisent les catholiques hollandais.
5°. Son Éminence le cardinal Van Rossum, en blâmant à fois répétées et avec tant d'accents monsieur l'abbé Thompson, a appuie, malgré Lui, la critique semi-moderniste dont l'évêque de Haarlem est l'objet comme protecteur de cet abbé. (Par exemple: un prêtre du diocèse de Ruremonde, Dr. Poels, grand adversaire de l'abbé Thompson, a, i l y a quelque temps, dans une gazette critiqué directement et injurieusement et sous presque tous les rapports tout le diocèse de Haarlem).140 (Dr. Poels est membre de la commission biblique, instituée par Léon XIII).141
6°. Ce qui est plus grave, c'est qu'en blâmant monsieur l'abbé Thompson, qui est pour nous l'unique représentant du journalisme papal pour ainsi dire, le cardinal, hèlace, a couvert d'ombres et de ténèbres les plus claires et décisives instructions et directions du Saint Siège au sujet du journalisme contemporain et n'a fait de plaisir qu'à ceux qui, devant le public, ignorent ces instructions, et, dans leurs particulières entretiens, critiquent témérairement le gouvernement actuel de l'Eglise. Veuillez croire, Eminence, que ma petitesse n'oserait jamais accuser si gravement un Cardinal de l'Eglise, si je ne savait pas que le contrôle le plus sévère vérifiera mes paroles.
7°. Vu ce qui est arrivé maintenant, vu surtout ce que disent tous nos Pères au sujet du caractère de Son Eminence, malgré sa vie religieuse toujours exemplaire, i l est probable que le cardinal ne reposera pas avant d'avoir dicrédité entièrement et anéanti moralement le prêtre Thompson. 8°. Si Votre Eminence daignait s'intéresser à la cause de monsieur l'abbé Thompson, i l serait fort à désirer qu'EUe trouvât moyen de se procurer la traduction fidèle d'un suffisant nombre de livraisons de la revue hollandaise de l'abbé. Alors Elle pourrait voir de ses propres yeux quel est l'esprit de ce prêtre, injurié et calomnié sans fin et sans pitié. Cependant ce traducteur ne devra pas être choisi d'entre les Hollandais qui appartiennent à l'entourage ou aux amis du cardinal Van Rossum.

Addenda
1. ...142 L'association apologétique, dont j'ai parlé, a son siège dans l'archevêché d'Utrecht; mais ses membres sont de tous les diocèses. Son président mons. l'abbé Sloet, dont j'ai parlé appartient aussi à l'archevêché. Mgr. l'archevêque a aussi loué le livre de l'abbé Sloet, dont j'ai parlé; et, après le cardinal, il donna aussi permission de publier ses paroles, mais il ne parla point d'une 'critique déraisonnable'. Le cardinal lui-même aussi est natif de l'archidiocèse. L'archidiocèse se distingue par son grand nombre d'adversaires de mons. l'abbé Thompson.
2. J'ai dit, que le cardinal, avant son cardinalat, ne lisait que le Tijd. J'entend maintenant que Son Eminence, après son élévation, lit dans le Maasbode et dans la revue Rome les articles que son secrétaire lui assigne. Mais i l continue à lire le Tijd comme son journal favori. Aussi ses sympathies et ses antipathies étaient depuis longtemps fixées.
3. Depuis quelque temps le Tijd n'ose plus protéger avec tant d'audace le modernisme, quoiqu'il n'a pas changé d'idées.
4. Parmis nous autres, Rédemptoristes, même parmi les plus estimés et les plus judicieux d'entre nous, il y en a et il y en a eu toujours nombreux, qui admirent mons. l'abbé Thompson; mais ceux d'entre nous qui ont parlé familièrement au cardinal, appartiennent à ses adversaires.
5. Même parmi les prêtres les plus estimés du diocèse de Ruremonde, i l y a des amis de monsieur l'abbé Thompson. Par exemple: le doyen de Ruremonde, prêtre si estimé que la vox populi le range parmi ceux qui pourraient bien succéder à l'évêque de bienheureuse mémoire.143
6. Nos Pères de Rotterdam disent que monsier l'abbé Thompson, dans sa vie privée, est un exemple d'assiduité à l'étude et de zèle dans l'accomplissement de ses devoirs sacerdotaux. Il a la vénération générale de ses religieuses. Les petites fautes qu'il a commises et qu'il a avouées plusieurs fois, consistent en certaines paroles trop piquantes. Mais il n'a jamais imité la grossièreté de ses adversaires. Aussi ses fautes s'expliquent et (peut-être) s'excusent facilement par la dite grossièreté de ses adversaires et parce qu'il a été abandonné toujours à ses seules forces au milieu des plus grands combats, et enfin par la nécessité de ne pas réfuter seulement l'erreur, mais de signaler aussi ceux qui l'enseignent.

Et maintenant je prie le Bon Dieu et la Sainte Vierge qu'ils veuillent bénir la peine que je me suis donnée pour écrire cette lettre. Je prie aussi Votre Eminence e me pardonner toute ma franchise et toute mon incapacité et même de me donner, au moins en esprit, sa paternelle bénédiction. De Votre Eminence le très-humble serviteur,
Th.B. ten Have C.ss.R.

IX. / D.A.W.H. Sloet, pastoor te Abcoude, aan Jos. Drehmanns C.ss.R., secretaris van kardinaal W.M. van Rossum; Abcoude, 9 oktober 1913.144

Zeer Eerw. Pater,
Na een (confidentieele) correspondentie met Pater ter Haar,145 en in overleg met Mgr. A . Schaepman, president van het seminarie Rijsenburg, ben ik begonnen met de uitvoering van mijn voornemen om de Congregatie van het H. Officie te verzoeken, uitspraak te willen doen aangaande een paar 'dubia' naar aanleiding van de beschuldigingen van rector Thompson tegen mijn werkje.146 De tekst dezer (twee) dubia, goeddeels door Dr. Schaepman geformuleerd, is hierachter door mij afgeschreven. Daarop zal dan volgen een nadere verklaring der zaak met de introductie: 'Rationem hujus petitionis dubiorumque propositionis fusius exponere infrascripto oratori liceat'147
Ik heb Mgr. den Aartsbisschop nog niet van het plan ingelicht, wijl ik meende allereerst nog uw advies, ja, zo mogelijk, dat van Z.Em. den Kardinaal te moeten inwinnen. Misschien vraag ik te veel, en ik durf het zelf ook niet te vragen, maar zou het mogelijk zijn dat Zijne Eminentie bereid gevonden werd om deze zaak - van algemeen belang voor de Kerk in Nederland - hetzij zelf bij het H . Officie aanhangig te maken, of voor mij te bespreken? Mag ik beleefd om uw advies vragen?
Ingesloten zend ik u een briefje148 van rector Van den Dries,149 een zeer schrander, kalm en bezadigd man. Ik en anderen deelen zijne vrees: we krijgen een afval, een nieuwe secte in Nederland (het 'Thompsonisme') - het begint er al aardig op te lijken. Er moet een eind aan komen. Goddank dat we het ware Rome nog bezitten, dat Rome waar ik mijn leven aan verpand heb. Mag ik u mijne groeten verzoeken te doen aan Pater ter Haar?
Met den meesten eerbied en diepe hoogachting, Zeer Eerw. Pater, uw ootmoedige dienaar,
D. Sloet

Dubia
I. A n censura dignum quidquam contineat haec propositio: Nihil vetat admittere Primatus ideam, cuius nucleum textus Matthaei (XVL17-19) continet, se etiam historice evoluisse cum ipso Primato Romano sensim sese sub Providentiae ductu evolvente. Plenus verbi Domini sensus, procedentibus temporibus, magis magisque patuit. Mud: 'super hanc petram aedificabo Ecclesiam meam', non tantum est promissio Petro facta, sed apparet ut profetia, quae in historia effecta est realitas splendidissima.150
II. An in libello mox referendo, quo ex professo defenditur contra modernistam divina a Christo Domino facta Primatus Summi Pontificis institutio, et praesertim prae oculis habito ipso contextu, propositio illa Iaborare aliqua ambiguitate dici queat.

[Vragen:
I. Moet de volgende stelling worden afgekeurd: Er is niets tegen om te aan te nemen, dat het begrip van het Primaat, waarvan Mattheus 16:17-19 de kern bevat, zich eveneens historisch heeft ontwikkeld tegelijk met het Romeinse Primaat zelf, zoals dat zich onder leiding van de Voorzienigheid ontwikkelde. De volledige betekenis van het woord des Heren werd met het voortschrijden van de tijd meer en meer duidelijk. De woorden: 'op deze rots zal ik mijn Kerk bouwen', vormen niet slechts een belofte gedaan aan Petrus, maar blijken ook een profetie, die in de loop van de geschiedenis op schitterende wijze tot werkelijkheid is geworden.
II. Kan men zeggen dat in het hierna te vermelden boek, waarin ex professo de goddelijke instelling van het Primaat van de Paus door Christus de Heer tegen een modernist wordt verdedigd, de voorgaande stelling op enigerlei wijze dubbelzinnig wordt weergegeven, in het bijzonder wanneer men rekening houdt met de context waarin zij voorkomt?]

X. / Jhr. Mr. Ch. Ruijs de Beerenbrouck aan Jos. Drehmanns C.ss.R., secretaris van kardinaal M . van Rossum; Maastricht, 14 oktober 1913.151

HoogEerwaarde Zeergeleerde Heer!
Wist ik niet, dat u mijn schrijven niet anders zult beschouwen dan als eeneerlijk gemeend zakelijk woord, het bleef in de pen. Want het is over een kritiek iets, dat ik u durf schrijven. Er gaan de laatste dagen dergelijke geruchten over de aanstaande vervulling van den Roermondschen Bisschopszetel, dat menigeen, die ze vernam uit overigens 'helderziende en bedaarde hoeken' zijn hart vasthoudt.152
Gij weet, met hoeveel aanhankelijkheid ik wijlen uwen Doorluchtigen Heerom153 in zijne sociale politiek gevolgd heb. Uit eerbied voor den Bisschop, zeker, maar uit diepe overtuiging, dat de ingeslagen weg de juiste en de gebezigde middelen de doeltreffendste waren. Onder meer in de Mijnstreek, die ik het voorrecht heb in de Ile Kamer te vertegenwoordigen.154
Gij begrijpt hoe gaarne ik zien zou dat onze nieuwe bisschop con amore de lijn, die Monseigneur zaliger uitgestippeld heeft, doortrok. Con amore. Anders geeft het weinig; priesters en leeken die 's Bisschops steun noodig hebben, zullen weinig hebben aan een Herder, waarvan men weet dat 'sociaal ijveren' en 'we kunnen er moeilijk buiten' in een adem gebruikt worden.
En de 'Rotterdamsche Rome'-richting? Werkelijk, indien waar is wat er verluidt, dan staat de Limburgsche sociale beweging er in de toekomst misschien kwaad voor.
Ik heb eenige dagen gewacht voordat ik u schreef. Gevolg gevende aan indrukken van het oogenblik, handelt men soms verkeerd. Maar werkelijk: hier staan zulke belangen op het spel, dat ik maar gedurfd heb. Moge de vrees van sommigen binnenkort blijken geheel ongegrond geweest te zijn en Roermond's bisschopszetel ingenomen worden door een Herder, waarvan de sociale werken in het bisdom con amore zeggen: 'We hebben een opvolger van den diepbetreurden Mgr. Drehmanns'.
Wilt mij dit schrijven ten goede houden en verzekerd zijn van de 'zakelijkheid' mijner bedoelingen. Onder aanbieding mijner beleefde groeten verblijf ik met ware hoogachting,
Ch. Ruijs de Beerenbrouck

XI. / D . A . W . H . Sloet, pastoor te Abcoude, aan Jos Drehmanns C.ss.R., secretaris van kardinaal W.M. van Rossum; Abcoude, 19 oktober 1913.155

Zeer Eerw. Pater,
Mijn oprechte en hartelijke dank voor uwe inlichtingen en voor uw weloverwogen en welmeenend advies, dat ik gaarne volg.
...156 Het voornaamste motief voor het voorstellen der dubia wordt in de toelichting aldus aangegeven: 'Quoniam haec accusatio gravissima muitos tam sacerdotes quam laicos homines fallere potest de vero sensu propositionis a Sancta Sede damnatae'157... Een bewijs voor de al te rigoureuze opvatting ligt al in het feit dat sommigen al 'kippenvel krijgen' bij het hooren van het woord 'nucleus' en hier van het woord 'kern'. De toch goed-Roomsche leer van de 'evolutio dogmatum' gaat zoo om zeep, en dan krijgt men - omdat men toch historisch moet blijven - de door de Kerk afgekeurde dwaling van Febronius: dat men onderscheid moet maken tusschen de essentieele en 'accidenteele' rechten van het Primaat.158 Dit doet Thompson uitdrukkelijk - natuurlijk zonder dat hij van de dwaling van Febronius iets weet - in hetzelfde 'Sloetartikel' waarin hij mij van modernisme beschuldigt.159 Daardoor verdient Thompson al volkomen zeker een kerkelijke censuur. Maar de man is krankzinnig in den waren zin. 't Is maar jammer dat zulke gekken zooveel kwaad kunnen stichten en dat hun dat wordt toegelaten. Ze mogen zelfs liegen en lasteren (zie De Tijd van 18 dezer, titel 'Tegenspraak'). Alle middelen zijn zoo'n man goed om goede dingen kapot te maken, 't Is een schande voor de Kerk van Nederland dat dien kwaadstichter dat alles wordt toegelaten en hij daarin zelfs gesteund wordt door zijn eigen bisschop, die weer onder de suggestie zit van een anderen paranoïcus, zijn vicaris-generaal, die volgens bekentenis - naar 't schijnt algemeen - van den Haarlemschen clerus Mgr. Cahier onder de plak heeft. Dit zijn dingen van algemeene bekendheid, 't Is wel treurig dat de hooge kerkelijke Overheid in Nederland daardoor bij de leeken zoo in discrediet komt. De handelwijze van Mgr. Cahier is bij geen mogelijkheid bij leeken goed te praten. Ze begrijpen niet hoe een bisschop zulke kwaadstokerij en kwaadstichterij kan toelaten van een zijner eigen priesters. E n men kan en mag hun heusch geen ongelijk geven. Volgens mijne bescheiden doch zeer ernstige meening woef Rome tusschenbeide komen en een einde maken aan de schande van Nederland - op welke wijze dan ook. Om persoonlijk eerherstel is het mij niet te doen - en dat is ook wel niet noodig. Maar het Haarlemsche 'Rome' moet weg. Laat u dezen brief gerust aan Zijne Eminentie lezen.
Met eerbiedige hoogachting en beleefde groeten, Uw ootmoedige dienaar in X",
D. Sloet

XII. / J.M.L. Keuller, docent aan het groot-seminarie te Roermond, aan Jos. Drehmanns CssR te Rome; Roermond, 5 december 1914.160

Amice,
Zonder last van, maar niet zonder kennisgeving aan onzen Doorluchtigen Bisschop Mgr. Schrijnen, zend ik u een exemplaar van Rome waarin Thomson mijns inziens vlakaf den gek houdt met de Encycliek en waarvan een gedachte kan samengevat worden in de woorden: 'Nu ga ik weer eens voor goed beginnen. Leve Benedictus X V ' .161 Het onzalig verketteren en stoken gaat weer beginnen.
En gezien de hiërarchische hoorigheid van Thomson en de sympathieën die men voor hem bhjft koesteren, is het mijns inziens niet te voorzien dat hij zal ophouden verdeeldheid te zaaien onder Neerlandsch kathoheken en goede werkkrachten lam te leggen.
Redenen waarom ik Rome, dat eene bespotting van het pauselijk gezag bevat en de woorden van Benedictus averechts verklaart, naar Rome zend, aan uw adres, met de vraag: is daar nu langs dien weg niets aan te doen?162
Ge laat zeker dit exemplaar aan Z.Em. Kardinaal van Rossum lezen, en mag ik u dan verzoeken Z.Em. onderdanig van mij te groeten en hem een Zalig Kerstfeest te wenschen, zooals ik dat ook van harte u toewensch. T.t. in X°,
J. Keuller


1. Het Katholiek Nederland, 1813-1913,
2 dln. (Nijmegen, 1913); vgl. dl. I, p. xiii. 2. Ibid., vii-x.
3. Vgl. J.P. de Valk, 'Meer Hollands dan Paaps? De Nederlandse kerkprovincie en 'Rome' in de tweede helft van de negentiende eeuw", Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland 27(1985) 140-156.
4. Uitvoerige en fundamentele werken over 'modernisme' en 'integralisme' in hun historische context zijn die van de Franse historicus en godsdienstsocioloog Emile Poulat, onder meer: Histoire, dogme et critique dans Ia crise modemiste (Doornik, 19772); Intégrisme et catholicisme intégral (Doornik, 1969); Catholicisme, démocratie etsocialisme.Le mouvement catholique et Mgr. Benigni de la naissance du socialisme a la victoire du fascisme (Doornik, 1977). Een recente samenvatting met bijbehorend literatuuroverzicht in E. Guerriero en A. Zambarbieri, La Chiesa e la societa industriale (1878-1922), dl. 2 (Milaan, 1990), hoofdstukken XVII-XVIII (Storia della Chiesa, deel XXII/2).
5. Den Haag, 1953.
6. L.J. Rogier, 'Op- en neergang van het integralisme'; opgenomen in de bundel Herdenken en herzien. Verzamelde opstellen (Bilthoven, 1974), 29-131.
7. G. Brom, Alphons Ariëns, 2 dln. (Amsterdam, 1941); zie II, 291-352.
8. J. Colsen, Poels (Roermond, 1956), vooral 514-537.
9. Rogier, In vrijheid herboren, 521, 533.
10. Rogier, 'Op- en neergang', 4243.
11. Zie J.A. Bornewasser, 'Geschiedbeoefening en katholieke geloofsovertuiging in verschuivend perspectief, in: Kerkelijk verleden in een wereldlijke context (Amsterdam, 1989), 4142; J. Ramakers en H. Righart, 'Het katholicisme', in: P. Luykx en N. Bootsma (red.), De laatste tijd. Geschiedschrijving over Nederland in de 20e eeuw, 108-109. Bornewasser spreekt van een 'ketterjacht op ketterjagers'; volgens de twee andere auteurs is deze jacht op 'de reactionaire integralistenkliek van het begin der eeuw, in feite quantité négligeable die zijn woede niet waard was, (...) symptomatisch voor Rogiers overgevoeligheid voor de rotte appel in de mand'.
12. Poulat, Intégrisme, 49, 78-81.
13. Rogier, 'Op- en neergang van het integralisme'; zie speciaal 43.
14. Poulat, Catholicisme, démocratie et socialisme, 484-486.
15. Zie voor een uitvoerige bespreking van het bronnenmateriaal door Poulat gebruikt de inleiding op diens Intégrisme, die zich soms laat lezen als een detectiveroman.
16. Rogier, 'Op- en neergang van het integralisme', noot 139.
17. Voor de onbekrompen mogelijkheden tot inzage van dit materiaal dank ik pater Vinkenburg C.SS.R., archivaris. Het archief-Van Rossum, met een omvang van ongeveer drie meter, wacht op herordening. Het gaat om het persoonlijke archief in strikte zin, omdat - zoals dat binnen de Romeinse curie de gewoonte was - vrijwel alle stukken met betrekking tot ambtsbezigheden of adviesfuncties van de kardinaal er uit verwijderd zijn. De papieren zijn op zeer onoordeelkundige wijze 'geordend' door Van Rossums secretaris J.M. Drehmanns C.SS.R. en daarom moeilijk te raadplegen.
18. 1865-1930. Zoon van een Spaanse vader en een Engelse moeder. Hij was hoofd van de diplomatieke opleiding van het Vaticaan en secretaris van het conclaaf van 1903. Aansluitend daaraan benoemde Pius X hem tot zijn staatssecretaris.
19. 1854-1913. Lid van de orde der Capucijnen. Hij werd prefect van de congregatie der Regulieren in 1908. Hij had de naam van een neurasthenicus te zijn en zou in zijn laatste levensjaren aan aanvallen van godsdienstwaanzin hebben geleden. Poulat, Intégrisme, 587.
20. 1853-1928. Hij was als prelaat werkzaam geweest aan de congregatie van het Concilie en werd aan het hoofd geplaatst van de congregatie van het Consistorie, wier bevoegdheden na de curiehervorming van 1908 met een belangrijk deel van het werkterrein van de Concilie-congregatie werden uitgebreid. Zij had het vrijwel volledige toezicht op de bisdommen en seminaries. De Lai was Vraiment 1'homme fort du pontificat' (Poulat, Intégrisme, 65).
21. 1861-1950. Hij was al secretaris van Pius X vóór diens pontificaat. Het pauselijke privésecretariaat vervulde een belangrijke rol bij de bemoeienis met of afwikkeling van zaken die de paus aan zichzelf wilde voorbehouden of onttrekken aan de trage ambtelijke molen van de curiecongregaties (Poulat, Intégrisme, 588).
22. Zie voor deze merkwaardige figuur: Dizionario Biograttco degli Italiani, dl. 8, 506-508; E. Poulat, Intégrisme (Rogiers mededelingen over Benigni in zijn 'Op- en neergang van het integralisme' gaan hierop terug) en Catholicisme, démocratie et socialisme; Pagano, 'Documenti sul modernismo romano dal Fondo Benigni', Ricerche per la Storia Religiosa di Roma 8(1990), 223- 300.
23. Deze stukken vormen een belangrijk deel van Poulats bronnenpublikatie Intégrisme (p. 85- 512).
24. Rogier, 'Op- en neergang van het integralisme', 101; Poulat, Intégrisme, 76.
25. Uitvoerige informatie over deze nagelaten papieren en een selectieve inventaris in S. Pagano, 'II fondo di mons. Umberto Benigni dell'Archivio Segreto Vaticano', Ricerche per la Storia Religiosa di Roma 8(1990) 347-402. Het gaat bij deze 60 ordners stellig niet om het volledige archief van Benigni; de raadpleging wordt bemoeilijkt doordat - om te respecteren redenen - de oorspronkelijke, moeilijk te doorgronden ordening is gehandhaafd.
26. Zie voor hem: Biografisch Woordenboek van Nederland, II, 474-475; J.M. Drehmanns, Kardinaal van Rossum: korte levensschets (Roermond, 1935); M. Mulders C.ss.R., 'Bij het eeuwfeest van de geboorte van Wilhelmus Marinus kardinaal van Rossum' in Het Missiewerk 33(1954) 129-140; een opgave van de overige literatuur bij M. De Meulemeester, Bibliographie générale des Ecrivains Rédemptoristes, II (Leuven, 1935), 444446 en III (Den Haag, 1939), 402- 403.
27. De Oostenrijkse kardinaal Piffl meende ten tijde van het conclaaf dat hij 'een magnifieke paus zou zijn' (Poulat, Intégrisme, 414).
28. Poulat, Intégrisme, 414, 581; ASV, Fondo Benigni, scatola 58, nr. 9360.
29. Biografische gegevens: Rogier, In vrijheid herboren, volgens index; m.n. 533-535.
30. Vgl. hierbij O. Lankhorst, 'Tussen commercie en apostolaat. De katholieke dag- en nieuwsbladen in Nederland tot 1940', Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum 18(1988), 53-54.
31. Thompson aan Jonckx, ongedateerde vertaling aanwezig in ASV, Fondo Benigni, scatola 12, f279.
32. Vlg., ook voor het volgende, N. Schrama, 'P.J.H. Geurts als hoofredacteur van De Tijd', Jaarboek KDC 18(1988), 196-208.
33. Zie, ook voor het voorgaande: E. Poulat, Intégrisme, 222-224; Rogier, In vrijheid herboren, 538-540.
34. Deze brief heb ik niet in het archief van Van Rossum aangetroffen.
35. Enkele zinnen keren woordelijk terug in een brief van Thompson aan Benigni, 27 april 1912 (ASV, Fondo Benigni, scatola 12, f 283-284).
36. Geen van beide heb ik in het archief-Van Rossum aangetroffen.
37. Vgl. Rogier, In vrijheid herboren, 540-541.
38. Een kopie van deze brief is aanwezig in ASV, Fondo Benigni, scatola 8, f 169.
39. Briefwisseling Thompson-Benigni, april-mei 1912. Benigni had in 1903-1904 tegen betaling bijdragen aan De Maasbode geleverd. (ASV, Fondo Benigni, scatola 4, f 61-62; scatola 12, f 283- 284; scatola 16, f 299-313).
40. Biografische gegevens: R.K. Wie is dat? (Leiden, z.j.), 118.
41. Biografische gegevens: Brom, Ariens, o.m. 1,294-300; J. Roes (ed.), Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen van Alphons Ariëns 1887-1901 (Baarn, 1982), 199; R.K Wie is dat?, 123.
42. Biografische gegevens ontleend aan het dossier in het provinciaal archief der Redemptoristen te Roosendaal; zijn overlijdensbericht in De Maasbode van 22 juli 1950; De Meulemeester, Bibliographie Générale, II, 419-420.
43. Dat zou men kunnen afleiden uit het feit dat hij zich tien jaar later tot Van Rossum wendde met een introductiebrief voor Dr. E. Verviers, een katholiek proto-fascist, die aan de kardinaal zijn opvattingen over het parlementaire stelsel in Nederland uiteen wilde zetten. (Ten Have aan Van Rossum, 2 mei 1923; Roosendaal, Archief-Van Rossum, CC.
44. 1873-1936. Zie voor hem: Biografisch Woordenboek van Nederland, I, 515-517; G.A.M. Beekelaar, 'Gustave Ruijs de Beerenbrouck en Charles Ruijs de Beerenbrouck', in De gouverneurs in de beide Limburgen, 1815-1985 (Maastricht, 1989), 265-298. In 1918 werd hij de eerste katholieke premier; hij zou daarna nog twee andere kabinetten leiden.
45. Rogier, In vrijheid herboren, 560-561.
46. Biografische gegevens in het gedenkboek Rolduc 1843-1943 (Kerkrade, 1948), volgens index. Hij was sinds 1897 docent moraaltheologie aan het Roermondse groot-seminarie, wat hij bleef tot 1918. In 1904 werd hij kanunnik en kreeg de eretitel van pauselijk geheim kamerheer. Hij was sinds 1905 de eerste secretaris van de St. Radboud-stichting, die de oprichting van een katholieke universiteit moest voorbereiden.
47. ASV, Segreteria di Stato, rubr. 162, anno 1912, fase. 4, f 52.
48. Van Rossums verklaring over Geurts aan het Franse blad La Croix, vgl. de inleiding.
49. Zie hierna document II.
50. ASV, Segreteria di Stato, rubr. 162, anno 1912, fase. 4, f 58-61.
51. 'onvervalst pauselijk'.
52. De geestelijke Louis Duchesne (1843-1922), eminent kerkhistoricus, was sinds 1895 directeur van de Ecole Française te Rome, publiceerde 1906-1910 zijn Histoire ancienne de l'Eglise, waarvan de Italiaanse vertaling (ten onrechte voor 'modernistisch' aangezien) in 1912 op de Index werd geplaatst (Lexikon für Theologie und Kirche [LThK], dl. 3 (Freiburg, 1959), 593; vgl. voor de veroordeling ook Monseigneur Duchesne et sont temps. Actes du colloque organisé par l'Ecole Française de Rome (Rome, 1975), spec. 478481. De Italiaanse schrijver Antonio Fogazzaro (1842- 1911) publiceerde in 1906 II Santo, een religieus-polemische roman waarin gepleit werd voor kerkelijke en godsdienstige vernieuwing, en die vlak na verschijning op de Index werd geplaatst; Enciclopedia Italiana, dl. X V (1932), 580-581. Beide auteurs onderwierpen zich aan de beslissing van het kerkelijk gezag.
53. De Unità Cattolica verscheen 1863-1929 te Turijn; L'Italia Reale. Giomale politico-religioso te Turijn sinds 1893; La Riscossa te Vicenza; de Parijs Univers was het bekende blad opgericht door Louis Veuillot, nu geredigeerd door diens neef François. Poulat, Intégrisme, 75, 226, 432; Biblioteca Nazionale Centrale di Roma. Catalogo dei giornali quotidiani (Rome, 1987).
54. Zie M. Maccarone, 'Monsignor Duchesne e la Curia romana', Monsigneur Duchesne et son temps, 433. De Spaanse uitgever heet hier 'Fidel Giro'. Kardinaal-staatssecretaris Merry del Val oefende via de nuntiatuur zware druk uit om de uitgave van het tweede deel van de Spaanse vertaling te beletten.
55. J.H. Drehmanns (1843-1913) coadjutor 1899-1900 en bisschop van Roermond 1900-1913.
56. Volgt een lang citaat uit de encycliek: allen die op enigerlei wijze besmet zijn met modernisme, dit openlijk of in het geheim bevorderen of anderen die ermee besmet zijn, verontschuldigen, dienen uit het kerkelijk onderwijs te worden geweerd.
57. De 'Keulse richting' in de Gewerkschaftsstreit.
58. Vgl. de laatste noot bij dit document; in het bedoelde artikel stelde Geurts, dat hij op dit ogenblik aan de Kölnische Volkzeitung (orgaan van de 'Keulse richting') verre de voorkeur gaf boven L'Univers.
59. W.J. Nieuwenhuis (geb. 1886), redacteur van de Maasbode sinds 1907; L.J.M. Hazelzet (geb. 1882), studeerde aan de seminaries Hageveld en Warmond, redacteur sinds 1903; T.J. Verschuur (1886-1945) werkte sinds 1910 aan de krant (hij zou in 1938 voorzitter van de R.K.S.P. en in 1928 minister van Arbeid, Handel en Nijverheid worden). R.K 'Wie is dat?'; Biografisch Woordenboek van Nederland, II, 580-582. De andere ondertekenaars heb ik niet kunnen identificeren.
60. Volgen drie bladzijden met citaten uit de periode januari-mei en december 1911, die vooral de bedoeling hebben het 'modernisme' van De Tijd en de uitvallen van deze krant tegen Italiaanse integralistische kranten aan te tonen.
61. ASV, Segreteria di Stato, rubr. 162, anno 1912, fasc. 4, f 54-55.
62. Van dergelijke pogingen zijn in het archief van de pauselijke Staatssecretarie geen sporen teruggevonden.
63. ASV, Segreteria di Stato, rubr. 162, anno 1912, fase. 4, f 56-57.
64. Eugenio Pacelli (1876-1958), de latere paus Pius XII, was als ondersecretaris voor buitengewone kerkelijke aangelegenheden de opvolger van U. Benigni en was tevens - zoals uit de literatuur blijkt - na diens ontslag tussenpersoon tussen staatssecretaris kardinaal Merry del Val en Benigni; vgl. Pagano, 'Documenti sul modernismo romano dal Fondo Benigni', 259. Hij was kennelijk naar Van Rossum gestuurd om informatie in te winnen over het hierboven afgedrukte document nr. II.
65. Vgl. document I.
66. Vgl. document III.
67. Roosendaal, Archief W. van Rossum, RR nr. 7.
68. De Nederlandsche Katholieke Stemmen, onder hoofdredactie van dr. A.C.M. Schaepman en pater Jos. Aertnys C.SS.R.; het blad verscheen sinds 1900 en was bestemd voor de geestelijkheid van het aartsbisdom en andere diocesen. Het bevatte de voornaamste documenten die uitgingen van de H. Stoel, bijdragen op theologisch, exegetisch en liturgisch terrein, en veel boekbesprekingen.
69. 'zonder omwegen'.
70. Rome, 1(1912-1913), 22-23, 'Uit de Stemmen'. Het gaat om een commentaar op de bijdrage 'Tegen het modernisme', opgenomen in de rubriek 'Miscellanea', N.KSt. 12(1912) 90-93. Hierin wordt nader ingegaan op een brief van Pius X aan de Milanese aartsbisschop kardinaal Ferrari over de 'moderniseerende journalistiek', d.d. 1 juli 1912 (Acta Apostolicae Sedis 1911, p. 475 w.). In de noten bij dit document wordt naar het artikel in Rome kortheidshalve alleen met deze naam verwezen.
71. De Redemptorist J.L. Jansen (1860-1940) was redacteur van de Stemmen vanaf de oprichting tot 1936 en daarnaast schrijver van een uitgebreid wijsgerig en theologisch oeuvre. C.E.M. Struyker Boudier, Wijsgerig leven in Nederland, België en Luxemburg 1880-1980. IV. Een zwerm getuigen (Nijmegen, z.j.), 67-68.
72. Bedoeld is de provinciaal der Redemptoristen in Nederland J.B. Lohmeijer, die dit ambt van 1907 tot 29 juni 1912 uitoefende.
73. 'uit naastenliefde die geen kwaad denkt'.
74. Rome: 'Onder hare anti-modernistische rubriek...'.
75. In de N.KSt. werd een hevige uitval in het pauselijk schrijven tegen de 'kleurloze' katholieke pers als volgt becommentarieerd: 'Gaarne veronderstellen wij, dat bij ons te lande de laatste zinsneden van dit schrijven niet van toepassing zijn en dat hier ... door de bisschoppen geen onderscheid behoeft gemaakt te worden tusschen de katholieke bladen en goed-katholieke'.
76. In de marge toegevoegd: 'Ik geef echter toe dat wij dit transeat in klaarder taal hadden kunnen weergeven en dat wij hier toonen te inclineeren in bonam benignam partem'.
77. Rome gaf dit weer als de opvatting dat fop de kath. pers hier te lande het schrijven van Z.H. niet van toepassing is'.
78. Rome: '...nauwelijk stond er ergens in het binnen- of buitenland een dwaalleeraar op, of hij kom op het applaus van dat blad rekenen.... Natuurlijk zijn dat geen 'vergissingen' geweest, maar het wijst op een geestesrichting, die niet conform is met de inzichten van Rome en met de duidelijke leer der katholieke Kerk'.
79. Rome: 'Alleen de Stemmen blijken daarvan onkundig te zijn en 'veronderstellen gaarne' dat zulke bladen, als door den Paus gesignaleerd worden, hier niet bestaan, 't Is heel vreemd'.
80. Rome laat de genoemde 'modernistische' bladen juist Veronderstellen' dat de pauselijke breve niet voor hen, maar alleen voor de 'Murristische pers' bedoeld is. L'Unïone verscheen van 1907 tot eind juni 1912 te Milaan, II Momento (Thompsons spelling 'Memento' lijkt een freudiaanse lapsus!) verscheen te Turijn, L'Eco d'Italia te Genua (Poulat, Intégrisme, 61, 63, 229, 239). De Italiaanse geestelijke Romolo Murri (1870-1944) was een der meest vooraanstaande 'modernisten'.
81. Telfout van de briefschrijver.
82. Dit komt meer uitvoerig ter sprake in document VIII.
83. Schaepman geeft hier waarschijnlijk meer de bedoeling van Rome dan de letterlijke tekst weer; Thompsons kronkelige en insinuerende betoogtrant maakt het echter alleszins mogelijk deze conclusie te trekken. Onder 'Americanisme' wordt verstaan een conglomeraat van diverse opvattingen die tegen het einde van de 19e eeuw in kerkelijke kring opgang maakten (niet alleen in de Verenigde Staten), gekenmerkt door een voorkeur voor vrijheid en inspiratie, en een zekere afkeer van traditie en kerkelijk gezag, door Leo XIII in 1899 veroordeeld. Catholicisme, hier, aujourd'hui, demain. Encyclopédie, dl. I (Parijs, 1948), 443-446.
84. Rome: 'En daarom zouden wij het op prijs stellen ... dat de redactie onder hare rubriek 'Modernistica' nu eens een klaar en principieel betoog leverde ... om de innerlijke valschheid van dit veelbestreden denkbeeld aan te toonen. Zelfs op gevaar af dat sommige personen, bevriend met een deel der redactie, er door ontstemd zouden worden'.
85. De eerste aflevering van jaargang 1912, p. 35, bevat een brief van kardinaal-staatssecretaris R. Merry del Val aan Schaepman als redacteur van de Nederlandsche Katholieke Stemmen d.d. 16 januari 1912, waarin met grote lof over het blad worden gesproken, dat door 'integritate doctrinae' uitblinkt en bij bisschoppen en clerus hoog in aanzien staat.
86. A.J. Callier, bisschop van Haarlem.
87. 'Geschriften waarin de integriteit van geloof en zeden een bijzondere rol speelt'. Volgens de kerkelijke voorschriften, korte tijd later opgenomen in de Codex Iuris Canonici, waren dergelijke geschriften aan preventieve censuur onderworpen, zelfs indien uitgegeven door leken (canon 1385, lid 2).
88. M.J. Möllman, sinds oktober 1911 vicaris-generaal.
89. C.J.M. Bottemanne (1823-1903), bisschop van Haarlem 1883-1903.
90. Zie F. ter Haar, 'De Allocutie van Z.H. Pius X en de moderne dwalingen', Nederlandsche Katholieke Stemmen 7(1907), 197-210; vgl. hierbij Ter Haars commentaar bij een pauselijk motuproprio van 1907 ibid. 8(1908), 4-12. Voor de figuur van de Redemptorist Ter Haar (1857- 1939), vruchtbaar 'apologetisch' publicist, docent exegese te Wittem en later directeur van het Alfonsianum te Rome en consultor-generaal der Redemptoristen, zie Struyker Boudier, Een zwerm getuigen, 6&-69.
91. 'in deze context'.
92. Zie voor Benigni, De Lai en Bressan de inleiding op deze documenten; Schaepmans informatiebron zou Gisbert Brom (1864-1915) kunnen zijn geweest, die directeur was van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome en Romeins correspondent van De Tijd (BWN, II, 67-68), ofwel B.J. Eras (1876-1952), procurator van het Nederlands episcopaat te Rome.
93. In augustus 1912 werd door de Haarlemse bisschop Callier een pauselijke eretitel voor Thompson aangevraagd, zo blijkt uit het 'Protocollo' (agenda) van de pauselijke Staatssecretarie, berustend in het Vaticaans archief. De stukken zelf ontbreken echter in de desbetreffende rubriek. Uit het archief van Benigni blijkt dat diens opvolger Pacelli kort daarna aan Benigni beloofde voor die onderscheiding te zullen zorgen (Pagano, 'Documenti sul modernismo', 259); zij is echter niet verleend, mogelijk door interventie van Van Rossum en procurator Eras (vgl. Rogier, In vrijheid herboren, 550).
94. 'in de eenvoud mijns harten heb ik dit alles blij geofferd'.
95. 'met een geheel gerust geweten'.
96. De Redemptorist J. Aertnijs (1828-1915) was gedurende 40 jaar docent aan de opleiding van zijn congregatie te Wittem; sinds de oprichting voerde hij tot zijn dood met A . Schaepman de hoofdredactie van de Nederlandsche Katholieke Stemmen, waarin hij vooral moraal-theologische kwesties behandelde. Zijn handboek voor moraaltheologie, voor het eerst verschenen in 1886-1887 beleefde, in verschillende bewerkingen, niet minder dan 17 drukken. Struyker Boudier, Een zwerm getuigen, 74.
97. 'het schaap dat lijdzaam het onrecht verdraagt'.
98. Op het eerste blad tekende Van Rossum aan: 'Geantwoord: le. Zwijgen; 2e een flink bewerkt artikel over den plicht van waarschuwen tegen valsche leeringen ook al zijn ze nog niet veroordeeld door de Kerk'. Een dergelijk artikel is in de Nederlandsche Katholieke Stemmen van 1912 of 1913 niet opgenomen. Wel bevat het juni-nummer van 1912 een korte bijdrage over het instituut van de (door de H . Stoel bepleite) antimodernistische 'Raad van Waakzaamheid', die in elk diocees actief zou moeten zijn. Aan deze bijdrage is het volgende 'Naschrift' van de redactie toegevoegd: 'Deze Pauselijke instelling verkort evenwel in geenen dele het recht, in sommige gevallen den plicht van eiken geloovige, de H . Kerk tegen dwaalleer en rechtschennis ... te helpen verdedigen: iedereen is verplicht zijn geloof openlijk te belijden, als de eer van God of het heil van den naaste dit vordert; en dit niet in het particulier leven alleen, maar ook in eiken kring van het publiek leven. Uitoefening van dit recht, vervulling van deze plicht voert echter, zonder stipte volgzaamheid aan competente leiding, lichtelijk tot kwaad, namelijk tot overtreding van eenige wet Gods of der H. Kerk.' Mogelijk is dit een reactie op het antwoord van Van Rossum; maar in elk geval ook een bedekte uitval tegen Thompson c.s.
99. Roosendaal, Archief W. van Rossum, SS, nr. 4.
100. 'Het boek der Rechters. Vertaald en met aanteekeningen voorzien door D.A.W.H. Sloet, pastoor te Harderwijk', opgenomen in De Heilige Boeken van het Oude Verbond. Vulgaat en Nederlandsche vertaling, deel II, 's-Hertogenbosch, 1897; de inleiding van Sloet p. 115-160. 101. Vgl. de voorgaande noot. Deze mededeling van Sloet voert bij nader onderzoek tot een moeilijk oplosbare bibliografische puzzel. De door hem geciteerde titel van het hele werk komt inderdaad voor in de door een kunstenaar speciaal ontworpen sier-titelpagina: Biblia Sacra Vet. Testament., dat is: de Heilige Boeken van het Oude Verbond. De gewone titel luidt echter zoals in de voorgaande noot geciteerd. Het jaar 1904 is in het bedoelde deel nergens te vinden: de siertitel van deel II vermeldt '1894', de gewone titel '1897'. Dat het wel degelijk om de door Sloet bedoelde uitgave gaat, blijkt uit de aanwezigheid van het boek Ruth, vertaald door A. Jansen (p. 319-338). Het hele werk in 6 delen heeft als jaren van uitgave 1894-1904, maar deel I (de Pentateuch) verscheen als laatste in 1904, en het laatste deel VI als eerste in 1894. De oplossing van het probleem ligt misschien in de door Sloet gebruikte term 'aflevering'. Mogelijk werden de afzonderlijke bijbelboeken of combinaties daarvan uitgebracht naar gelang de bewerking vorderde en pas na voltooiing van het hele werk ingebonden. Het eerste onderdeel van band II zou dan van 1897 dateren. Een ander probleem blijft daarbij onopgelost: de aanbeveling van de uitgave door het gezamenlijke Nederlandse episcopaat, opgenomen in deel I (p. x-xi), gedateerd 1904. Zou deze kerkelijke goedkeuring met 7 of 11 jaar terugwerkende kracht zijn gegeven? Of zijn wellicht alle bewerkte onderdelen gedrukt en opgelegd tot 1904 en werd het werk toen als geheel uitgebracht? Om deze kwestie nog ingewikkelder te maken, vermeldt Sloet in het hierna weggelaten deel van zijn brief: 'Ofschoon het werk verleden jaar voltooid is geworden...'; in 1911 dus! 102. Volgt een uitvoerige uiteenzetting over de achtenswaardigheid en betrouwbaarheid van de Nederlandse exegeten die aan de uitgave medewerkten.
103. P.M. Snickers (1816-1895), aartsbisschop van Utrecht 1882-1895.
104. Deze was als docent exegese aan het groot-seminarie te Roermond 1887-1899 medewerker aan de uitgave geweest.
105. Vlg. hierboven noot 95.
106. H. van de Wetering (1850-1929), aartsbisschop van Utrecht 1895-1929.
107. De Pauselijke Bijbelcommissie, ingesteld in 1901, publiceerde vanaf 1905 een aantal decreten waarin over exegetische kwesties bindende uitspraken werden gedaan; Zie H . Denzinger, A. Schönmetzer, Enchiridion Symbolorum (Freiburg-Rome, 196332), 662-697.
108. Toespeling op Thompsons blad Rome, dat tweemaal per maand verscheen.
109. Aan de voet van de bladzijde voegde Sloet hier in een noot aan toe: 'Het 'Bijbeltje' (de Evangeliën met de Handelingen), waar ik aan medegewerkt heb, zal er zeker ook onder lijden.' Bedoeld is het z.g. 'Canisiusbijbeltje'.
110. Bedoeld is het werkje dat in Nederland verscheen onder de titel Heeft Jezus het pausdom gesticht? Een historisch onderzoek ingesteld door den katholieken professor Dr. Joseph Schnitzer van de Universiteit te München. Vertaald naar den tweeden, verbeterden druk door W.C.F. van l^aak, emeritus-predikant, oud-leeraar aan het Gymnasium te Arnhem. Met een aanbevelend woord van Ds. J.H Maronier. J.H. Maronier (1844-1927) was remonstrants predikant. De titel ontleen ik aan Sloets hierna te behandelen tegenpublikatie.
111. Het boekje verscheen onder deze titel begin 1913 te Utrecht en 's-Hertogenbosch, in de reeks van de apologetische vereniging Petrus Canisius.
112. Volgt een verwijzing naar bevoegde geleerden die het werkje hebben beoordeeld en er inlichtingen over kunnen verstrekken.
113. Roosendaal, Archief W. van Rossum, SS, nr. 6.
114. 'aanklager van zijn broeders'.
115. De opdracht, die voorin het boekje is opgenomen, luidt: 'Aan Zijne Eminentie Kardinaal W.M. van Rossum den Promotor van het Werk tot Behoud des Geloofs te Rome, als nederige hulde opgedragen door den schrijver'.
116. Op het omslag: 'Sul viaggio del Cardinale Van Rossum in Olanda'. Op de eerste bladzijde aangetekend: 'Contro il Cardinale Van Rossum'; in een andere hand: 'Archivio'. ASV, Segreteria di Stato, rubr. 2, anno 1915, f 21-34.
117. In de weergave van de tekst zijn spelling, grammatica en syntaxis van de briefschrijver aangehouden.
118. In het stuk volgt hierop een vele bladzijde omvattende lofzang op De Maasbode en M.A. Thompson, 'le plus habile et le plus vaillant défenseur du Pape et de ses doctrines', waarin Ten Have omstandig het verhaal doet van diens lofwaardige, maar eenzame strijd tegen het 'semimodernisme' in Nederland. Vervolgens behandelt hij de concurrentie en polemieken tussen De Tijd en De Maasbode, vooral over het door de H. Stoel veroordeelde boek van Duchesne. Daarna komen in detail aan de orde het ontslag van P. Geurts als hoofdredacteur van De Tijd, diens benoeming tot docent kerkgeschiedenis aan het Roermondse seminarie, en het ontslag van Thompson bij de Maasbode, gevolgd door de oprichting van het blad Rome. Deze lange passage wordt hier weggelaten, omdat zij nauwelijks iets toevoegt aan hetgeen uit de literatuur bekend is. Aan het einde van het document vat de schrijver dit gedeelte nog kort samen.
119. Oktober 1911.
120. Vgl. document I.
121. De Apologetische Vereeniging 'Petrus Canisius'.
122. Oorspronkelijk, doorgehaald: 'semi-'.
123. A.J. Callier.
124. In enkele afleveringen van Rome, in het bijzonder die van 1 en 15 september 1913 (jaargang 2(1913-1914), 117-120 en 123-125) komt deze kwestie uitvoerig aan de orde.
125. J.M.L. Keuller (zie de inleiding).
126. Onder meer opgenomen in De Maasbode, 21 augustus 1913, avondblad. Volgens Keuller strekte de lof door Van Rossum aan De Maasbode toegezwaaid zich daarmee niet uit tot het tijdschrift Rome en lag het niet in de bedoeling van de kardinaal 'daarmee indirect een les en een vermaning te geven aan de meeste Katholieke bladen in Nederland'. Vgl. hierbij Colsen, Poels, 528.
127. De uitspraak luidde: 'Het zal een onvergetelijke eer voor De Maasbode blijven, dat zij door de uitkomst steeds in het gelijk is gesteld'.
128. Ook opgenomen in Rome 2(1913-1914), 118-120. De Dominicaanse theoloog L.Th. Derksen (kloosternaam 'Hyacinthus'; 1849-1928), naar eigen zeggen 'een vereerder van het integraalroomsen streven', onderscheidde zich door polemische geschriften. Rogier, In vrijheid herboren, 557; C.E.M. Struyker Boudier, Wijsgerig leven in Nederland en België. II. De Dominicanen (Nijmegen 1986), 37-38.
129. 'Daar kan zelfs Zijne Eminentie niets aan veranderen en Rector Thompson kan het ook niet helpen'.
130. 'Past. Sloet en de evolutie', Rome 2(1913-1914), 89-92; bedoeld is Sloets boek Heeft Jesus het Pausschap niet gesticht? (vgl. de documenten VI en IX).
131. In feite suggereerde Thompson, onder verwijzing naar een bespreking in de Maasbode, dat het hier vooral om kundige compilatie-arbeid ging; ibid., 90.
132. Lamentabili sane, decreet van het H . Officie van 3 juli 1907, warin 65 stellingen als 'errores modernistarum' werden veroordeeld, vooral ontleend aan werken van de Franse exegeet A. Loisy. Stelling 54 luidde: 'Dogmata, sacramenta, hierarchia, turn quad ad notionem turn quod ad realitatem attinet, non sunt nisi intelligentiae christianae interpretationes evolutionesque, quae exiguum germen in Evangelio latens externis excrementis auxerunt prefeceruntque.' (Denzinger, Enchiridion symbolorum, 673). Thompson ('Pastoor Sloet', 90) gaf dit als volgt weer: 'De dogma's, de sacramenten, de hiërarchie zijn, zoowel wat het begrip als de realiteit (de zaak zelf) aangaat, niets anders dan uitleggingen en evoluties van de Christelijke gedachte, die de kleine in het Evangelie verscholen kiem door uiterlijken groei hebben vermeerderd en vervolmaakt.' Nadat hij met een citaat van Loisy had aangetoond dat de stelling op diens werk terugging, vervolgde hij: "t Lijkt wel of hij [Sloet] die stelling van Loisy woordelijk nageschreven heeft'.
133. Zie Rogier, In vrijheid herboren, 557; in het stuk, dat in de kranten van 19 augustus verscheen, werd geprotesteerd tegen de 'ongegronde aanvallen' op Sloet.
134. Pastoor A. Hakkeling te Reeuwijk; het stuk, d.d. 23 augustus 1913, is ook opgenomen in Rome 2(1913-1914), p. 118.
135. Toespeling op A. Ariëns en Ch. Ruijs de Beerenbrouck, leidende figuren van de vereniging 'Sobrietas'.
136. Zie Brom, Ariens, II, 314.
137. Interview in De Limburger Koerier van 22 augustus 1913.
138. De vraag, naar aanleiding van 'zekere voorvallen uit de laatste dagen', luidde: 'Waar de Katholieke journalist vaak komt te staan tegenover modernistische strevingen enerzijds, voor goedbedoelde maar misschien wat vérgaande zgn. integrale reactie anderzijds, - wat is daarbij voor ons de veiligste weg te volgen?'. Die veiligste weg, antwoordde Van Rossum, was '...zich te houden aan de goede beginselen en alle persoonlijkheden vermijden. Verdedigt het geloof en de goede beginselen, houdt u aan de richting van de Bisschoppen, die in vereeniging zijn met den Paus van Rome'.
139. De Jezuïet Giuseppe Chiaudano (1855-1915), oud-provinciaal en hoogleraar in de theologie, was door Pius X in september 1913 aan het hoofd geplaatst van het door jezuïeten geredigeerde officieuze tijdschrift van de H. Stoel La Civiltà Cattolica. Hij publiceerde eerder II giornalismo cattolico (Turijn, 1910), dat ook in het Nederlands werd vertaald (Poulat, Intégrisme, 277,335-337; vgl. Rogier, In vrijheid herboren, 536). Aan het hier bedoelde interview met Van Rossum wijdde Thompson in het Rome-nummer van 15 september 1913 het artikel 'Personen en persoonlijkheden' (jg. 2(19113-1914) 123-125), waarin hij het - door de katholieke pers ondanks de pauselijke aanbeveling 'doodgezwegen' - boek van Chiaudano nog eens van harte aanbeval en de inhoud ervan tegenover de uitspraken van Van Rossum plaatste.
140. Waarschijnlijk doelt de schrijver op een artikelenreeks van Poels in de Limburger Koerier van 11-16 april 1913 onder de titel 'Monopolie-katholicisme'; Rogier, In vrijheid herboren, 554-555; vgl. echter ook J. Colsen, Poels (Roermond, 1955), 364-365.
141. Vgl. hierbij J.P. de Valk, 'De bisschop en de exegeet. Documenten over het conflict tussen C. Bottemanne en H . Poels (1898-1901)', DNK nr. 28(1988), 22^6.
142. Het weggelaten gedeelte heeft betrekking op het niet-gepubliceerde deel van Ten Have's brief.
143. Bisschop Drehmanns was in augustus 1913 overleden; zijn opvolger L. Schrijnen werd pas in april 1914 benoemd. De hier bedoelde geestelijke was L.N. Le Bron de Vexela, plebaan-deken sinds 1903; vgl. ook hierna document X.
144. Roosendaal, Archief W. van Rossum, BB.
145. F. ter Haar; vgl. hierboven noot 85.
146. Vgl. het voorgaande document en bijbehorende noten 123-126.
147. 'Het zij de aanvrager toegestaan de redenen voor zijn verzoek en de naar voren gebrachte vraagpunten nader toe te lichten'. 148. Niet aangetroffen.
149. Over hem heb ik geen gegevens kunnen achterhalen. Rogier, In vrijheid herboren, noemt hem een 'critisch scripturist' en vermeldt hem als medewerker aan het tijdschrift De Beiaard (557, 585).
150. Vgl. hierbij Sloet, Heeft Jesus het Pausschap niet gesticht?, 90.
151. Roosendaal, Archief W. van Rossum, BB.
152. Vgl. hierboven document VIII en bijbehorende noot 136.
153. De overleden bisschop van Roermond J.H. Drehmanns.
154. Over de problematiek van de interconfessionele vakverenigingen in Nederland, waarop Ruys hier kennelijk doelt, had hij in 1908 een nota ingediend bij de H. Stoel (Vaticaanstad, Archief Congregazione Affari Ecclesiastici Straordinari, Olanda, 1903-1922, pos. 20). Een exemplaar hiervan bevindt zich ook in het Fondo-Benigni van het Vaticaans archief (ASV, Fondo Benigni, scatola 4, nr. 600, f 79-83).
155. Roosendaal, Archief W. van Rossum, BB.
156. Volgt een passage over het gebruik van de term 'nucleus' in de stellingen voor te leggen aan het H. Officie en over andere evangelieteksten die deze stellingen ondersteunen; vgl. hierboven document IX.
157. 'Omdat deze zeer zware beschuldiging velen, zowel geestelijken als leken, kan misleiden over de werkelijke betekenis van de stelling die door de H. Stoel is veroordeeld'; vgl. hierboven noot 125.
158. J.N. von Hontheim (1701-1790), wijbisschop van Trier, publiceerde onder het pseudoniem Febronius 1763-1773 het werk De statu ecclesiae et legitima potestate Romani Pontificis, waarin sterk de nadruk lag op de kerkelijke rechtsmacht der bisschoppen en vele bevoegdheden die tot de attributen van het pauselijk primaat behoorden, als usurpatie werden veroordeeld. LTh.K. dl. 4, 46-47; dl. 5, 479-480.
159. Thompson ('Pastoor Sloet en de evolutie', 91): 'Alleen mag worden aangenomen, dat bij de katholieken in den loop der eeuwen niet het begrip, niet de idee, niet de notie van het Primaat, maar alleen de kennis is vermeerderd van de eigenschappen, de accidenteele rechten, en de functies van het Primaat, zooals die in de historie door de Pausen zijn uitgeoefend'.
160. Roosendaal, Archief W. van Rossum, RR, nr. 9.
161. Zie het nummer van d.d. 28 november 1914, artikel 'De encycliek des Pausen' (Rome 3(1914- 1915) p. 221-227). In de bedoelde encycliek Ad beatissimi, waarin overigens de veroordeling van het modernisme werd herhaald, had de nieuwe paus Benedictus XV verboden voortaan gebruik te maken van 'toevoegingen' die tot doel hadden 'katholieken van katholieken te onderscheiden' (m.a.w. 'integralisten' of 'integraal-katholieken'); 'of men gelooft alles, of men verwerpt alles'. In zijn artikel kwam Thompson tot de conclusie dat deze uitspraak het integralisme vrije baan gaf om des te energieker met de bestrijding van afwijkingen door te gaan.
162. Voor bisschop Schrijnen van Roermond was ditzelfde artikel van Thompson ('een perfiede verdraaiing van het woord des Pausen') aanleiding voor krachtige brief aan de aartsbisschop, mede ondertekend door de bisschoppen van Breda en Den Bosch, die vervolgens zijn Haarlemse collega verzocht Thompons tijdschrift het zwijgen op te leggen. Zie Rogier, In vrijheid herboren, 563-564. Volgens Colsen, Poels, 536, zou het artikel van Thompson door procurator Eras in vertaling aan paus Benedictus X V zijn voorgelegd. Deze zou hebben gereageerd met de woorden: 'Laat Haarlem weten met Rome op te houden'.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1994

DNK | 122 Pagina's

'KARDINAAL W.M. VAN ROSSUM EN HET 'INTEGRALISME' IN NEDERLAND

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1994

DNK | 122 Pagina's